NIEUWE
No. 220.
Donderdag 28 November 1878.
3e Jaargang.
De doode hand.
BUITENLAND,
Italië.
HAARLEMMHÏ EOERMT.
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlemf 0,85
Buiten Haarlem franco per post1,
Afzonderlijke NummersU 0.06
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
BUREAU: St. Jansstraat Haarlem.
STIEKDïW;
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Van 16 regels
Elke regel meer
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
30 Cents
AG-ITE MA NON AGITATE.
Dienstaanbiedingen 25 cents per advertentie a Contant.
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en V r ij d a g-
avond ingewacht.
Uitgevers KÜPPERS LAURBY.
Het bezit in de doode band is en blijft
nog steeds een gruwel in de oogen van alle
radicalen.
»Het is meer dan tijdzoo redeneeren
zijdat er een einde komt aan den beroer
den toestandwaarin de maatschappij ver
keert, en die het aan de geestelijkheid mo
gelijk maakt ten nadeele der burgers van den
staat de nationale welvaart te ondermijnen.
Tenzij er immers doortastende maatrege
len worden genomen, zal weldra de gees
telijkheid in het bezit zijn van alle eigen
dommen van alle bronnen van rijkdom
en het verarmde volk het slachtoffer zijn
van de hebzucht dergenen, die voorgeven
zijn welzjjn te behartigen.
Het is tijd, om de taal te bezigen dei-
radicalen dat de zwarte wolken aan den
horizon verdreven worden.
En wie zijn degenen die zulke taal voeren?
Zijn het liedendie met eene sterke das-
sennatuur begiftigd, honderd jaren hebben
geslapen, en niets gezien hebben, noch
vernomenvan alles wat in deze eeuw heeft
plaats gegrepen?
O neen, het zijn de mannen der ver
lichting die altijd een wakend oog geopend
hebben voor alles wat het belang van hunne
medemenschen aangaat. Want meent niet
dat zij spreken uit eigenbelang, zij zijn
niet baatzuchtiggij zult hen steeds bereid
vinden, alle welbezoldigde posten tot heil
van het vaderland zich te laten opdringen.
Het zijn mannen waaronder velen thans
warmpjes zijn ingewikkeld, omdat hunne
Toorouders aan kerkengoed zich hebben
te goed gedaan, en die dus slechts behoe
ven rondom zich te zienom aanstonds
zich te overtuigen, dat men nagenoeg hon
derd jaren reeds bezig is de hun toela
chende stellingen van Voltaire en consor
ten in praktijk te brengen. Wellicht ook,
dat het goed aldus verkregen, want zoo
gewonnenzoo geronnen zegt het spreek
woord, hun of hunne ouders tusschen de
vingers is doorgeglipt, en eene tweede proef
FEUILLETON^
De laatste monnik van St. Aiibin.
De abdij van St. Aubin was rijk. Toen de re
volutie uitbrak, verlieten de monniken haar niet.
Zij waren weinigen in getal en bewoonden slechts
een vleugel van hun uitgestrekt klooster, waar de
cellen op eene rij gelegen waren en die allen aan
den zelfden kant van den corridor uitkwamen. Op
een winternacht vielen de revolutionairen bij de
arme, al te goed vertrouwende kloosterlingen in.
Zonder eenigen vorm van proces vermoordden zij
hen met uitzondering van een, den jongsten, die,
de verwijderdste cel bewonende, kon ontsnappen,
voor dat men bij hem was.
Toen hij eenige stappen uit het slot gedaan had,
meende de jonge monnik dat men hem gemak
kelijk zou vinden en dat het niet de moeite waard
was te vluchten, noch zijn leven te behouden.
Hij wierp zich op de knieën en wachtte de moor
denaars af. Maar deze kwamen niet. Na verloop
van eenige uren, door koude bevangen en door
honger gekweld, stond de monnik op en ging
eene schuilplaats bedelen. Hij vond eene hut, wier
bewoners hem al den tijd der vervolging verborgen
hielden. Toen er een weinig veiligheid was kwam
is noodig geworden. Want om in onze
dagen in het belang van het publiek tegen
de gevaren van de doode hand te komen
waarschuwenmoet men öf krankzinnig
zijn, öf een nevenbedoeling hebben, die
men niet gevoegelijk aan een ieder kan
mededeelen, en die men derhalve best op
rekening schuift van het publiek wat ljjd-
zaam en geduldig is als het papier.
De uitdrukking reeds van welke men
o
zich bedient, om het voorgewend gevaar te
beduiden, bevat in zich eene loutere dwaas
heid.
Zegt men niet: dooden klappen niet? En
men zou hen beschuldigen van de gruwzaam
heid, iemand te wurgen?
En toch die ongerijmdheid vormt het
hoofdkarakter van het spook, dat de ver
beelding van al wie liberaal wil denken
gaande houdt, en als een schrikbeeld voor
haar oprijst.
Hij de gedachte alleen immers aan de
doode hand raakt velen het hart beklemd,
en eene rilling vaart hun door de leden.
Doch er is ook spraak hier van een
eigenaardigen doodedie springlevend alom
dood om zich heen verspreidt, alles tot het
dood-zijn doemt wat hem in handen valt.
Als dusdanig zoeken immers de tegen-
<5 o
standers der Kerk alle bezittingen voor te
stellen, welke in handen eener vereeniging
en niet van particulieren, ook niet elk oogen-
blik tot vreugde van den fiscus, van bezitter
veranderen. Er ligt, zegt men, in die be
stendiging van het bezit, in dit ontgaan
van het grabbelen van den fiscus, een be
voorrechting voor dergelijke goederen, die
ze tot een dood kapitaal maakt voor de
samenleving, ze doemt een doode hand
te zijn.
Vooreerst zou men hieromtrent kunnen
bemerken, dat naardien, volgens het meeren-
deels geopperd beweren van liberalenhe t
eene onbillijkheid daarstelt, dat van wege
de Regeering de overdracht van eigendom
wordt te baat genomen om rechten te heffen
tot een hooger bedrag dan het beheer van
zegel- en registratiewezen vereischt, de Mi-
liij op de abdij terug. Sedert den nacht van den
moord was zij verlaten, en door den afschrik ver
dedigd; niemand had er in durven doordringen'
De monnik vond de overblijfselen zijner broeders,
waar de moordenaars hen hadden laten liggen.
Hij begroef hen. Vervolgens vestigde hij zich
in zijne cel. Daar leefde hij lange jaren met eenige
oude dienaren, even als hij teruggekeerd. Hij deed
de geestelijke oefeningen, en beschouwde zich als
heer en meester van alle domeinen die de com-
munauteit niet volgens den regel en vrijwillig had
afgestaan. Als men in het boscli zonder zijn ver
lof jaagde, protesteerde hij tegen deze schending
van zijn recht en eigendom. De laatste monnik
van St. Aubin was een man van een gestreng
uiterlijk, die weinig sprak en dien men nog zeld
zamer zag lachen.
Op zekeren avond namen twee reizigers, door
een schrikkelijk onweder overvallen, hun toevlucht
in de abdij. De monnik, door zijne dienaars ge
waarschuwd, ging hen te gemoet en vervulde zelf
jegens hen den plicht der gastvrijheid, zoo als
hij trouwens gewoonlijk deed. Een der reizigers
was een man van jaren, met slecht uiterlijk en die
ongerust, bijna bevreesd scheen; de andere was
zijn zoon, een jongen van twintig jaren. Nadat zij
gegeten en gedronken en zich bij een goed vuur
nister slechts deze onbillijkheid behoeft weg
te nemen, om ook den minsten schijn van
bevoorrechting te doen verdwjjnen.
Daarenboven is het voor staathuishoud
kundigen een uitgemaakte zaak, dat het
eeuwig veranderen, het aanhoudend verbrok
kelen van eigendom tot nadeel strekt der
nationale welvaart; zoodat men er zich eigen
lijk om dient te verheugen, dat er vereeni-
gingen zijn, die althans een gedeelte van
het bezit aan die voortdurende wisselval
ligheid onttrekken.
En voor degenen, die, wanneer gesproken
wordt van eeue belasting op de doode hand,
in hun vuistje lachen omdat die uitzonde
ringsmaatregel de kloosters treft, dient wel
te worden bemerkt, dat er ook andere ver-
eenigingen zjjn dan kloosters wier bezittin
gen geen overgang van persoon tot persoon
kennen, en op welke dergelijke maatregel
eveneens zou dienen van toepassing te zijn.
Er zijn ook naamlooze vennootschappen,
weeshuizen, gestichten voor ouden van dagen,
Protestantsche kerkgoederen, instellingen
vau weldadigheid en andere meer, die nu
reeds meerendeels eer geldgebrek dan over
vloed hebben en zwaar zouden worden ge
troffen.
Doch dat alles nog ter zijde gezet, en de
zotte uitdrukking van doode hand gelaten
voor hetgeen zij is, hoe zou men kunnen
volhouden, dat kloostergoederen een voor
den Staat dood kapitaal zijn.
Wordt dan niet van de kloostergoederen
even zoo zeer belasting betaald als van
elke andere bezitting? En dat zij niet te
weinig betalendaarvoor hebben bij de
herziening der bebouwde eigendommen de
schatters gezorgd. En het geld dat voort
vloeit uit hun beheer, wordt het niet veel
ruimer in circulatie gebracht, dan dat der
rijkaarts die geen grooter genoegen kennen
dan te potten? Wie brengt meer tot den
welstand bij van de arbeidende klassen de
geestelijke orden die kloosters en kerken
bouwen, of de man die het overschot van
zijn inkomen in TurkscheSpaanscheAme-
rikaansche of andere actiën steekt? Niet
verwarmd hadden, wilde de vader weer vertrekken*
Het omveer duurde nog voort, en de geestelijke
raadde hem aan den nacht over te blijven. Dit
was ook het gevoelen van den jongeling.
Vader wilde hier niet ingaan; zeide hij glim
lachende: hij was bang niet goed ontvangen te
worden; en 't was bijna tegen zijn zin dat ik aan
de poort der abdij klopte.
Dat is waar, hernam de vader, en ik ben
zeer dankbaar voor de gastvrijheid die men ons
geeft. Maar ik zou toch liever niet den nacht
hier doorbrengen.
Hij zag er gedrukt en ontsteld uit en stamelde
meer dan hij sprak. De monnik hield aan. Gij
zult mij niet hinderen, zeicle hij, wij hebben leege
kamers; onder de revolutie heeft men hier plaats
gemaakt
Ja, ja, haastte de oude reiziger zich er bij
te voegen, daar heb ik van hooren spreken. Maar
het onweer is voorbij, wij kunnen gaan
Een donderslag en een geweldige windvlaag
beletten hem voort te gaan met spreken- Hij ver
bleekte- De monnik zag hem opmerkzaam aan.
Gij hoort het vader, zeide de jongeling, wat
zouden wij bij dit weer en op dit uur op weg
doen
Hoe laat is het dan? zeide de oude, meer
bet streven der kloosterlingen maar dat
der beursmannen, heeft in de laatste jaren
aan Nederland de milliarden ontroofdwaar
mede vreemde gelddieven zich hebben vet
gemest.
Al dat lawaai over doode hand is slechts
eene gehuichelde belangstelling in het wel
zijn des volksop valsche beweegredenen
gegrond.
Goederen in handen van vereenigingen
zijn met betrekking tot de schatkist even
min dood als alle overige bezittingenwijl
zij gelijk deze laatste hunne jaarlijksche
schatting betalen. Een bijzondere belasting
van dezelve vergen, omdat zij niet elk
oogenblik van bezitter veranderen, is even
zoo onbillijkals dat men hendie geen
jenever drinken speciaal zou belasten, on
der voorwendsel, dat zij niet in gelijke
mate als de pooiers, tot het stijven van
de schatkist bijdragen.
Overigens eene belasting op de goederen
in de doode hand is een eerste stap op den
weg tot verbeurdverklaring.
De ondervinding heeft het geleerd, en
tevens het bewijs geleverd, hoe weinig het
volk door zulke maatregelen gebaat wordt.
Terwijl een gedeelte der opbrengst hier
of daar blijft hangen, zal het overige ge
deelte strekken tot het bouwen van kazer
nen en soortgelijke inrichtingendie in
onze hedendaagsche samenleving werkelijk
goederen in de doode hand zijn geworden.
Neen Ministers, niet langs den weg waar
gij het zoektzult gij er in slagen den put
van ellende te dempen, door uwe liberale
voorgangers voor Nederland in Atjeh ge
graven.
In den nacht van Donderdag op Vrijdag zijn
te Rome heimelijk biljetten aangeplakt van zoo-
danigen inhoud dat het publiek moest worden
afgeschrikt van deelneming aan de feestelijke de-
monstratiën ter eere van den Koning en de Ko
ningin, waartoe groote toebereidselen worden ge
maakt. De plakkaten werden natuurlijk terstond
en meer verbleekende. Terwijl hij deze woorden
sprak, trok hij werktuigelijk zijn horloge uit den
zak. De monnik strekte de hand uit en nam met
een soort van gezag dat horloge, dat hij meende
te herkennen. Het was hetzelfde dat hij in, zijn
cel had laten liggen, toen hij voor de moordenaars
vluchtte. Hij gaf het zonder eenige aandoening te
laten blijken terug.
Blijf hier, zeide hij lot den jongen man.
Slaap gij hier en rust in dit bed, dat aan den
laatsten abt van St. Aubin behoorde. Gij, zeide
hij tot den vader, gaat met mij mede; ik heb eene
andere kamer waar gij wellicht kunt slapen.
Hij sprak ernstig, en met een zoo indrukwek
kende blik, dat de man tot wien hij zich richtte
opstond, en bereid was hem te volgen zonder een
woord in te brengen. De monnik leidde hem naar
het uiterste van den corridor in zijne eigene cel,
waaruit hij den nacht van den moord gevlucht was.
Hier, zeide hij tot den reiziger, zal de rust
u minder moeilijk zijn,hier is geen bloed
vergoten.
De man viel op de knieën. De laatste monnik
van St. Aubin gaf hem den zegen.
Slaap wel, broeder.
En hij liet hem alleen.