NIEUWE
No. 400.
Donderdag 20 Juli 1880.
5e Jaargang.
Neutraal?
ïïÊEögfr
dOUMl
rr
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem0,85
Buiten Haarlem franco per post1,
Afzonderlijke Nummers0,06
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
BUREAU: St. JansstraatHaarlem.
AGITE MA NON AGITATE.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Van 16 regels30 Cents.
Elke regel meer5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant.
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag
avond ingewacht.
Uitgevers K P P E R S LAUREY.
Als men geloof moest hechten aan het
geen de dweepers met 't onderwijs, dat van
Staatswege wordt gegeven, den volke trach
ten diets te maken, dan zou de staatsschool
de belasterde onschuld zijn.
Niets zou, volgens hen, toch meer on
waar wezen dan dat op de onderwijs-in-
richtingen, door de overheid geopend, denk
beelden zouden worden ontwikkeld en der
jeugd ingescherpt, welke anti-godsdienstig,
d. w. z. tegen de begrippen van hen, die
nog gelooven aan den persoonlijkeu, leven
den God en in Zijn heilige openbaring aan
de meuschheid, gericht, zouden kunnen ge
noemd worden.
O, neen! (zoo beweren de modernen en
radicalen) op de Staatsschool heerscht een
loffelijke neutraliteit; de geloovigste burgers
kunnen veilig hun kroost naar de lagere
en middelbare staatsscholen zenden.
En als men het waagt, om te volhar
den in het ongeloof aan die neutraliteit,
dan wordt ruPn al spoedig voor lasteraar
gescholden of wel, naar den zeer gekuisch-
ten radicalen vorm van den allerlaatsten
tjjd, voor lafaard en laaghartige.
Zelfs in 's lands raadzaal hebben de ra
dicalen dikwerf aan onze politieke geest
verwanten den eiseh gesteld, als zij klaag
den over den geest, waarvan de staatsschool
doortrokken is: noemt ons feiten!»
Nu begrijpt ieder verstandig mensch wel,
dat het zeer moeilijk is, waar de naaste
getuigen nog kindereu, hoogstens jongelin
gen ziju, die daarenboven nog staan onder
den indrukzoo niet onder den invloed van
de mannen wier onderricht zij genieten,
bepaalde feiten zoo te constateeren, dat
Heden, die liever niet overtuigd willen zijn,
niet alles zouden kunnen ontkennen.
De weg van het bewijs, dat wij in staat
zijn onzen tegenstanders te leveren, voert
dus buiten de school, in dien zin, dat wij
hun dikwerf kunnen aantoonen, hoe de
©annen denken, aan wie op de staats
inrichtingen het onderwijs van kinderen en
jongelingen, ook van onze jonge dochters,
Wordt toevertrouwd.
Daar, ook volgens ons, de school ten
«lotte is wat de onderwijzer is (en daarom
FEUILLETON.
DE! ZEGELS.
Vervolg.
Maar de dag brak aan, waarop die familie niet
langer zulke rustige uren zou doorbrengen. De
Vulkaan, die te Parijs was uitgebarsten en men-
«cheu en zaken verslond, had zijne verwoestende
lava tot zelfs in de bosschen der Vendee ver
spreid. De Blauwen doorkruisten het land ie
«Ue richtingen met de oorlogsfakkel en den degen
'n' de hand. De jeugdige Laroche-Jacquelin riep
al de" edellieden en de boeren tot ziclr, die den
godsdienst en den koning getrouw gebleven
Waren.
De lieeren de Tréseguidy geloofden die oproe
ping te moeten volgen; zij verlieten, in een duis
teren. nacht, in het geheim hun kasteel, en kwa
llen, na duizend gevaren getrotseerd te hebben,
ui het hoofdkwartier der Vendéers aan. De oude
i
markies bleef alleen te Ploüerneck met zijne
schoondochter, mevrouw de Trésegjuidy, en zijn
wenschen wij alleen christelijk-geloovigen
aan 't hoofd der scholen gesteld te zien)
zoo komt het ons voor geen billijke tegen
spraak vatbaar voor, dat ongeloovige on
derwijzers, zelfs al zouden zij het niet wil
len, een onderricht zullen geven van dat
ongeloof doortrokken. Dat kan niet anders,
tenzij men mocht meenen, dat een modern
leermeester in de school geheel iemand
anders zijn kan dan buiten de school
muren.
Er ligt dus veel aan gelegen, te weten
van welk godsdienstig gehalte de menschen
zijn, in wier handen de opleiding vau jeugd
en jongelingschap is gelegd.
Dezer dagen kwam ons daarvan een
overtuigende bijdrage in handen. Wij
leerden daaruit de denkbeelden kennen van
iemand, die in het vorstelijk 's Gravenhage,
op de Hoogere Burgerschool, jongelieden
onderwijst ook op het gebied der Nederland-
sche taal- en letterkunde ee geschiedenis.
Wij bedoelen Dr. Jan Brink, een man
van onmiskenbaar talent, die iu het jongste
nornmer van het door hem mede geredi
geerde tijdschrift Nederlandnaar aanleiding
van een hoek van Leon Henniques, een
beschouwing levert over het naturalisme in
de litteratuur.
Zonder verdere inleiding geven wi] aan
Dr. ten Brink het woord, waarhij wij ons
alleen de vrijheid zullen veroorloven, de
zinsneden te onderschrappen, welke van
gewicht ziju ter kenschetsing van 's mans
geestesrichting.
Op letterkundig terrein (schrijft de ge
leerde doctor) is het jongste naturalism us
van oorsprong Fransch. Dat verschijnsel
is natuurlijk geen toeval. De tweede helft
dezer eeuw houdt zich dagelijks meer en meer
aan den /catechismus der werkelijkheid. Ne
derland en Duitschlaud hebben belangrijke
bijdragen geleverd in den strijd van supra
naturalisme en naturalismus op godgeleerd
gebied. Die strijd staat in verband met de
gansche richting van het wijsgeerig den
ken onzer dagen. De ivereldbeschouiving, die
hare kracht bezit in een door wondergeloof
gesteunde verklaring der levensraadselenzag
zich wetenschappelijk overvleugeld, door de
vorderingen der natuurwetenschappen. Overal
nam het streven naar waarheid die reus
kleinzoon Raoul. Janekin vestigde zich op het
kasteel, terwijl zijn zoon Pieter, een jongeling van
negentien jaren, stevig en stoutmoedig als een
Jan Bart, zijn beroep als visscher te Conquet
voortzette. De graaf de Tréseguidy had, alvorens
te vertrekken, zijn vader, zijne echtgenoot en
zijn zoon aan den zeeman, wiens trouw hem
bekend Was, aanbevolen.
Drie maanden gingen voorbij, zonder dat de
jongelieden iets van zich deden hooren. Eens
bracht een bewoner van Conquet eeu briefje,'dal
slechts deze drie woorden bevatte„wij zijn wel
varend." De jonge vrouw bracht hare nachten
weenende door, de markies werd,'om zoo te zeggen,
aanziender oog ouder, en Raoul, ongerust en
angstig, had naargeestige dr'oomen.
Op een avond, terwijl de Tréseguidy zich gereed
maakte om naar zijne kamer te gaan, trad Jane
kin binnen met een toegevouwen briefje in de
hand. Mevrouw de Tréseguidy nam het met eene
krampachtige beweging aanzie hier den in
houd
„Het Vendeesche leger is, drie dagen geleden,
achtige taakdie een Lessing reeds aan 't
eind der vorige eeuw bezon hooger vlucht.
Deze sterk realistische neiging mocht in
de wijsbegeerte ten slotte tot een pijnlijk
pessimismus en in de letterkunde tot een
stuitend naturalismus leiden, hare levens
kracht werd door deze overdreven groeizaam
heid niet geschaad. Wijsbegeerte en kunst
staafden beide dat de wereldbeschouwing van
het vroeger tijdvak op onhoudbare veronder
stellingen berusttedat een nieuwe dageraad
aangebroken is. Als zoodanig hebben pessi
mismus en naturalismus eene wettige reden
van bestaan. Het pessimismus had geen vrede
met eene godsdienstige verklaring van het
heelalhet wees er opdat de vrome illusie
als zoude de wereld naar een groot doeldoor
de Eeuwige Liejde gesteldbestuurd worden
reeds lang door de feiten eener wreede, mee-
doogenlooze natuur, eener diep verbasterde
menschenmaatschappij was gelogenstraft
Het wijsgeerig pessimismus in Duitschland
en het naturalismus in den Franschen ro
man zijn verwante levensteekenen van dezelfde
gesteldheid des geestes in de laatste kwart
eeuw. Dorst naar waarheid doet hoofden en
harten kloppen en getuigtdat, daar het getij
verliep, de bakens zijn verzet, 't Spreekt van
zelf, dat eeu dichte menigte zich vooreerst
ijverig zal aankanten tegen het verzetten
der bakens, maar daar tegenover zal eene
niet minder ijverige minderheid zich altijd
overtuigd achten, dat het zwaartepunt in
de beweging vau den menschelijken geest
verandertDe moderne realistische wijs
begeerte leeraart een verhevener wet dan
het pessimismus en het naturalismus. Al
moest zij den pessimisten toegeven, dat de we
reld ellendig is ingericht, zij zou toch da
delijk wijzen op het betrekkelijk goede en
het betrekkelijk 3choone, dat door menschen-
geesten en menschenhanden is gewrocht. Dat
goede en dat schoone hebben de menschheid
voor vertwijfeling bewaard en het menschelijk
leven op deze aarde zoo niet tot een onaf
gebroken feestgetij, dan toch dikwerf tot een
zeer dragelijk bestaan gemaakt. Hetzelfde heeft
de realistische ivereldbeschouwing aan de na
turalisten te antivoorden. Zij erkent al wat
waar en historisch is in hunne kunstwerken
maar ivijst op hunne eenzijdigheid, als zij de
wereld volkomen hopeloos leelijk en diep
„te Savency geslagen. Wij zijn als door een wonder
„aan het bloedbad ontsnapt. Wij zijn op de vlucht,
„en men vervolgt ons. Indien de hemel ons
„bijstaat, zullen wij den 27 November des nachts
„te Ploüerneck zijn. Laat Janekin ons te gemoet
„komen van den kant van het bosch; wij zullen
„hem aan den vijver wachten. Tot wederzien
„tot morgengij allen, die wij lief hebben.
Maar het is heden den 27 November, zeide
Janekin.
Welnu! vertrek, vertrek, mijn vriend!
riep mevrouw, de Tréseguidy. Gij hebt nog
den tijd u naar de plaats der samenkomst te be
geven, ga
Janekin nam zijne pistolen en verwijderde zich
met rassche schreden. Terwijl de brave visscher
in het diepste gedeelte van het woud doordrong,
waar de maan, half door wolken bedekt, hier en
daar een blauwachtig licht verspreidde, hield eene
bende ruiters voor den stoep van het kasteel stil.
Een van hen steeg af, en trok hevig aan de
bel. De markies trilde in zijn bed, Raoul werd
eensklaps wakker en riep zijre moeder. Mevrouw
bedorven voorstellen. Zij zelve, innig door
drongen van een onleschbaren dorst naar
waarheidzij huldigt een kieuw idealisme
(hier is het dat de heer ten Brink zelf met
klein kapitaal laat drukken) de bevorde
ring VAN HET MOGELIJK GOEDE EN SCHOONE
IN DE MENSCHENWERELD, TER VERMEERDERING
VAN GELUK EN LEVENSVREUGDE.
Hier eindigen wij ons citaat. Wij ge
looven dat de nadenkende lezer zeggen zal,
wat de Heer Heydenrijck verklaarde van
het parlementair schandaal, door de »roo-
den» tegen den heer Wintgens gericht:
't publiek heeft er meer dan genoeg van.
Het schijnt ons toe dat deze aanhaling
wel als een feit kan beschouwd wordeny
waarop de bestrijders van den geest, die
op de staatsinrichtingen van onderwijs
heerscht, zich tegenover de staatsschool-
mannen beroepen kunnen. Dr. ten Brink
leeraart toch feitelijk, dat het bovenna-r
tuurlijke heeft uitgediend; dat ook de we
reldbeschouwing, die van de openbaring
uitging, door de wetenschap is overvleugeld;
dat Lessing's geest de ware en de meest
zegenrijke is, omdat zij, bij 't streven naar
de waarheid, den mensch in de goede rich
ting zich doet bewegen; dat de wereldbe
schouwing des geloofs op onhoudbare stel
lingen berust; dat het een vrome illusie
moet heeten, eene onwaarheid dus, dat de
Eeuwige Liefde de wereld bestuurt en Gods
raad, de raad der Eeuwige Liefde moet
genoemd worden; dat alleeu dorst naar
waarheid de pessimisten en naturalisten, de
godverzakers alzoo, en de letterhelden der
zedeloosheid bezielt; dat de bakens zijn
verzet op 't gebied van het denkeu, weten en
gelooven; dat het betrekkelijk goede en het
betrekkelijk schoone, alleen door menschen-
geesten en menschenhanden gewrocht, voor
God in de plaats zijn getreden en dat zij
alleeu de menschheid tegen vertwijfeling
vrijwaren en het aardsche leven dragelijk
kunnen maken, terwijl het nieuwe idealisme
in 't bevorderen van dat betrekkelijk goede
en schoone zich oplost.
Wat dunkt U lezers, zoudt ge, als goed-
geloovige Christenen, uw zonen wel gaarne
aan dezen geleerden doctor, als onderwijzer
ook in de letterkunde, toevertrouwen?
Een staatsonderwijs van zulk een geest
de Tréseguidy, die haren man verwachtte, en op
haren stoel aan den haard in eene zoete slui
mering gevallen was, sprong spoedig op, spoedde
zich naar het venster, opende het en riep met
eene stem, bevende van ontroering; „Zijt gij het
Charles?" Maar zij week verschrikt terug. Bij het
schijnsel der maan had zij, onder den mantal der
ruiters, de uniform der republikeinsche soldaten
herkend. Daar zij niet wist welk besluit te nemen
en door schrik overmand was, wierp zij zich in
de kamer van den markies.
Welnu, mevrouw! hebt gij ze gezien? ga.
hen te gemoet. Mijne arme oude ledematen beven
zoo Bterk van vreugde, dat ik niet gaan kan.
Breng ze bij mij.
Zij zijn het niet, vaderriep de jonge vrouw,
die bijna bewusteloos in een stoel nederzonk.
Het is mijn echtgenoot, het zijn uwe zonen niet.
Het zijn republikeinen. Ach! alles is verloren.
Op dit oogenblik werd er voor de tweede
maal en nog heviger aan de bel getrokken.
Wordt vervolgd.)