BINNENLAND. De moord in Den Haag. GEMENGD NIEUWS. die zich den 10n Mei 1879 te Genua aan rebel lie schuldig maakten. Ten gevolge der verleende amnestie, is ook Camio, Garibaldi's schoonzoon, weder in vrijheid gesteld. In het Venl. Wbl. leest men: Na de afschaffing der doodstraf is eigenlijk geen mensch zijn leven meer zeker. 't Is waar, absoluut zeker kan men nooit wezen. Seneca ".egt te recht: "Quisquis vitam suam con- temsit, tuae dominus est", d. w. z. „Ieder die lijn eigen leven versmaadt, is meester van het uwe". Nu zijn er gelukkig slechts weinig men schen, die hun leven versmaden, en deze schaarsch- te geeft een zekere mate van veiligheid. Wel te verstaan, zoolang de doodstraf be staat. Maar is de doodstraf eenmaal afgeschaft, dan heet het: "Ieder die eijn vrijheid versmaadt, is meester van uw leven. Nu zijn er meer menschen, die hun vrijheid, dan die hun leven op het spel zetten. Dus is de veiligheid verminderd. Dit is niet weg te cijferen. Maar bovendien staan partijen niet meer gelijk. De heeren moordenaars wagen slechts hun vrijheid en de slachtoffers verliezen hun leven. Daar is iets strijdigs in, dat een misdadiger van beter condi tie zij dau ieder ander. Deinum, 11 October. Gisteren had alhier een treffend ongeluk plaats. Iemand uit het naburige Berlikum bracht kooien per schip naar Leeuwar den. Over de kooien loopende, gleed hij uit, en geraakte in de Harlinger trekvaart. Hij zonk oogenblikkelijk. De ongelukkige was kostwinner zijner bejaarde moeder. Wijlré, 11 October. Gisteren-middag laat is alhier een spoorwegbeambte door eene locomotief overreden, waardoor zijne beide beenen verbrijzeld werden. Delft, 12 October. Door de politie alhier is aan gehouden een persoon die zich had schuldig ge maakt een diefstal op den openbaren weg, na bereids 22 jaren in de gevangenis te hebben door gebracht. Nleuwpoort 11 October. Het zoontje van den grutter Voormolen, alhier, dat op den 2den dezer, het paard naar de weide brengende, zulk een geweldigen slag bekwam, dat men het knaapje zwaar aan het hoofd gewond en in bewusteloo- aen toestand in de weide vond, is aan de gevol gen overleden. De degenstok waarmee De Jong zijn jeugdig slachtoffer heeft vermoord, is nog niet gevonden. Ten overvloede heeft men De Jong nogmaals op dit punt ondervraagd, Hij heelt volgehouden de juiste plek te hebben aangewezen. De stok, zeide hij, dreef met den knop, waaraan de dolk bevestigd is, nog eenige oogenblikken boven. Ik bleef toen nog ever. wachten; toen begon 't water te borrelen, waarna de stok in de diepte zonk. Men deelt aan het Vaderland mede, dat men in de woning van De Jong ook een tweesnijdenden, zeer scherpen Indischen dolk heeft gevonden. De Jong blijft kalm. Hij zit steeds voorover gebogen stil voor zich heen te staren, en zucht diep. Hij antwoordt op alle vragen die men hem stelt, kort en zakelijk. Ook in de instructie moet, naar men verzekert, alleen de koetsier van mevr. v. d. B. den beklaagde met zekerheid hebben herkend als den ontvoerder. Mevr. v. d. B. zelf, vindt in hem wel de spre kende gelijkenis terug met den persoon, dien zij bij Bouscholte zag, doch deze had toen een kne vel. De koetsier Looijenstein en de dienstbode van den heer Bouscholte herkennen De Jongh niet zeker. De heer J. A. De Bergh deelt het volgende mede: Ter aanvulling van mijn stuk, voorkomende in het Weekblad voor Nederland De Amsterdam mer kan onderstaande strekken, om mij te ver sterken in het vermoeden aan bestaande mede plichtigheid van anderen in zake den moord. Toen De Jongh om ongeveer half vier op de brug over den dierentuin reed, gaf hij met een witten zakdoek uit het geopend venster een signaal in de richting van dien tuin. Een heer, die door zijn ongunstig uiterlijk en schuchter rondzien de aandacht van mijn zegsman trok, stond binnen het hek van den dierentuin, en volgde, wantrouwend om zich heen ziende, het rijtuig waar de De J. in zat. Toen hij zich opgemerkt zag, wendde hij zich af naar de richting der Zebra's, en nu eens zijn gelaat verbergende achter een groote hand, waarvan ie vingers met gouden ringen bezet waren, dan weer, omdat mijn zegsman hem volgde en vóór hen. staan bleef, het ander gedeelte van zijn gezicht maskeerende achter een witten zakdoek. Over een grasperk loopende, staarde hij steeds in de richting van het rijtuig, en verloor het geen enkel oogeublik uit het oog, toen het voor de school van Marius had stil gehouden, en hij Marius kon zien instappen en wegrijden. Ook spoedig, volgens den heer die mij deze inlichting gaf, verdween hij uit den tuin niet door het boofdhek, maar denkelijk achter de directeurs woning of het hulphek heen. Ofschoon nu deze mededeeling op zich zelf reeds zeer merkwaardig is, en medeplichtigheids vermoeden bijna tot zekerheid maakt, verdient het voorval opmerkzaamheid, dat één uur zeven en dertig minuten daarna, (om 5.17) door den heer H. op de Beeklaan, niet zeer ver van de moordplek, een heer wachtende gevonden werd, wiens signalement overeenkomt met deti persoon uit den dierentuin, en 't is dus niet onwaar schijnlijk dat deze uit den tuin zich in de rich ting van Dekkersduin heett begeven, om een oog in 't zeil te houden. Het trof me jl. Vrijdag 5 uur nog al sterk, dat wederom een vreemd heer, naast mij zittende op de bank vóór 't Gouden Hoofd, en ook met dit signalement overeenkomende, tot zijn ringen toe, het zoo druk had over den moord en over medeplichtigen sprak, terwijl hij door een voorbij ganger mijn naam hoorende noemen als een pijl uit een boog verdween. Intusschen wilde het toeval dat hij, naast mij zittende, iemand uit Leiden, dien ik ook kende, had gegroet. Ik vernam dus spoedig den naam van dezen vreemden heer, en ofschoon hij de braafste man der wereld zijn kan, meende ik toch van het een en ander kennis te moeten geven aan den inspecteur van politie Van Bunge, waarbij ik een in duplo en door hem voor afschrift on- derteekende verklaring opstelde ten 5 uur 20 minuten. Het vreemde gedrag van den man, die met mij pratende, op het hooren van mijn naam zijn borrel in den steek liet, wettigde, dunkt mij, volkomen den stap dien ik deed. Ieder moet in deze zaak een spion zijn dat wil zeggen op merken en gadeslaan om zich heen. 't Verdient misschien nog vermelding dat De Jongh zijn wandelstok altijd in de linkerhand droeg, en zulks in verband met de linksche rich ting van zijn schrift, zou deze wetenschap mis schien in het visum repertum kunnen aantoonen of de dolk- of degensteken ook eenigszins links zijn toegebracht, 't Zou een bewijs te meer op leveren dat de bekentenis van De Jongh versterkte. 't Is zeker te betreuren geweest dat toen een zekere kooibaas den dag na den moord De J. op den Moerweg aanhield, en overleverde aan den inspecteur van politie Dubel, deze laatste hem weer op vrije voeten stelde op last van den heer v. Schermbeek, zonder De Jongh te hebben doen schrijven of zijn alibi te laten bewijzen, en zijn schoen gepast te hebben op het afdruksel op papier van de voetstappen van den moordenaar. Waartoe neemt men anders dien afdruk over? Omtrent den te Utrecht gevonden degenstok, meldt het Vaderland: Er is te Utrecht een oude onbeheerde degenstok gevonden; op den knop zijn eenige krabbeltjes, waaruit men met veel goeden wil en wat verbeelding een V zou kunnen maken, doch geen A. Maar ook te Amsterdam en elders zijn degenstokken gevonden; geen wonder, als men nagaat, dat er veel van die dingen zijn, en er o. a. hier dagelijks gemiddeld 10 verkocht wor den. De degenstok, dien De J. in het kanaal heeft geworpen, is nog niet gevonden. Morgen zal men waarschijnlijk met een duiker pogingen aanwen den, om hem nog te vinden, doch veel kans dat deze proef gelukkiger zal uitvallen dan de vorige is er niet. Want de stok kan een heel eind zijn afgedreven, vóór hij op den drassigen bodem is terechtgekomen. Men heeft een gelijkvormigen degenstok als die De J. bezat op de aangeduide plaats in het water geworpenhet bleek, dat die stok dezelfde bewegingen maakte als de J. bij zijn stok heeft waargenomen, maar ook dat hij een eind ver met den stroom kan zijn medegesleept. Omtrent de eerste arrestatie van De Jongh meldt het blad, dat de zaak zich aldus heeft toegedragenDe J, werd door de politie aange houden, toen men hem daags na den moord in de nabijheid der Hoefkade vond. Hij was toen niet op een weg, die hem naar de Hoefkade kon voeren, maar wel naar Rijswijk. De politie heeft hem onmiddellijk geconfronteerd met de dienst bode van den heer Bouscholte, doch deze ver klaarde, dat de aangehoudene volstrekt niet de ontvoerder was. Deze verklaring en de volmaakt kalme houding van De J. waren voor de politie voldoende om De J. op vrije voeten te stellen. De justitie heeft De J. toen niet gehoord. Maar na het bericht der politie liet de justitie De J. in het oog houden, en toen na toetsing der tal- looze verschillende aanwijzingen die haar gedaan waren, het vermoeden tegen De J. weder sterker werd, trachtte zij zijn handschrift te krijgen. Officieele schrifturen van De J. waren reeds op gevraagd, doch nog niet ontvangen, toen de heer Musquetier zijn aanwijzing bracht. Het bericht dat De J. bij zijn arrestatie en eenige dagen vroeger, een voor hem vrij groote geldsom bij zich had, is zegt het Vad. nog juist, maar, naar het verneemt, moet het bezit van dat geld bij zijn vei hoor voldoende zijn veiklaard. Ofschoon de sergeant Musquetier aanvankelijk bepaald verboden had portretten van hem in den handel te brengen, heeft hij, daartoe genoopt door de veelvuldige blijken van belangstelling uit Den Haag en van elders, thans aan de firma Wed. E. Spanier en Zn. toestemming verleend zijn li- thographisch portret te laten vervaardigen. Het portret is zeer gelijkend. Z. M. heeft, naar men verneemt, ziju verlangen geopenbaard, dat sergeant Musquetier onmiddellijk tot den hoofdcursus te Kampen worde toegelaten. Heden zal op officieele wijze 's Konings hooge tevredenheid over de belangrijke diensten, door dien sergeant aan de maatschappij bewezen, ken baar worden gemaakt. De heer Bogaardt verklaart dat hij alle aan- vragen tot verkoop van het portret van ziju on gelukkig kind geweigerd heeft en den verkoop nog ten strengste verbiedt. Mochten er dus portret ten in den handel zijn gebracht, dan wordt ieder een gewaarschuwd dat die onmogelijk van zijn ongelukkig kind kunnen wezen. In't begin der vorige week werden de nieuwe wintertoiletten in de „Grands Magasins du Louvre" te Parijs tentoongesteld. Hoewel het weer slecht was, kwamen den eersten dag 67,000 personen kijken en er werd voor 1,428,407 frs. verkocht, waarvan voor bijna 600,000 frs. aan zijden stoffen en 93,000 frs. aan mantels. Nog een staaltje van het Hollandsch, dat onze Duitsche buren schrijven. WEkl. Heer! Verzoeke deze advertentie: DUIZENDE zind geneest vau de dronkenschap door mijn middel, dat licht met of zonder weten van de zuiper gebruik worden kan. Tegen overmaking van 10 gulden zende ik het middel door de post. Weder- verkooper rabat. In uwe blad jede week eenmaal tot aan herroeping optenemese. Afrekening pro semester en kanvoorschot van geld op verlangen geleest worden. Met achting X. Munster, Datum van de afgang. Te Berger. (België) heeft een vreeselijk ongeluk plaats gehad. Twee telegraaf-bes tellers werden aan het station door een locomotief ver rast, welke bezig was met manoeuvreeren. Een hunner werd afgrijselijk verpletterd en onmid dellijk gedood; van den ander werden de beenen verbrijzeld. Onze lijk verbranders zijn maar stum pers bij de buitengewoon „ontwikkelde" menschen, bij de groote „denkers", welke men in ons Iudië vindt. Volgens de Locomotief heeft een meisje te Solo, door jaloerschheid gedreven, omdat de man, met wien zij leefde, te veel van huis bleef, huisraad, kleederen, bedden enz. op een hoop geworpen, deze met petroleum begoten, en nadat zij er op was gaan -zitten, in brand gestoken. In een oogwenk stond het geheele huis in brand. Op de tentoonstelling te Brussel vond men kant, die f 1000 de meter kostte. Er kwamen veel kijkers, maar weinig koopers. De spoorwegondernemingen zullen eer lang in het bezit worden gesteld van fraaie por tefeuilles met den plattegrond van verschillende hoofdsteden en eenige aanwijzingen voor vreem delingen. Een reiziger, die voor deze of gene dier steden een biljet neemt, krijgt kosteloos zulk eene portefeuille. De onderneming maakt hare kosten goed door advertentiën, welke in de portefeuilles voorkomen. Een Amerikaansch zonderling, die onlangs te Weenen aankwam, heeft zich door den gezant der Vereenigde Staten aldaar aan den Minister van Buitenlandsche Zaken laten voor stellen en, op zijn verzoek, van Baron Haymerle schriftelijke volmacht verkregen om voor eigen rekening een Lloydstoomboot tegen f 200 per dag te huren en zich daarmee bij het Oosten- rijksche eskader voor Dulcigno aan te sluiten om het bombardement van die stad hij te wonen als het daartoe komen mocht. De postdirecteur Linz te Hanau is door een zijner beambten uit wraak met een revol ver doodgeschoten. Het Beierse he stadje Klingen berg, waar onlangs de opening van de brug over den Main feestelijk gevierd werd, mag wel aangehaald worden als een zeldzaam voorbeeld van een bloeiende gemeente. De brug die 220,000 mark kostte, werd gebouwd uit de winstder Klingel- berger bergwerken, die een zeldzaam blauw-zwarte potaarde van hooge waarde voor de industrie opleveren. De zuivere winst dezer bergwerken is zoo groot dat daardoor niet alleen ruim voorzien wordt in al de behoeften der gemeente en alle werken van openbaar nut er onbekrompen door be streden worden, doch verleden jaar was er nog een overschot dat onder de gemeeutenaren ver deeld werd, zoodat elk „belastingplichtige" in plaats van iets te betalen, 95 mark bij den ont vanger in ontvangst kon komen nemen. LI. Woensdag-avond zat de heer Jani- caud, horlogemaker op den Neuen Steinweg te Hamburg achter zijn toonbank te slapen. Zijn slaap was tamelijk vast, want hij bemerkte niet dat een vreemdeling den winkel binnen kwam, die waarschijnlijk een vroolijk gezicht zette toen hij den eigenaar van den winkel zoo zoet zag droomen. Cartouche maakte van deze gelegenheid op de voordeeligste manier gebruik en pakte niet minder dan 20 kostbare remontoirs weg. Toen deze in zijn wijde zakken in volkomen veiligheid waren gebracht, kon de knaap zich het heimelijk genoegen niet ontzeggen om hardop „Goeden avond!" te roepen, en eenige malen luid te niezen. De heer Jarnicaud uit den slaap ontwakende, riep: „Wel bekome het u!" waarop Cartouche „Dank je" antwoordde en zich met zijn roof uit de voeten maakte. In de rue des Princes te Parijs zagen des morgens eenige werklieden, die zich naar hun werk begaven, een vrouw met hare kleederen aan een sterken spijker van een schoorsteen hangen. Terstond waarschuwden zij de politie, die met lien naar boven ging om de ongelukkige uit hare netelige positie te redden. Bij tijds slaagden zij er in, want één oogenblik later en de ongelukkige ware van een aanzienlijke hoogte op straat neder gevallen. Het bleek dat de vrouw zich sedert eenigen tijd in het hoofd had gezet, dat zij doorroovers werd vervolgd, die haar wilden vermoorden, en uit het venster was gesprongen, waar zij in de positie werd gevonden, die wij beschreven hebben. De politie heeft nu de noodige maatregelen geno men in het belang van deze ongelukkige. De Friesche Courant geeft een artikel „Praatjes achter de toonbank". Een winkelier deelt daarin de gesprekken mede, die hij dag aan dag over den Haagschen moord houden moet, omdat zijne klanten er over beginnen. Aan het slot laat de schrijver den winkelier het volgende zeggen „Had ik geld genoeg," klaagt het mensch, „ik ging uitlandig. Geen mensch komt voor mijn toonbank, of ik moet over den Haagschen moord praten. Honderd maal op een dag. lederen dag moet ik van moord en doodslag praten, of ik wil of nieten praat ik de lui niet naar den zin, dan verlies ik de klandisie meteen. Van recht en gerechtigheid wil niemand meer iets weten. „'t Is half elf 's avonds. Ik sluit haastig mijn winkel, er mocht nog eens een nieuwe moordlus tige geschiedvorscher komen. Ik droom dezen nacht bepaald van moord. Ik ben waarachtig bang, dat ik in den slaap zelf nog eens een moord bega. „Morgen ochtend zeven uur begin ik weer van voren af aan van den moord te verhalen en aan te hooren." „Ik wou dat ik uitlandig was hoor Tot zoover had ik geschreven, toen een geweldige ruk aan de bel me de pen deed neerleggen en de deur opendoen. Daar stuift mijn buurman met de courant in de handen binnen en vraagt me: „Heb je hem al gelezen „Neen", zeg ik, „we lezen hem met ze'n zes sen en dan krijg ik hem altijd een paar dagen later. Is er wat?" „Is er wat? Is er wat?" zegt hij op een ver- achteiijken toon. „Je weet dus van niets? Ze hebben hem „Wien hebben ze?" vroeg ik eenigszins verbluft. „Wel, wien anders dan den moordenaar," zegt hij. „Goddank." zeg ik. „Ja," zegt hij, „dat mag je wel tweemaal zeggen." "Da's goed", zeg ik. „Maar zouden ze aan de drukkerij nog op zijn?" „Hoe dat zoo?" vraagt hij. „Wel, dan wou ik wat van die moordgeschie denis en die inhechtenisneming laten drukken, zeg ik. Want nu voorzie ik morgen een dag, daar geen doorkomen aan is. Ik ben van plan om mijne begunstigers dan maar gedrukt te geven, wat ik er van afweet." „Het was r.u een weinig aan 't zakken met die moorddadige nieuwsgierigheid. Maar morgen be stormt men mij weêr met vernieuwde kracht, en ik kan er niet meer over spreken." „O, die dag van morgen! Als de drukker mij niet tijdig helpt, dan ben ik verloren." Nieuwe manier van eer oom op te eten. Eene zekere Richard Geizen had aan het Koninklijke Instituut te Munchen, het vtrdroogd lijk van een zijner oom's verkocht voor de belang rijke som van 16,000 Mark, onder voorwendsel dat dit het lijk was van den Koning Hamès welke door zijne lijfknechts vermoord werd. Op de aan klacht van den Directeur van het genoemd ge sticht heeft men dezen nieuwen fabrikant van mum mies te Parijs aangehouden alwaar hij bezig was de 16,000 Mark te verteren, zijnde de opbrengst van het lijk van zijn eerbiedwaardigen oom. Hij is Don derdag te Munchen aangekomen en aan de politie overgeleverd. Het gebeurde dezer dagen dat zichin den achtermiddag een rouwstoet langs de stralen bewoog, om een overleden bloedverwant grafwaarts te geleiden. Dit nu is niets nieuws en gebeurt schier dagelijks. Wat echter zelden voorkomt en zeker niet alledaagsch is, was, dat toen de stoet op het kerkhof gekomen was, en de kist in den grafkuil zou worden nedergelaten, men tot de akelige ontdekking kwam, dat de doodgraver ver geten had het graf te delven, terwijl hij noch eenig ander personeel ter plaatse aanwezig waren. Goede raad was duur. Te wachten tot de dood graver was opgezocht en het graf in gereedheid had, kon te lang duren, van daar dat de kist eenvoudig in het doodenhuis werd gezet in af wachting, dat de overplaatsing in het graf ge schieden kon, terwijl verwanten en vrienden huis waarts keerden. Een paar bekenden boden zich aan den nalatige te gaan opzoeken, dien zij ein delijk op karrewei aan zijn dagelijkschen arbeid vonden. Op de vraag waarom hij zijn plicht had verzuimd, gaf hij ten antwoord„Ik dagte dai der veur vief uur of half zesse neet met zollen wessen." Wij schrijven 1880. De plaats waar het gebeurde voorviel heet Winterswijk. Een muzikant te Parijs werd beschul digd, dat hij bedelde. Hij kwam daartegen op en beweerde, dat de giften, die hij ontving, slechts het Icon der kunst vertegenwoordigden. De agent, die hem gevat had, wa3 echter van oordeel, dat die voorstelling onjuist was. De klarinettist hield zich in de nabijheid der koffiehuizen waar de be zoekers vóór het huis zaten. Als hij een tafeltje zag, waar men gezellig zat te praten, plaatste hij zich er hij en bracht zijn instrument aan den mond. Onmiddellijk riep men hem toe, dat hij kon heengaan en om hem daartoe te bewegen, gaf men hem een kleinigheid. Aan één tafeltje echter wachtte men tot hij beginnen zou, en toen hij dit niet deed en een der heeren hem toeriep dat hij zou spelen, antwoordde hij, dat hij dit niet kon. Het gelach van het gezelschap had den politie-agent opmerkzaam gemaakt en deze nam

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1880 | | pagina 2