NIEUWE No. 435. Zondag 28 November 1880. 5e Jaargang. Het aanstaand begrootings- debat. In de Katakomben van Parijs. HURllMI CIUI19X ABONNEMENTSPRIJS Per 3 maanden voor Haarlem0,85 Buiten Haarlem franco per post15 Afzonderlijke Nummers0,06 Dit blad verschijnt Eiken WOENSDAG en ZATERDAG. BUEEAU: St. Jansstraat Haarlem. AGITE MA HON AGITATE. PBIJS DER ADVERTENTIËN Van 16 regels30 Cents. Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant. Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag- avond ingewacht. Uitgevers KÜPPERS LAUKEI. Eenige dagen geleden behelsde de Stan daard een nog al krassen aanval tegen de leden der Tweede Kamer, die bij de behan deling van het strafwetboek zijn tegenwoor dig geweest, wegens den principiëelen strijd bij het mondeling debat gevoerd. Het feit is geenszins te ontkennen, maar tevens naar wij meeuen, wel te verklaren. Het schriftelijk werk was, om aan te van gen met de staatscommissie en te eindigen met de commissie van rapporteurs der Kamers, uitstekend verricht; alle groote vraagstukken waren behoorlijk van weers zijden behandeld en besproken; waartoe zou dan nog een uitvoerig principieel debat hebben kunnen leiden? Niet dat wij zouden meenen dat de Kamer niet op sommige punten zich meer krachtig zou hebben kun nen betoonen, maar bij den heerschenden geest om geen ingrijpende wijzigingen in het ontwerp te brengen, is het alleszins verklaarbaar dat ook zij, die anders geen mondelinge discussie schromen, waar het niet dringend noodig was, de leer der zelf beperking in toepassing hebben gebracht. Wij meenen dat de heer de Savornin Lohman dit onderwerp op voldoende wijze in de Standaard heeft besproken. Het is dan ook geenszins om op deze quaestie terug te kómen, dat wij nog met een enkel woord op de behandeling van het strafwetboek hebben gewezen. Wij wenschten alleen te doen uitkomen dat wat toen een eisch der noodzakelijkheid kon worden genoemd, geenszins kan noch be hoeft te gelden voor de aanstaande behan deling der Staatsbegrooting. Hier toch geldt het geen onderwerp van meer specialen aard; hier betreft het de algemeene belangen van den Staat in zijne veelzijdige vertakkingen. Bij de behandeling der Staatsbegrooting komt ook wel degelijk de vraag te pas: of het algemeen beleid der Regeering van dien aard is, dat men, zonder zijne overtuiging geweld aan te doen, haar de middelen mag verschaffen het Staatsroer in handen te blijven houden, ook al heeft men gewichtige bezwaren tegen de wijze waarop een deel van de groote volks belangen wordt behartigd. Een degelijk debat over die vraag, dat geenszins in een langdurige woorde.izifterij behoeft te ontaarden, is niet alleen ge- wenscht, maar ook noodig, al ware het F EülLLETO N. Uit liet leven van een reiziger. 't Was onder de Nap oleontische regeering niet gemakkelijk toestemming te verkrijgen tot het be zoeken der Parijsche katakomben en men was alge meen van oordeel, dat de toegang tot deze dooden- galerij slechts daarom geweigerd werd, omdat een der vele gangen naar de Tuillerien, leidt, en de keizer derhalve bang was dat de een of andere sluipmoordenaar door de katakomben hem zou kunnen naderen. Niettemin was het mij en een mijner vrienden gelukt een toegangskaart machtig te worden. Ten bewijze hoe kleine zaken groote gevolgen kunnen hebben, wil ik aanstippen, dat ik den koetsier, die mij tot aan den ingang gebracht had, last gaf een half uur te wachten; mocht ik dan niet terug zijn, dan kon hij zich verwijderen. Ik betaalde het verschuldigde en volgde mijn vriend naar de onderaardsche gangen. Mijne afspraak met den koetsier had de vol gende oorzaak. Ik had reeds eenige dagen te ver geefs op de toegangskaart der politie gewacht en was nu voornemens om naar Marseille te reizen waar ik gewichtige zaken moest afhandelen. De enkel om het terrein te verkennen waar op men zich in het parlement bevindt en dat in vele opzichten in nevelen is gehuld. Geeue herhaling iu bizonderheden van het onderwijs-debat wenschen wij. Hoewel geens zins toegevende dat »de strijd uit is« zoo als aan liberale zijde in de Tweede Kamer is gezegd, en integendeel van oordeel zijnde, dat de onderwijsvraag nimmer »uit« zal zijn, voor zij beslist zal wezen in den geest der godsdienstige aspiratiën van het Neder- landsche volk, zoo zouden wij toch meenen dat het tot weinig practisch resultaat zou kunnen leiden,thans het debat over de grond slagen van het lager onderwijs, nu weder bij de wet van 1878, te heropenen. Daarom »ge#n« breedvoerige gedachten- wisseling zooals de Regeering ook (en van haren kant is dit zeer natuurlijk) niet wil. Maar toch wel een enkel woord van pro test tegen de richting van het onderwijs, vooral van bet middelbaar onderwijs, in zijn geheel. Een protest tegen de materialis tische richting van dat onderwijs; een pro test tegen de athëistische richting van vele leeraren bij dat onderwijs; een protest ook, en niet bet minst, tegen de gebeele regeling van het middelbaar onderwijs, waarvan het eindresultaat voor de jongelieden, in alge- meenen zin genomen, zoo juist wordt uit gedrukt door het spreekwoord: van alles wat en van niets iets degelijks; afgescheiden nu nog van bet niet te miskennen feit dat de godsdienstige ideeën bij de jongelieden niet worden ontwikkeld, maar wel degelijk on dermijnd. Zulk een protest, met kracht van rede nen, maar tevens met vermijding van elke uitweiding, ingebracht, is plicht indeTweede Kamer der Stateu-Generaal en wij vertrou wen dit van de zijde onzer geestverwanten te zullen booren. Ook een ernstig woord over de finan- cieele politiek der Regeering zal niet mis plaatst zijn. Daar toch waar de Regeering blijkbaar wil dwingen tot de aanneming ha- rer rentebelasting, is bet noodig te doen uitkomen dat een verstandig geldelijk be heer ons nog geenszins tot dat uiterste be hoeft te brengen. In de eerste plaats bezuiniging daar waar dit zonder nadeel voor den Staatsdienst kan geschieden, bijv. door terug te komen van de ongemo tiveerd kooge spoorwegbegroeting, die met vier millioen het normaal cijfer overschrijdt en welk cijfer zelfs iu vele jaren niet ver werkt is kunnen worden. trein naar Marseille vertrok 's middag» ten twaalf uur en eerst twee uren voor het vertrek had ik de toegangskaart van de politie ontvangen. Ik wilde nu deze gelegenheid, om de katakomben te zien, niet verzuimen, maar ik wilde ook niet te laat voor den trein komen en kwam zoo op de ge dachte, mijn bezoek slechts een half uur te doen duren, alsdan kon ik nog gemakkelijk op tijd aan het station zijn. Mochten de katakomben echter zoo belangrijk zijn, dat ik er langeren tijd in wenschte door te brengen, dan zou ik van den nachttrein gebruik maken. De katakomben maakten een grootschen of schoon eentonigen indruk op mij. 't Is b -kend, dat zij oorspronkelijk steengroeven waren, die het materieel tot het bouwen van Parijs geleverd hebben. In het begin dezer eeuw gaf Napo leon I het bevel, dat voortaan de lijken buiten de stad moesten worden ter aarde besteld. Inge volge dit bevel, werden de kerkhoven, die in de stad lagen, opgeruimd en bebouwd, terwijl de gebeenten der daar sinds eeuwen rustende Parijze- uaars in de katakomben werden gebracht en, won derlijk genoeg, als muren werden opgestapeld, zoodat men bij het doorloopen der gangen aan beide zijden een muur van doodshoofden ziet, die den wandelaar spookachtig aangrijnzen. Tien minuten waren voldoende om mijue nieuws gierigheid te bevredigen, maar onze gids, wien Ten tweede door versterking van de Rijksmiddelen, wanueer deze noodig is, niet te zoeken in verzwaring der directe lasten van de natie, maar wel in behoorlijke uit breiding van bet stelsel der indirecte be lastingen, waarop de Minister van financiën een zeer schuchteren stap wil zetten door de invoering van licentiën ook voor den ta baksverkoop. Maar ten derde gelooven wij niet dat eeuig deugdelijk argument is aan te voeren tegen den eisch om voor groote openbare werken, waarvan zeer zeker bet nageslacht de grootste vruchten zal trekken, een leeniug aan te gaan. Zulk eeu leening zou op degelijker gronden rusten, dan de 43 mil- lioen-leening van den Minister Gleichtuan, die hoofdzakelijk verdedigd werd met bet motief, dat den Minister rust moest worden gelaten voor zijn nimmer uitgebroede be lastingplannen. En ook de algemeene politiek behoeft niet onbesproken te blijven. Wel zegt de Regeering in haar schrif telijk antwoord op het Kamerverslag over de algemeene beschouwingen nopens de S taats-begrooting >Om de bewering, dat het Kabinet niet regeart, maar geregeerd wordt, te staven, zou althans een bewijs geleverd moeten zijn, dat het standpunt van onafhankelijkheid van de partijen, door het Kabinet bij zijn optreden ingenomen, verlaten, of dat on trouw aan gegeven beloften gepleegd was Maar de onschuld, die uit deze weinige regelen schijnt te spreken, is verre van oprecht. Of is er iemand met gezonde hersenen die kan ontkennen, dat bet Kabinet gere geerd wordt door de liberale party, wier zaakwaarnemer bet is, zonder dat bet zelfs nog al de voordeden van den negotiorum gestor geniet? Wie dat nog zou willen ontkennen, hij heeft slechts het Bijblad van de laatste twee jaren op te slaan, om tot de over tuiging te komen, dat het niet het Kabinet, maar wel de liberale partij in de Kamer is, die regeert. Moet dat langer, mag dat langer worden geduld? Hierover straks nog een enkel woord. Wij willen vooraf nog op een punt wij zen. Wij spraken zoo even van bezuini ging daar, waar dit zonder nadeel voor den Staatsdienst kan geschieden. Onze gedachten waren daarbij gevestigd op de Oorlogsbe- grooting. mijue onverschilligheid onverklaarbaar toescheen, was onuitputtelijk in het prijzen en aanduiden der wonderen, die ons nog wachtten, en aange zien er zich in ons gezelschap twee dames bevon den, bleven zijne bemoeiingen niet zonder gevolg. Wij droegen allen eene lamp in de hand en vorm den zeer zeker eene merkwaardige groep. Aangezien de beloofde wonderen lang op zich lieten wachten, werd ik ongeduldig en zeide: „ik verkies aan de wandeling geen deel te nemen, ik keer terug eu kan wellicht den trein van twaalf urén nog halen." De gids lachte over mijn besluit om deu ingang te vinden. Ik keek op mijn hor loge en zag dat ik nog tien minuten tijd had; wilde ik dus mijn rijtuig nog vinden, dan diende ik haast te maken. De katakomben, voor zoo verre ik ze gezien heb, bestaan uit breede gangen waarin op kleine afstanden van elkander smalle gangen uitkomen. Verscheidene van deze waren wij voorbijgegaan, eenige hadden we bezocht. Ik was de laatste van het gezelschap en was onwillekeurig eeu weinig achter gebleven, omdat ik geen lust had alle gan gen te doorloopen. Plotseling ontdek ik een bui tengewoon grooten schedel uit welks oogholten twee lichtstralen schoteu en in welks mond twee rijen glinsterende tanden zichtbaar wareu. Ik was zeer onsteld, maar door nieuwsgierigheid gedreven, boog ik eenigszins voorover om den schedel meer Door vriend en vijand wordt volmondig erkend, dat nog zelden op zulk een duide lijke, voor ieder bevattelijke wijze de noo- den en behoeften van bet leger zijn uiteen gezet, als dit door den tegenwoordigen Mi nister van Oorlog is geschied. De Minister heeft getoond te weten wat by wil niet alleen, maar ook 't voor ieder duidelijk te maken dat wat bij wil, in bet waarachtig belang des lands wordt gevorderd. En nu spreke men niet van legerorga- nisatie bij de wet, van voorafgaande re geling van militie en schutterij, al deze exceptiën zijn alleen goed voor hen die vol strekt geen verdediging willen. Maar zij die met ons van oordeel zijn, dat Neder land zich kan en zich moet verdedigen, zij zullen zich op een booger standpunt weten te plaatsen en alleen voor oogen hebben de vraag: Wat eisebt bet belang des lands? Dat belang nu eisebt dringend hervor ming van onze levende strijdkrachten, en dat belang vraagt er geenszins naar of dit door een wet, of door eeü besluit moet ge schieden. Integendeel, wij zonden zeggen dat dit belang zich tegen wettelijke regeling verzet, al ware het maar alleen om deze reden: dat regeling bij de wet volkomen gelijk staat met uitstel voor minstens nog tien jaren. Wij vertrouwen dan ook dat niet alleen onze geestverwanten in de Kamer, maar ook allen die het wel meenen met ons dierbaar Vaderland, bij de oorlogsbegrooting minstens zullen medewerken tot bet tot stand komen van een compromis met den Minister Renther. En doen zij dit, dan mag men de gegronde verwachting koesteren, dat Nederland weldra met eere zijn rang zal kannen hernemen onder de Staten, die offers veil hebben voor de verdediging en handhaving van hunne vrijheid en onaf hankelijkheid. En zoo komen wij tot de vraagmoet, mag langer bet bestaan van het tegen woordig Ministerie, gedreven en geduld door de Kamer, ook door onze geestver wanten worden mogelijk gemaakt? Ons antwoord vatten wij in de volgende gedachten samen. De algemeene politiek der Regeering keu ren wij af; baar houding in bet onderwijs vraagstuk stuit ons tegen de borst; haar koloniale staatkunde kan in vele opzichten de onze niet zijn en met haar financiëele taktiek kunnen wij ons geenszins vereenigen. van nabij te bezien, toen eenklaps een rat te voorschijn kwam en mij in 't aangezicht sprong. Als door een kogel getroffen viel ik ter aarde. Er zijn menschen, die van sommige dieren en voorwerpen een geheel dnverklaarbaren enonover- winnelijken afkeer hebben. Ik behoor tot dezul ken. Ratten kan ik niet uitstaan. Het gezicht er van maakt mij huiverig. De plaats waar ik mij bevond, de omstandigheden waarin ik verkeerde droegen het hunne er toe bij en ik lag gedu rende eenige minuten bewusteloos op den grond. Toen ik uit mijn zwijm ontwaakte, omgaf mij een volslagen duisternisGedurende eenigen tijd werd de stilte door niets gestoord, tot ik einde lijk het voorbijrijden van een wagen hoorde. Ik kwam daardoor tot het volle bewustzijn en kende thans mijn verschrikkelijken toestand in zijn gan- schen omvang. Mijne tochtgenooten waren ver dwenen. Hadden zij de katakomben verlaten of zochten ze mij? Zij moeten toch gezien hebben, dat ik in zwijm gevallen ben, dacht ik. Eindelijk, na veel overdenkingen,- moesl ik aan nemen, dat zij na veel geroep doch geen antwoord gekregen te hebben, tot de overtuiging waren gekomen dat ik de onderaardsche gangen had ver laten. Toen zij den ingang bereikten, was natuur lijk het half nur voorbij en de koetsier verdwe nen, hetgeen hen in hunne meening versterkte dat ik reeds op weg was naar Marseille. Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1880 | | pagina 1