NIEUWE No. 483. Zondag 15 Mei 1881. 6e Jaargang. De drankwet. BUITENLAND. Zonneschijn en gezondheid. MSdfll ABONNEMENTSPB IJS Per 3 maanden voor Haarlem j 0,85 Buiten Haarlem franco per post1, Afzonderlijke Nummers0,06 Dit blad verschijnt Eiken WOENSDAG en ZATERDAG. BUREAU: St. Jansstraat Haarlem. SËSd'Iu/ AGITE MA NON AGITATE. PBIJS DEB ADVEBTENTIÊN Van 16 regels30 Cents. Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant. Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag avond ingewacht. Uitgevers KÜPPERS k LAUREY. De discussie in de Tweede Kamer over Ge drankwet gaf tot zeer belangrijke ge- dachtenwisselingen aanleiding. Wij wenschen op een allergewichtigst hoofdpunt straks de aandacht te be palen. Vooraf willen wij onze meeuing over de drankwet zelve kortelijk formuleeren. Dweepen met deze wet doen wij niet; zij geeft voor hen, die verbodsbepalingen verlangen, te weinig, en voor hen. die meer van de kracht van den godsdienst verwachten dan van de beste beteugelings-wet, te veel. Wat ons betreft, wij staau eigenlijk tussoheu de beide meeningen in; wij keuren een proefneming niet af, om althans een aanval te wagen op een ontzettend volks kwaad, ook al maken wij ons omtrent de uitkomsten van dat waagstuk, met zulk een ontzettend vraagstuk in verband, geen illusiën. De drankzonde is zeker een allerellen digst verschijnsel, en wij erkenuen gaarne, dat de Regeeriug tegenover haar niet on verschillig kan voorbijgaan. Een groot deel van ons volk ligt, door het drankmisbruik, zedelijk gewond aan den weg; wij kunnen er ons in vinden, dat ook de Staat wil optreden als de barm hartige Samaritaan, die olie in de schrij nende wouden wil storten. Doch al kunnen wij vrede hebben met een drankwet, tegen die welke werd inge diend, bestaat bij ons groot bezwaar. De rede van den Minister Modderman heeft echter het uitzicht geopend, dat ver zachtende amendementen (verzachtend voor al, naar wij hopen, voor de bedreigde eigendoms-rechten) zoo zij worden aange nomen, geen beletsel zullen opleveren, voor het tot stand komen der wet. Dat verheugt ons in elk opzicht. Een wet, als die thans in behandeling is, mag niet wezen een éénzijdige, door een deel der Natie aan de andere deelen opgelegd. Zij behoort te zijn een wet van weder- zijdsche tegemoetkoming, van transactiën in den goeden zin des woords, omdat zij, wil zij eenige goede vruchten dragen, Wortel moet vatten in den nationalen bodem. FEUILLETON. Een stout springer. Een der voornaamste redenen, waarom eek horentjes zoo stout en roekeloos in het springen rijn, schrijft een Amerikaansch natuuronder zoeker is zeker, dat zij, wanneer zij hun sprong bissen, zich bij het vallen niet bezeeren. Ieder eekhoren schijnt te kunnen vliegen of ten minste zich tot een soort van valscherm te kunnen ma- hen, waardoor zijn val gebroken en de sprong vnn een groote hoogte gemakkelijk gemaakt *ordt. He zoogenaamde vliegende eekhoren kan dit het best. Hij spreidt zijn bonte pels uit, springt 10 de lucht en zeilt uit den top van den eenen boom naar den voet van een anderen, met even wel gemak als een vogel. Maar de andere eek horens verstaan die kunst ook en doen het alleen minder goed dan de vliegende, omdat de pels "let zoo breed is. Eens had mijn hond een rood eekhorentje in een hoogen notenboom gejaagd, die aan den rand een steilen heuvel stond. Om te zien wat het hier zou doen als ik het na op de hielen kwam, klom ik in den boom. Toen ik nader kwam, nam de eekhoren de wijk in den top, en toen ik hem ook daar wilde volgen sprong hij stout weg in de lucht, daalde, terwijl hij zijn staart en Zljn uitgespreide pooten aanhoudend en snel heen en weer bewoog, langzaam naar beneden, en kwam blijkbaar ongedeerd, 30 voet beneden mij op den vasten grond aan, waar hij den hond ontsnapte De houding van den Minister Modderman is dan ook zoo correct mogelijk en verdient aller waardeering. Trouwens geheel de verdediging des Ministers was voorbeeldig, zij blonk uit door helderheid en gematigdheid. Aangenaam was het ons, dat vooral het argument door hem niet was beaamd, 't welk in de discussie werd gebezigd en waartegen inzonderheid ook de Katholieke leden der Kamer opkwamen alsof ons land het land van 't drankverbruik bij uitnemendheid zou wezen. Neen zoover zijn wij nog niet gekomen of gedaald. Ons klimaat in aanmerking genomen, staat het met de verhouding van de drank-eonsumtie tot het cijfer der be volking nog niet zoo slecht geschapen als sommigen wel willen doen voorkomen. Opdat »nog niet« drukken wij; want het brengt ons tot het hoofdpunt in de parlementaire drankwet-discussie waarbij we stil wilden staan. 't Waren vooral de heeren Schaepman en Heydenrijek (met eenige andere leden, o. a. de heer van Baar) die aan de zaak ge wicht toonden te hechten, welke ook ons zoo na aan 't harte ligt. Te veel verliest men toch uit 't oog, dat het drankkwaad een Arnvikzonde is, dat dus tegen die volksontaarding niet allereerst en allermeest met een wetgevenden maat regel kan worden te velde getrokken. De groote macht, van welke alleen red ding en uitkomst ten deze is te wachten, is de godsdienst; hij werkt niet gelijk een ivet, van huiten naar binnen, maar van bin nen naar buiten. Hij vernieuwt eu heiligt de persoonlijkheid en van hem uit de maat schappij. Met het oog op die waarheid achten we hef een hoogst bedenkelijk verschijnsel dat in dea boezem van 's lands vergaderzaal over het positief geloof werd gesproken op een wijze als zulks geschiedde. De heer Lieftinck namelijk, afgevaardig de voor Leeuwarden, deed de uitspraak hooreu: dat de Kerk is verloopen. Yerloopen. Zoo spreekt de vertegenwoor diger de3 volks. Wat zullen wij er van zeggen? Dat wordt te moeilijker nu de heer Lief tinck zelf eenmaal Evangeliedienaar heette. en de vlucht nam in een anderen boom. Een reiziger in Mexico verhaalt van eer. zwar ten Mexicaanschen eekhoren, die door een paar jongens gevangen was. Het dier, dat de grootte had van een kat, ontsnapte hun op zekeren dag en sprong, toen zij het vervolgden, van een hoogte van zestig voet, uit den top van een denneboom op het dak van een huis, zor.der zich in het minst te bezeeren. De grootmoeder der knapen maakte hieruit op, dat de eekhoren betooverd was en de jongens besloten de zaak verder te onderzoeken en den eekhoren in een zeshonderd voet diepen afgrond te laten springen. Hij werd in een doek naar den kant van de rots gebracht, en toen men daar was, werd de doek open gemaakt, zoodat het dier de keus had of het den sprong wilde wagen of gevangen zou blijven. Dé eekhoren zag naar beneden in den diepen afgrond, keek vervolgens om zich heen, en toen hij geen anderen uitweg zag, nam hij een sprong en zonk, of liever fladderde, naar beneden in de diepte. Zijn pooten werkten daarbij als die van een zwemmenden poedel, maar hoe langer hoe gauwer, ter-vijl zijn staart als een waaier was uit gespreid. Een konijn van dezelfde zwaarte zou den val in twaalf seconden gedaan hebben, de eekhoren had ruim een halve minuut er voor noodig. Hij ging, toen hij beneden was, op zijn achterpooten zich zitten wasschen en zijn verwarde haren ir. orde brengen, en verdween daarop in een wilgenboschje. De staarten der eekhorens zijn breed, lang en plat, en als zij vallen is hun staart boogvormig opgeheven en in een snelle, trillende beweging. Tegenover dat feit is het geen gemakke lijke taak, zelfs bij de bestaande drukpers vrijheid, de volle waarheid te zeggen. De heer Heydenrijek heeft het in de Kamer reeds zeer waardig opgenomen voor de gelasterde Kerk. Hoe kunt gij, zoo sprak deze afgevaar digde den heer Lieftinck toe, als anti-cle- ricaal, als niet-kerkelijk man, er de Kerk een verwijt van maken, dat zij niet meer doet, waar gij haar belet de vleugelen ge heel uit te slaan en de kranke maatschappij onder haar veilige hoede te nemen. Die opmerking van den heer Heyden rijek was volkomen gegrond. Als de heer Lieftinck verzekert, dat de Kerk verloopen is, dat drukt hij zich al even ongelukkig als oneerbiedig uit. Niet de Kerk verliep maar het geloof en de waarheden der Kerk verliepen bij zeer velen, die onder den invloed van het mo dern ongeloof en het materialisme ge raakten. De beschuldiging van den heer Lieftinck geldt dus niet de Kerk maar hem zeiven eu zijn geestverwanten, die van het geloof des Christendoms zich hebben afgewend. Hetgeen de heer Lieftinck verder ba zelde over de heilige waarheden der Kerk, gaan wij liefst stilzwijgend voorbij. Tegen de taal, welke door dien afgevaardigde werd gevoerd, baat geen polemiek hoege naamd. Hij houde het ons ten goede, maar wij gelooven, dat zijn soort van debat- teeren beneden alle mogelijke kritiek is. Slechts eene bizonderheid willen wij re- leveeren uit des heeren Lieftincks rede. Wat weet riep hij uit de heer Hey denrijek van hemel eu hel? Wat anders dan hetgeen zijn fantaisie hem ingeeft? De heer Heydenrijek kon daarop in de Kamer niet antwoorden gelijk zulks eigen lijk zou worden gevorderd. Wij zullen het dus doen voor hem. En dan zeggen wij, wanneer gij, heer Lief tinck, geen andere grondslag aanneemt dan uw denken en gevoelen, dan de zichtbare wereld en dingen, dan hebt gij gelijk, dan bestaat er geen basis voor uwe godsdien stige overtuiging, dan de verbeelding. God zij echter geprezen, er bestaat voor den Christen nog een veiliger en heiliger bodem voor 't kennen en weten dan bet- De staart van eeu eekhoren is dus iets meer dan een versiersel, dan een vlag; hij helpt het dier niet enkel bij het springen, maar dient het ook tot een mantel, dien het om zich heen slaat als het slaapt. Zoo gebruiken sommige dieren hun staart tot verschillende doeleinden, terwijl andere er hoege naamd geen nut van schijnen te hebben. Waar toe dient b. v. de staart van een wezel of een muis? Zou een muis niet veel gauwer in haar gaatje gekropen zijn als zij geen staart had? Mol len en veldmuizen hebben korte staarten. Ratten weten hun staart voor allerlei dingen te gebruiken. De hond spreekt met zijn staart; het buidel dier gebruikt zijn staart om zich vast te grijpen, terwijl de staart voor den bever een soort van gereedschap, een troffel, is. Zonneschijn is noodzakelijk voor de gezondheid van alle dierlijk en plantenleren. Zelfs de pad destoel is daarvan niet uit te zonderen; want die fijne en sappige zwammen, die in het open veld ontstaan, zijn ontegenzeggelijk geuriger en voed zamer dan die door kunstmatige hitte in de don kerheid van een kelder te voorschijn komen. De oude Romeinen hadden het heilzame van zich aan de zonnestralen bloot te stellen, inge zien; want zij hadden terrassen aan de zuidzijde van hunne woningen, solaria genaamd, waarop zij zaten of wandelden, om de weldaden van frissche lucht en zonneschijn vereenigd te genieten. De geDeesheeren uit onzen tijd beseffen ook d geen men ziet; de onzienlijke wereld wordt aan het geloovig hart geopenbaard. Wat de geleerde Lieftincks niet weten, niet vermoeden zelfs, wat zij dikwerf in overmoed des verstands driestweg looche nen, dat wordt den eenvoudigen geopen baard, door de tusschenkomst der Kerk, als draagster en bewaardster der Goddelijke waarheden. De beste drankwet is dus nog altijd de heilige wet Gods, door den Stichter des Christendoms bekrachtigd en gewijd en door de Kerk in onsterfelijke eere ge houden. Gods wet en Gods Kerk zullen de we reld nog beheerschen en dat eerst waar lijk en ten volle doen als de Lieftincks, als al de apostelen, profeten en volgelingen van het ongeloof en de revolutie zullen vergeten zijn, of door een nageslacht dat de wrange vruchten der ontkenning en etofvergoding inoogst, alles behalve in eere gehouden zullen worden. Niet een wet, ook de beste niet, zal de volkszonde uitroeien, dat zal alleen de macht doen van het door zoo velen gevloekte Kruis. Bij gelegenheid van het huwelijk van prinses Stéfanie heeft de Koning van België ontheffing van straf verleend aan alle per sonen, die vóór 10 Mei 11., hetzij afzon derlijk, hetzij te zamen, veroordeeld zijn tot hoogstens 8 dagen gevangenisstraf, en 50 frs. boete. Op een vraag in het Engelsche La gerhuis tot den Minister van Oorlog gericht over de verliezen van de Engelschen in den Transvaal-oorlog constateerde de heer Childers, dat 29 officieren en 366 onder officieren en soldaten gedood en 22 offi cieren en 428 onderofficieren en soldaten gekwetst werden. Bij geruchte verneemt men, dat Lord Rowton, die vele jaren de boezemvriend en particuliere secretaris van lord Beaconsfield was, verloofd zijn zou met prinses Beatrice, de jongste dochter der Koningin. In de Fransche Kamer is de volgende ministerieele verklaring voorgelezen versterkende uitwerking van zonneschijn bij vele ziektegevallen, het meest opmerkelijk misschien bij tering. In het begin van deze noodlottige kwaal is een lange zeereis in het Zuiden een bijna zeker geneesmiddel. Zelfs in ons veranderlijk klimaat is het koesteren in den zonneschijn zeer goed voor zenuwlijders en zwakken, evenals voor herstellenden na eene langdurige ziekte. Wie onder den grond moeten werken, leven zelden lang en zijn bizonder onderhevig aan verzwakking. Dit is iets, dat wel in aanmerking genomen mag worden; alsook dat de barakken voor soldaten, als zij zoo gebouwd zijn dat er maar weinig zonneschijn inkomt, nooit gezond kunnen wezen. Men heeft ook opgemerkt, dat bij epidemieën de huizen, die aan de stralen van de middagzon zijn blootgesteld, meer kans heb ben van de heerschende ziekte verschoond te blijven dan die beschaduwd zijn. Er bestaan voorbeelden van dat in een dorp, waar de cholera de bewoners van de schaduwzijde der straat decimeerde, de zijde, waarop de weldadige stralen van de middagzon vielen, gespaard bleef. Dus, zonder zich aan zonnesteken te wagen, moet iedereen trachten zooveel zonneschijn te genieten als hij maar kan. Sommige jongs dames zijn bang baar tint te bederven; maar dat gevaar is zoo groot niet; bruin gebrand zijn van de zon is geen doodelijke kwaal en gemakkelijk te ver helpen en zomersproeten zijn een teeken van gezondheid. Zoekt de zon dan, winter en zomer, in uwe kamers en buitenshuis, want voor de jeugd is zonneschijn kracht en voor den ouderdom het leven zelf.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1881 | | pagina 1