NIEUWE No. 543. Zondag 11 December 1881. 6e Jaargang. Wortel en Vrucht. W?' tiO 1>— 0,06 feuilleton. De vriendschap van een kind. H41R1E1I ABONNEMENTSFBIJS Per 3 maanden voor Haarlem Buiten Haarlem franco per post. Afzonderlijke Nummers 0,85 Dit blad verschijnt Eiken WOENSDAG en ZATERDAG. BUREAU: St. Jansstraat Haarlem. AGITE MA NON AGITATE. (ÜIR41T. PRIJS DER ADVERTENTIÉN Van 16 regels30 Cents. Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant. Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag avond voor 6 uur ingewacht. Uitgevers KÜPPERS LAUREY. Men weet welk een opgeschroefde toon in de lierzangen onzer eeuwvergoders wordt aangeslagen. Zij is niet maar een eeuw, doch de eeuw. Met te rechtvaardigen minachting mag zij neerzien op al haar voorgangsters. Vroeger was de menschheid verblind; thans begint zij, althans haar edelste, meest ontwikkelde zonen, te zien. Het licht der waarheid breekt steeds meer door; het doet de nevelen van Godsdienst en Kerk wel haast geheel wijken.Alleen eenige ach terblijvers, die geestelijk te zwak van beenen zijn, om de verlichters bi) te houden, blijven nog met eerbied staren op een schandelijk Kruis, gelooven nog in een persoonlijken God, Die zich aan de mensch heid openbaarde en Die aller lot en leven regelt en bestuurt. Hebben vroegere geslachten, met hun zeer onvolkomen kennis, gemeend, dat het Heelal door een almachtigen God was ge schapen, dat er dus was een Scheppend Wezen, nu weet men wel beter: er is niets geschapen, alles is van zelf geworden, neen, nog veel verrukkelijkeralles wat wi] thans zien, is er eigenlijk altijd ge weest. Tegenover het geloof in den Eeuwigen God stelt de wetenschap van onzen tijd de onderstelling, vraag wel excuus, de zekerheid, van de eeuwige stof. Neemt men dat niet aan, meent men in zijn dommen eenvoud, dat het, zelfs afgescheiden van Kerk en Schrift, veel verstandiger is om te gelooven in een Eeuwigen God, Die alles schiep, dan in de eeuwige stof, alzoo in een ma terie, welke van eeuwigheid was en eeuwig zal zi]n, terwijl de ervaring leert, dat al het zichtbare een oorzaak, een werk meester moet hebben, om te ontstaan, dan is men een stumpert van 't ergste soort, dan bezit men ook niet de gaveD, om de heerlijkheid der ontkenning te waardeeren en te kunnen lofzingen. Zóó klinkt de hoogste wijsheid dezer eeuw op het gebied van gelooven en denken. Op dat van de moraal is ook alles door de lichtvrienden onderst boven ge keerd. Het huweljjk, door God-zelf (zooals dat hoopje achterblijvers nog durft beweren) (Episode uit den tijd der eerste Fransche omwenteling.) Men kan voorzeker niet zeggen, dat bet der omwenteling van 1789 aan geschiedschrijvers ont broken heeft, noch dat hunne werken ongelezen zijn gebleven; en evenwel zijn een aantal episoden uit dat groote bloedige drama, of niet algemeen bekend geworden, of in vergetelheid geraakt, en die toch alleszins de aandacht verdienen. De geschie denis, die wij onzen lezers thans zullen mede- deelen, behoort tot deze soort; zij behelst het verhaal der redding van een der tallooze slacht offers van het schrikbewind dier dagenvan een dier ""gelukkigen, die in de oogen van de mannen des bloeds, welke toen het lot van Frankrijk in handen hielden, duizendmaal den dood verdiend hadden, omdat zij een alom geëerden naam voer den, en voor godsdienstig en koningsgezind te boek stonden. Onze held was een aristocraat van even negentien jaarKan het anders, of zulk een monster, zulk een vijand van het groote verbond van vrijheid, gelijkheid en broederschap moest van de aarde verdelgd worden? Hoe de Voorzienigheid tusschen beide trad, om den schuldeloozen jongeling aan het hem dreigend lot te ontrukken, laten wij den geredde zeiven verhalen. I. De worsteling tusschen de Bergpartij en de Girondijnen had een einde genomen, en dezelaatsten, wie de bijl der guillotine vijf maanden lang boven ingesteld en dus ontegenzeggelijk een heilige handeling, een sacrament, is een verouderde instelling. Huwen is paren geworden; de vrije liefde in theorie of practijk dat is het Evangelie der eeuw-moraal. Het huisgezin, vroeger eeu grondslag der maatschappij, zelfs in het Heidensch Rome der oudheid, heeft al zijn beteekeuis verloren, wederkeerige rechten of plichten tusschen ouders en kinderen onderling, bestaan er eigeulijk niet; liefde is een woord, dat in het woordenboek der eeuw-hervor mers werd vervangen door: hartstocht of aandrift. Ook het verouderd begrip van eigendom heeft uitgediend, de een heeft geen recht meer te bezitten dan de ander, het individu moet zelfs niet worden betaald naar zijn arbeid, maar naar zijn behoeften, welke laatstee hij dan daarbij ook zelf bepaalt- De Staat is niet meer de drager van 't ge zag, de belichaming van 't overheidsbegrip, in geeneu deelehij is de groote admi nistrateur, die laat werken en genieten, wiens taak zich dus in niet veel meer oplost dan in eene ponds-pondsgewijze ver deeling van 't gemeenschappelijk bezit. Natuurlijk is dat hoopje dompers en dweepers tegen die theorie, welker consequen tie luidteigendom is diefstal, niet weinig gekant, zij vinden, in hun onzinnige be krompenheid, nu juist geen liefelijk uitzicht, om de vruchten van hun dikwerf veelja rigen en inspannenden arbeid te moeten deelen met den ellendigsten luiaard, die wil oogsten zonder te zaaien en die wil ge nieten zonder te werken. Hier zullen wij onze schets van het Evan gelie des heils, van de eeuwvergoders, de apostelen der wijsheid, der beschaving, van den vooruitgang, met het oog op de be schikbare ruimte staken. Trouwens hetgeen wij mededeelden, zal wel meer dan vol doende wezen om te doen zien, waarheen wij door den tijdgeest worden gevoerd, hoe het Paradijs er uit zal zien, hetwelk dooi de godsdienst-haters, de maatschappij-be stormers voor ons in de toekomst geopend wordt. Den wortel hebben wij doen zien. 't Zal nu wel de moeite waard zijn, om eens de vruchten na te gaan, welke uit dien wortel groeien. Wij zouden daaromtrent in zeer het hoofd had gezweefd, hadden het onderspit ge dolven. Brissot, Vergniaud, de Mirabeau der wet gevende vergadering, Gensonné, Guadet en een twintigtal anderen hadden reeds het leven op het schavot gelaten. De conventie zelve scheen als door schrik bevangen, en met haar sidderde ge heel Frankrijk. Op mijn ouderdom nam ik nog niet het minste rechtstreeksc'ne deel aan de noodlottige gebeurtenissen dier dagen; zelfs onthield ik mij van alle openlijke uiting van eenig gevoelen. Ik meende, dat mij dan ook niets ten laste koude worden gelegd. En toch werd ik schuldig bevonden; de naam, dien ik droeg, de betrekkingen, die mijne familie met sommigen dier doorluchtige bannelingen onderhield, werden mij als misdaad aangerekend. Men schilderde mij af als een onverbeterlijken aristocraat, en be tichtte mij van deelneming aan eene dier tallooze samenspanningen, die men destijds telkens verzon als men om slachtoffers verlegen was. Het bevel tot mijne gevangenneming was reeds uitgevaardigd, mijn doodvonnis lag geteekend; ik moest nog slechts, om aan den vorm te voldoen, voor den bloedraad verschijnen, en de dwingelanden, die zich de vrienden des volks en de verdedigers der vrijheid noemden, hadden hunne dienaren reeds uitgezonden, om mij voor hen te brengen, toen ik het bericht kreeg van hetgeen er gaande was. Door een samenloop van omstandigheden, waarin ik onmogelijk de reddende hand der Voorzienigheid kon voorbij zien, mocht het mij gelukken, mij aan de nasporingen mijner vervolgers te onttrekken. Mijn toestand was evenwel zoo hachelijk, ik zag mij door zoo veel gevaren omringd, dat ik het schier betreurde, aan de handen mijner beulen uitvoerige beschouwingen kunnen treden. Immers als wij de geschiedbladen open sloegen, waarin al de misdaden en wan bedrijven staan opgeteekend, als wij met onze lezers de gevangenissen en krankzinni gen-gestichten bezochten, als wij de don kere achter- en uithoeken der maatschappij doorschouwden, welk een vreeselijk tafereel van jammer, ellende en verdierlijking zou zich dan voor ons oog ontrollen. Dan zouden wij de proef kunnen waarnemen op de wijsheids-som onzer eeuw. Doch wij zullen dat niet doen; wij zul len het gevoel en de gevoelens-teederheid onzer lezers ontzien. Met één bewijsstuk kunnen wij voor heden volstaan. Het werd geleverd door de liberale Nieuwe Rotter- damsche Courant, in welker kolommen dezer dagen het volgende te lezen stond: »Over den acuten en den chronischen zelfmoord heeft prof. A. Von Oettingen te Dorpat een geschrift uitgegeven, dat een blik doet slaan in eeu hoogst treurig en O O belangrijk verschijnsel van het tegenwoor dige volksleven in Europa. In de jaren 1873/78 hebben in 20 landen van Europa, voor zoover bekend is geworden, meer dan 110.000 menschen zich van het leven beroofd. Telken jare neemt de verhouding toe. Niet enkel armoede en ellende zijn hier de hoofdfactorenanders zou Ierland niet slechts 17 zelfmoorden hebben op het millioen inwoners, terwijl gemiddeld in Frankrijk 160, in Wurtemburg 169, in Baden 177, in Zwitserland 224, in Dene marken 255, in het koninkrijk Saksen 334 op het millioen voorkwamen. Op het plat teland komt de zelfmoord slechts half zoo vaak voor als in de steden, vooral in de groote steden. De Slaven brengen zich niet half zoo veel om als de Romanen, en bei den worden ver overtroffen door de Ger manen; nergens ter wereld worden zoovele zelfmoorden gepleegd als in Saksen. Het laatste woord der eeuw-wijsheid is alzoo, gelijk de wetenschap-zelve erkennen moet, de zelfmoord. Dat feit behoeft eigenlijk geen toelich ting. Het cijfer van 110,000 zelfmoorde naars, in vijf jaren tijds, spreekt met een ontzettende kracht voor zich-zelf. De ge leerde schrijver constateert, dat armoede en ellende niet kunnen worden aangenomen ontsnapt te zijn. Waar moest ik heen? Niemand kon zich mijn lot, dat van een vogelvrij-vet klaarde, aantrekken, zonder zich zeiven, met mij, in het verderf te storten. Door mijne ontkoming was ik in het oog mijner vijanden een des te begeerlijker prooi geworden, een buit, die tot eiken prijs be machtigd en aan het zwaard der gerechtigheid over geleverd moest worden. Mijn signalement stond in alle nieuwspapieren, en er was geen dorps-maire, geen gendarme in den ganschen wijden omtrek van de hoofdstad, die niet vurig wenschte, mij in handen te krijgen, om de bclooning in geld en eere machtig te worden, die het bewind der re publiek op mijne aanbrenging gesteld had. Na mij acht dagen lang schuil gehouden te hebben, durfde ik niet langer te Parijs vertoeven, en sloeg ik den weg naar Calais in. Daar aange komen, meende ik dat ik het gevaar te boven zou zijn. Immers een der vrienden van mijne familie, de heer P., een voornaam reeder aldaar, wiens zoon thans een der voornaamste fabrikanten van Frankrijk is, zou mij alsdan gewis wel het middel verschaffen, om naar Londen te ontkomen, waar mijne moeder en mijn broeder mij reeds voorgegaan waren, en in de pijnlijkste onzekerheid omtrent mijn lot verkeerden. Reeds den eersten dag van mijne reis bleek het mij, dat ik onmogelijk op den grooten weg kon blijven. Vijftig malen ten minste had ik mij schuil moeten houden voor gendarmes, veldwachters en een aantal andere lieden, die mij gewis dadelijk naar mijn pas gevraagd, en, bij gemis daarvan, onmiddellijk in verzekerde bewaring genomen zou den hebb en. Ik moest derhalve de afgezonderdste als de hoofdmotieven, waardoor de onge- lukkigen, die een einde aan hun leven maakten werden geleid. Er moet dus naar een audere oorzaak worden gezocht voor het ontrustend verschijnsel. En, naar 't ons voorkomt, ligt zij voor de hand. 't Ongeloof, de stofvergoding, hebben de hoofden bedwelmd, de harten verpest, de gewetens verstompt. Door Satan ver voerd, ontziet men, tot wanhoop gebracht, zijn leven niet, beschikt alzoo over hetgeen God gaf, om het op Zijn tijd weer terug te nemen, alsof de mensch er eigenaar van was. Yreeselijk teeken des tijds: het aantal zelfmoorden klimt met elk jaar. Vooral in de steden. Die bizonderheid is zeer leer rijk, want zij doet zien, hoe de zinnedienst, welke inzonderheid de groote punten van samenleving der bevolking verderft, de levenszatheid doet geboren worden. Zonder God leeft het kind dezer eeuw, zonder Hem wil het ook sterven. Maar dan Werpen wij den sluier over de toekomst der eeuwigheid, biddende voor ons zeiven, dat God ons, in zijn genade, beware voor afval van dat geloof, hetwelk alleen ook tegen den zelfmoord beveiligen kan. Een opmerking veroorloven wij ons nog, om dan met een raadgeving te eindigen. Die opmerking betreft de stelling, dat onder de Romanen de zelfmoord nog al veelvuldig voorkomt. Nu denken velen bij de aanduiding van Romanen, ook aan den godsdienst door het meerendeel der Roma nen beleden. Maar nu wordt ook Frankrijk in de Romaansche wereld begrepen, doch daar heeft de meerderheid van de bevolking, onder den invloed van het Voltairianisme en van al de helden des ongeloofs, met allen godsdienst gebroken. Het echt Ro maansche besef is bij het grootste deel der inwoners gedood. De ware Romanen zullen de handen «iet aan zich zei ven slaan. Onze raadgeving is deze: wordt het te- geuover de vreeselijke verschijnselen van den dag niet steeds meer tijd te denken aan hetgeen de heer Heydenrijck verlangde, de aaneensluiting van alle Godgeloovigen tot ééu groote richting, welke gemeen schappelijk tegen ongeloof en materialisme zullen strijden en voor de rechten van het paden volgen, en doolde dikwerf rond, zonder te weten waarheen ik mijne schreden richtte. Maar ook op de binnenwegen en eenzame boschpaden, die ik thans bij voorkeur opzocht, was ik nog alles be- haDe veilig, en herhaalde malen werd ik door de onmeêdoogende handlangers van het schrikbe wind vervolgd en gejaagd, alsofikeen wild dier ware, en moest ik mijn leven vaak manmoedig tegen hunne aanvallen verdedigen. Daarbij werd ik nog door een anderen, niet minder geduchten, vijand belaagd, den honger, tegen wiens scherpsnijdend zwaard ik mij niet dan uiterst flauw verweren kon, daar ik het ter nauwernood wagen durfde, aan de afgelegendste stulp of de ellendigste kroeg aan te kloppen. Na negen of tien dagen op die wijze voort geleefd te hebben, ter prooi aan het hevigst gebrek en aan de onmenschelijkste vervolgingen, kwam ik op zekeren namiddag aan den ingang van een, dicht bij Arras gelegen, dorp, bij eene buitenplaats aan. Mijne beenen weigerden mij op dat oogen blik den dienst, en ik viel tegen een der posten van eene tuinpoort aan, zonder dat ik er aan dacht, om mij op te heffen. Voor de eerste maal ontzonk mij den moed, en ik vroeg mij af, of het niet beter en eenvoudiger ware, mij vrij willig aan mijne beulen over te leveren, dan lan ger zulk een leven te leiden. Eensklaps ging de tuindeur, tengevolge van de drukking van mijn lichaam, uit het slot; het was mij niet mogelijk, mij staande te houden, en ik viel alzoo van den gelukkig niet zeer h oogen drempel in den tuin neder, waar ik roerloos bleef liggen, daar mijne krachten mij geheel begeven hadden. {Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1881 | | pagina 1