NIEUWE
No. 567.
Zondag 5 Maart 1882.
7e Jaargang.
Het midd elbaar onderwijs.
1878—1882,
0,06
Een onvrijwillige deserteur.
Goed overlegd.
21 Februari—3 Maart.
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem
Buiten Haarlem franco per post.
Afzonderlijke Nummers
0,85
1,—
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
BUREAU: St. Jansstraat Haarlem.
i: R1iT.
PRIJS DER ADVERTENTIÉN
AGHTE MA NON AGITATE.
Van 16 regels.30 Cents.
Elke regel meer5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant.
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag
avond voor 6 uur ingewacht.
Uitgevers KÜPPERS LAUREY.
Men hoort nu en dan door sommigen
de liberale theorieën verheerlijken op eene
wijze, welke zou doen denken dat zij in
die denkbeelden een soort van hooger open
baring zien, waarin zjj gelooven om toch
iets te hebben waaraan zij zich hechten
kunnen nadat zij de openbaring verwierpen.
Beter bewijs voor het dwaze en onhoud
bare van het liberalisme is er zeker wel
niet te deuken dan de gedragslijn van be
doelde lieden, daar hetgeen men met zoo
veel ophef de vrijzinnigheid noemt overal als
de groote vijandin van de werkelijke vrij
heid op verschillend gebied in het licht trad.
Reeds meermalen deden wij uitkomen,
hoe in het land waar het liberalisme het
leven zag, het rijkgezegend en toch zoo
ongelukkig Frankrijk, die richting in al
haar onmacht om de natie waarlijk geluk
kig te maken, openbaar werd. Als men
onpartijdig thans op Gallië het oog richt,
dan zal men al dadelijk ontwaren, dat de
vrijheid, van welke de Fransehen steeds zoo
hoog opgeven, daar al bitter weinig wordt
genoten. De eenige vrijheid die men in
Frankrijk bezit, is die om republikein
te zijn. Knielt men niet voor het repu-
blikeinsch afgodsbeeld vati den dag, roept
men niet met de verdwaasde schare uit:
groot is de vrijheidsgodin der Parijzenaars,
dan staat men eigenlijk buiten de maat
schappij en dan kan men nog niet eenmaal
de betrekking alsbode of brievenbe
steller van het »liberale« Gouvernement
bekomen.
Dit is de toestand in het vaderland der
liberalen. Elders staat het wel iets beter,
doch, in den grond der zaak, toch niet
schitterend geschapen. Onwillekeurig den
ken wij aan ons dierbaar vaderland. Dank
baar erkennen wij, dat het bij ons nog
niet zoo ver met de onvrij zinnigheid geko
men is als bij de Franschendoch 't ziet
er op onzen bodem, vooreen land, dat nota
bene nog wel beweert het klassieke laud
der vrijheid te ziin, al erg genoeg uit.
De radicalen zetten hun rampzalig werk
van liberaliseering der toestanden voort,
hoewel hun theorieën ook hier jammerlijk
fiasco maken. Op een punt willen wij he
den wijzen om die stelling te staven.
Twintig jaren geleden dweepten allen,
die niet onfatsoenlijk wilden wezen om
zich niet-liberaal te noemen, met de nieuwe
regeling aan het mi klelbaar onderwijs ge
schonken. 't Scheen wel, of met de nieuwe
wet op dat onderwijs een herleven voor
Nederland was aangebroken.
Hoe ontzettend stelde ook in. deze materie
FE U1 L L E T O N.
In 1807 hield de Fransche veldmaarschalk
Davoust een gedeelte van Pommeren tot, aan het
eiland Rügen bezet, waar zich een detachement
bevond. Het bevel ter ontruiming werd plotseling
gegeven, en in alle haast moest men zich insche
pen, maar één schildwacht werd vergeten en ach
tergelaten. Deze wandelde langs het Btrand op
en neer, in afwachting dat men hem zou aflos
ser.. Maar niemand daagde op; de soldaat begon
eindelijk zijn geduld te verliezen en begaf zich
naar den naastbijzijnden wachtpost, die op tame
lijk verren afstand gelegen was, en dien hij tot
zijne groote ontsteltenis verlaten vond. het
geheel detachement had zich ingescheept. Rade
loos loopt hij nu naar de stad en vertelt zijn
ongeluk aan een burger, die getroffen door zijn
verbaal, hem zooveel mogelijk tracht te troosten
en hem gastvrijheid aanbiedt. Onze soldaat die
niets beters wist te doen, maakt van het vrien
delijk aanbod gebruik en blijft in den dienst van
het liberalisme de Natie en zich zeiven te
leur. De ergste klachten toch over de me
thode van het middelbaar onderwijs komen
thans vauliberalen kant.
Algemeen is de afkeuring, welke de wet
van 1863 in onze dagen vindt. Slechts
zeer enkelen, onverbeterlijke aanhangers
van wijleu Thorbecke, die niet kunnen
dulden dat aan de wetten van dien staats
man wordt geraakt, durven de middelbaar-
onderwijs-wet nog in bescherming nemen.
Buiten hen erkent ieder desbevoegde, dat
de hoogere burgerschool ee i onding is.
De liberale grieven tegen de school
betreffen natuurlijk alleen het programma.
Gaaf wordt door de libertijuen toegegeven,
dat de leerlingen der hoogere burgerschool
worden overladen met onderwijs.
De wetgever heeft het hoofd der jon
gelingen aangezien voor een pakhuis,
waarin eigenlijk nooit genoeg kon worden
opgestapeld. Hij vergat evenwel, dat ee i
menschenhoofd geen bergplaats is, maar dat
het veeleer een werkplaats moet geheeten,
bestemd om te verwerken vrat van buiten
wordt opgenomen. De taak van den leerling
begint eerst als die van den leeraar is
afgeloopen. Alle onderwijs moet immers
zijn nut afwerpen voor liet leven, en juist
dat hoofdbeginsel op onderwijsgebied werd
door de wet van 1863 voorbij gezien. En
het kwaad, dat die wet bevat werd nog
erger door de uitvoering, gelijk (om dit
nog in 't voorbijgaan te coustateeren) de
ongelukkige lageronderwijs-wet van Kap-
peyne nog ongelukkiger werd door de
uitvoering van Six.
Wat heeft toch de onderwijswetgever van
1863 gedaan?
Door hem werd een programma vastge
steld, dat al de kenmerken droeg van in
't hoofd van een uiterst onpractisch mensch
te zijn opgerezen. Wilden de leerlingen
der H. B. S. in al de vakkeu waarin zij
moeten onderwezen worden, werkelijk thuis
raken, dan zouden zij zich bijkans voor
professoren kuuneu uitgeven. Daar de mid
denmaat ook op het terrein der verstands
ontwikkeling de heerschende is, zoo lag het
voor de hand, dat de H. B. S. volstrekt
niet meer bekwame leden aan de maat
schappij zou afleveren dan onder den
vroegeren toestand het geval was.
Niet meer geschikte staatsburgers zou de
wet van 1863 kweekeu, zoo schreven wij,
wij hadden moeten zeggen: veel minder.
Wat Festus eenmaal sprak tot den grooteu
heiden-Apostelvan wien het tegendeel
echter waar was, »uw groote geleerdheid
brengt u tot razernij,dat duidt werkelijk
het'resultaat aan door de onderwijs-methode
den eilander, wiens dochter bij ten 9lotte huwt.
Vijf jaren waren sedert dien tijd verloopen.
Op zekeren morgen vertoont zich in het ka
naal een vloot; het waren Franschen. „Ik ben
verloren," roept de soldaat, „men zal mij als een
deserteur behandelen. Eensklaps echter krijgt hij
een gelukkigen inval: hij gaat naar huis, haalt
uit eene kast zijn oude uniform te voorschijn,
welke hij zorgvuldig bewaard had, trekt deze
aan, en begeeft zich met het geweer op schouder,
naar de plaats, waar vijf jaren geleden zijne land-
genooten hem hebben verlaten.
„Qui vive!" roept hij. „Franschen!" ant
woordt een officier, die met een afdeeling solda
ten landde. Kijk wat doet gij daar?" „Ik sta
op schildwacht, zooals gij ziet. „Op schild
wacht, sedert wanneer?" „Sedert 1807." De
officier was zeer verwonderd en vroeg uitlegging
van die zaak, die gaarne gegeven werd, dan ver
telde hij het geval aan den admiraal, die zeer in
zijn schik was met den onvrijwilligen deserteur,
en hem terstond van allen verderen dienstplicht
ontsloeg.
van onzen tijd verkregen. Een vernieuwd
geslacht van capaciteiten is uit de wet van
1863 opgegroeid; de halfgeleerdheid, nog
veel meer dan onwetendheid te vreezen,
bloeit, helaas! onder ons. Dat is de heil
looste vrucht van de wet, welke in misken
ning van den menschelijken aanleg gebouwd
is. De scholen zijn geworden pompkamers
en alzoo voor de jeugd ware folterkamers.
En dat wij niet overdrijven, dat leert de
ervaring eiken dag. Er zijn in elk vak
toch niet meer, integendeel veel minder
knappe menschen aautewijzen dan voor
dertig jaren. Aan opgeblazen waanwijsheid
ontbreekt het echter niet; aan redeueeren
geen gebrek (aan wegredeneeren vooral
niet); aau vermetel ontkennen van al wat
niet met liet lichamelijk oog kan worden
waargenomen is onze eeuw droevig rijk.
Maar dat alles te zamen verheft de samen
leving niet; men zou veeleer kunnen ge
tuigen, zonder tegen de waarheid te zon
digen, dat onze maatschappij kranker is
dan toen het onderwijs nog veel eenvou
diger werd gegeven.
De liberale bezwaren tegen de wet van
1863 wortelen in de gebrekkige uitkom
sten met betrekking tot het wetendie door
haar werden verkregen. Terwijl wij ons bij
die bedenkingen ten volle aansluiten, heb
ben wij toch nog andere grieven tegen de
wet, en wel ten aanzien van het gelooven.
De middelbare staatsschool is onbruik
baar voor de kinderen van geloovige ouders.
Door het liberalisme wordt gelasterd, dat
de geloovige Christenen tegen ontwikkeling
en beschaving gekant zijn, dat zij hun
kroost maar dom willen houden.
Niets dan liberale lastertaal. Alleen reeds
het feit dat de grootste denkers dichters,
kunstenaars en paedagogen voor het mee-
rendeel geloovige Christenen zijn geweest,
bewijst wel tegen dat dwaze verzinsel van
de liberalen. Neen, wij, geloovige Christenen,
willen wel degelijk, datonzejongelingen wor
den onderwezen in alle kennis en weten
schap; zij moeten het daarin zoo ver bren
gen als met een verstandige leermethode,
met hun leeftijd en lichamelijke krachten
bestaanbaar is. Doch wij willen ons kroost
opvoeden niet alleen voor deze wereld, wij
gelooven nog aan een ander, aan een hooger
leven. Daarom willen wij aan onze kinde
ren niet hebben geleerd, dat alles uit zich
zei ven is ontstaan, dat er van geen schep
ping in bijbelschen zin, sprake kan zijn.
Wij komen er tegen op dat op de H. B. S.
kleine Darwinisten warden gekweekt, die,
hoewel zij het fijne van c|e zaak toch niet
begrijpen, met het geloof van vader en
moeder leeren spotten, hunne ouders als
Aan den hoek van het hotel „de Gouden
Arend," waar een Engelsehman in de eerste ver
dieping logeerde, stond een pakkendrager, die
eiken dag van 's morgens tot 's avonds daar ont
zettende melodieën floot.
Met stille onderwerping had de Lord dit schel
gefluit eenigen tijd verdrageneindelijk riep hij
zijn knecht en sprak
„John, ga naar dien man daar, en geef hem
alle dagen, van heden af, een goed déjeuner met
een flesch wijn. Zeg hem, dat ik hem dit aan
bied, omdat hij zoo mooi fluit."
John schudde bedenkelijk hel hoofd.
„Meneer is niet recht wijs!" dacht hij. „Eerst
heeft hij geraasd en getierd togen dien kerel en
nu bevalt de muziek hem zoo, dat hij hem een
compleet déjeuner stuurt!
Het genoegen van den pakkendrager laat zich
verklaren. Hij nam zijn pet af en verslond de
eetwaren met een zekeren geeuwhonger. Nauw
was hij gereed met zijn maal, of hij begon met
alle macht te fluiten, nog langer en luider dan anders-
bekrompen achterblijvers leeren aanzien.
Dat willen wij niet, wij zijn bij al onze
liefde voor de degelijke, heele kennis»dom
genoeg om ons aan het Eraagelie te
hechten, »dom« genoeg om met den ouden
bijbel te gelooven dat de vreeze des Heeren
het beginsel is van alle waarachtige wijs
heid, en dat de dwaas in zijn hart zegt:
er is geen God. En omdat nu op de H. B. S.
ondanks de onzijdighekl, welke op haar
zou belmoren te heerschen, de hoofden en
harten met het ongeloof worden vergiftigd,
daarom zijn wij tegen haar, daarom spreken
wij het open en vrijmoedig uit, dat geen
Katholiek, geen geloovig Christen zijne
kinderen naar die staatsschool zenden mag.
De liberalen willen ons echter dwingen
ons kroost op de liberale onderwijs-folter-
kamers te doen. Voor een tal van betrek
kingen eischen zij het diploma van het
eindexamen der H. B. S. Dat behoort ook
al tot de liefelijkheden van de liberalerij.
liet verzet, dat zich allerwege, in den
lande tegen de H. B. S. openbaart, heeft
dan ook onze volle instemming. Er moet
maar flink tegen haar geagiteerd worden,
steeds warmersteeds krachtiger. Ten
langen leste zal dan de 'wetgever zelf be
ginnen in te zien dat de wet van 1863
een onding, onhoudbaar is.
Twee hoogst merkwaardige gedenkdagen voor
den Katholieken Christen. Zij herinneren ons
toch aan twee gewichtige feiten in onze kerkge
schiedenis, aan de verkiezing tot Opperhoofd der
Katholieke Kerk van onzen Heiligen Vader Paus
Leo XIII en aan de kroning van den glorierijk
regeerenden opvolger van Pius IX.
Wij herinneren aan de omstandigheden waar
onder Paus Leo XIII met de hoogepriesterlijke
waardigheid in de Kerk van Christus werd be
kleed.
Bij het overlijden van zijn voorganger, was de
toestand in Rome schijnbaar zóó hachelijk dat
de ongeloovigen reeds luide verklaard hadden
„Piu9 IX zal de laatste Paus zijn!"
En wat zagen wij gebeuren?
Zonder eenig verzet van welke staatkundige
macht ook, trad Leo XIII om zoo te zeggen als
Opperpriester in het Conclave.
De verhevenheid zijner geestesgaven, de hooge
dunk die men had van zijne geleerdheid, de wijs
heid door Hem aan den dag gelegd gedurende
den tijd dat Hij als nuntius in België doorbracht,
de innemende en hoogst beschaafde hoedanig
heden welke Hij in zijn omgang ten toon spreidde,
de sierlijkheid waarmede Hij zijne gedachten uit
drukte, zijne schitterende godsvrucht en zijne
hooggeroemde weldadigheid, waren zoovele
karaktertrekken die aan den scherpzienden blik
van het Heilig College niet konden zijn ontbaar..
Voor een ieder, zelfs voor hen die niet aannemen
dat de keuze van een Paus geschiedt onder inge
ving van God zeiven, omdat het Pausschap van
onmiddellijk goddelijke instelling is, moest de snel
heid waarmede de verkiezing van Paus Leo plaats
Drie dagen was dit zoo goed gegaan en
geregeld ontving de man 's morgens zijn ont
bijt, waai om zijne collega's hem niet weinig be
nijdden.
Onverwacht moet de Lord een ander bevel ge
geven hebben, want het déjeuner bleef achter
wege. Desniettemin musiceerde de pakkendrager
onvermoeid door; maar zoodra de gelegenheid
zich voordeed, vroeg hij aan den knecht
„Waarom krijg ik nou eigenlijk geen eten meer.
Bevalt mijn fluiten je heer niet meer?"
„O ja, dat wel," antwoordde John, naar de
opdracht van zijn gebieder; „maar de Lord heeft
bij de politie geinformeerd, of hij je werkelijk op
deze wijze betalen moet en daar heeft hij ge
hoord, dat dit volstrekt niet noodig is, want je
moet gratis fluiten."
„Dat zullen we eens zien antwoordde de man,
„of ik fluiten moet! Daar kan je Lord dan lang
op wachten."
Van dit oogenblik af gaf hij geen geluid meer.
Onze Brit had zijn doel hereikt.