NIEUWE
No. 586.
Donderdag 11 Mei 1882.
Te Jaargang.
Meineed.
f 0,85
0,06
Do
HA1RIMSCHE COURljfT
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem
Buiten Haarlem franco per post.
Afzonderlijke Nummers
1-
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
BUREAU: St. JansstraatHaarlem.
AGITE MA NON AGITATE.
PRIJS DER ADVERTENTIÉN
Van 1—6 regels30 Cents.
Elke regel meer5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant.
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag
avond voor 6 uur ingewacht.
Uitgevers KÜPPERS LAUKET.
Vervolg en slot.)
Onze tijd is materialistisch. De menschen
zijn twistziek, prikkelbaar en lichtgeraakt
en er heerscbt alom een verregaande zucht
naar genot en rijkdom. Gaat alles dus
eerlijk en trouw in 'twerk? Waar't goud
meer geldt dan God, zeker niet. En waar
't gel 1 boven God staat is de handhaving
van den eed zeer gewaagd. Men heeft de
levensmiddelen vervalscht; men heeft zich
zelfs niet ontzien om er vergiftige bestand-
deeleu onder te mengen. Waar zelfs het leven
en de gezondheid van zoo velen op 't spel
staat, is de aanwending van den eed eene
even gewaagde zaak als of men kruit door
't vuur zou willen dragen
Vraagt men naar de oorzaak van die
zucht naar rijkdom en gewin, dan kan men
het verlangen naar genot in de meeste
gevallen als de voornaamste drijfveer be
schouwen. Dat de bevrediging der genot
zucht dikwijls oneerlijkheid ten gevolge heeft,
is licht verklaarbaar; dat oneerlijkheid tot
meineed leiden kan en werkelijk tot mein
eed leidt, hebben wij reeds bewezen.
Is de menigvuldige toepassing van den
eed zonder noodzakelijkheid ook niet een
der oorzaken dat men den eed niet meer
acht, dat men valsche eeden zweert? Een
oud spreekwoord zegt: quod varumcarum
(wat zeldzaam is, is duur). Als men de
diamanten in zoo grcoten getale vond als
de kiezelsteenen, zouden ze ongetwijfeld die
groote waarde niet bezitten. Dat zal men
moeten toegeven.
Wij worden vaker tot het gebed geroe
pen dan om een eed te doen en we erken
nen, dat een herhaald gebed den mensch
tot aandacht en godsdienstigheid stemt en
dat men zich in het gebed moet oefenen
om ten allen tijde slagvaardig te zijn. Het
herhaalde zweren van een eed kan dus op zich
zelf geen oorzaak zijn dat men zich aan
het zweren gewent en daarbij onverschil
lig wordt zooals bij andere dagelijksche
verrichtingenwel echter zal de aard en de
wijze der eedaflegging in vloed uitoefenen. Ook
FEUILLETON
Een anti-clericaal Parij zenaar.
Eerste Hoofdstuk.
Waarin de lezer verneemt wie de held dezer
geschiedenis is.
Mijnheer Libre is een net man, die gemak
kelijk zijn brood verdient en toegeeflijk is in
alle dingen, uitgezonderd in zake „de aanma
tigingen van den clerus," zooals hij pleegt te
zeggen, na het in zijn dagblad aldus gelezen te
hebben.
Indien iemand hem zou gevraagd hebben
waarin „die aanmatigingen van den clerus" be
stonden, dan zou mijnheer Libre erg verlegen
gestaan hebben.
's Morgens vroeg slenterde mijnheer Libre in
den regel zijn vertrekken door, in een chambre-
cloak en rookte dapper uit een meerschuimen
pijp, sloeg het venster dat op een balkon uit
liep open, en ademde op het balkon de frissche
morgenlucht in, die hij met zijn tabak niet aan
genamer maakte. Nooit had de clerus zich te
gen deze, zijn morgenoefening verzet. Nooit was
eenig clericaal op dat balkon verschenen of had
hem gehinderd in het doorrooken van zijn meer
schuimen pijp.
Na een stevig ontbijt genomen te hebben,
waarop ook nimmer een clericaal zich aanma
tigingen veroorloofde, deed mijnheer Libre zijn
morgenwandeling, nu eens den kant van de
Bastille uit, dan weer naar „Het Bosch." Geen
voorbeeld was er aan te halen dat ooit de cle
rus hem op die promenade gestoord had of hem
ook maar had aangeraden een anderen wandel
weg te kiezen.
Tegen den avond nam mijnheer Libre zijn
diner, dat lang duurde en bezocht daarna de
koffiehuizen; ook had nimmer eenig clericaal
hem daarover lastig gevallen.
't Doet er niet toe, mijnheer Libre bleef op
hier gelden de woorden sancta sancte tractanda
(het heilige moet heilig behandeld worden).
Wij weten hoe de jongeling de gods-
dienstlooze school verlaat, waar hij onder
wijs ontving van leeraren die tot de ra
tionalisten of atheïsten behooren wij weten
dat de geringe godsdienstzin die de jonge
ling op de hoogeschool brengt, verloren
gaat; wij weten dat de student aan de
academie eene teugellooze vrijheid geniet,
op een leeftijd waarin de hartstochten ont
waken en door het slechte voorbeeld van
anderen tot verderfelijke ontwikkeling ko
men. Wij weten dat, op enkele gunstige
uitzonderingen na, de christelijke moraal
onder de studeerende jongelingschap weinig
aauhatigers en vereerders vindt. En zulke
jongelingen, die later als mannen met
verschillende waardigheden bekleed en
in verschillende hooge ambten geplaatst
worden, zullen nu hen, die een eed moeten
zweren, opmerkzaam moeten maken dat zij
God, den Alwetende en Rechtvaardige, aan
wien zij zei ven niet gelooven, tot getuige
van hunne verklaringen aanroepen. Dat
zulke onderrichtingen dikwerf niet meer
uitwerken dan de vermaningen van den
ouden kreeft aan den jongen, om niet meer
ruggelings, doch voorwaarts te gaan, is,
dunkt ons, duidelijk. Hij, die zweren moet,
weet, dat zoo hij niet zweert, straf te wach
ten heeft; hij zweert dus omdat hij zweren
moet, het gevoel voor waarheid en recht
te getuigen ontbreekt geheel en al en door
den dwang, den eed te moeten afleggen,
wordt de meineed dikwerf volbracht.
Eindelijk gelooven wij eene oorzaak van
den meineed gevonden te hebben, iu de
omstandigheid dat bij den eed de vroegere
plechtigheden niet meer plaats vinden. De
mensch houdt van zinnebeeldige voorstel
lingen om religieuze voorvallen in zijn ge
moed te prenten. Hij heeft de ceremoniën
lief, die aan eene handeling een verheven
en erustig karakter geven. Vreest de Staat
door zulke plechtigheden, b. v. door het ge
bruik van een kruisbeeld,de gerechtszalen tot
religieuze verblijven te maken, waarom is
dan het opsteken der vingers bij den eed
zijn post en hield een oog in 't zeil tegen „de cle-
ricale aanmatigingen." Zijn dagblad waarschuwde
hem iederen dag en als een getrouw lezer nam
hij zich in acht.
Geheel ziju gedachtengang daarover liet zich
samenvatten in deze woorden, welke hij dikwijls
herhaalde„De revolutie heeft den mensch vrij
gemaakt van de vernederende en dom makende
onderworpenheid, waarin een duister verleden
de menscliheid eeuwenlang gehoeid hield. Thans
is de mensch vrij en slechts afhankelijk van
zijn eigene persoonlijke overtuiging."
'tWas Woensdag, midden in de Vasten van
het jaar 1882, toen mijnheer Libre, zijn mor
genwandeling volbracht hebbende, te gelijk met
den brievenbesteller aan de denr was en dezen
den brief maar vast afnam, de enveloppe stuk
scheurde en den inhoud las.
Tweede Hoofdstuk.
Waarin de lezer verneemt den inhoud van den
brief en mijnheer Libre's persoonlijkovertuiging.
Domoor, ezel, riep mijnheer Libre.
De brief is uit Havre en aan uw adres
mijnheer.
Clericaal, Jezuiët!
De brievenbesteller wist niet wat hij van den
man moest denken, schudde het hoofd en ging
heen.
De geadresseerde was er reeds mede de trappen
opgevlogen, liet zich in een fauteuil zakken en
bromde, terwijl hij den brief op tafel legde:
„Ellendeling, inquisiteur, heerschzuclitige
Wat scheelt u toch, zeide zijn vrouw.
Lees!
Mevrouw Libre las: „Oude kameraad! Heden
is het Half-Vasten en ik weet hoe moeilijk er
in Parijs aan versche visch te komen is. Gij
ontvangt met den volgenden trein franco een
tarbot, die heden gevangen is en
Nu, wat zegt gij daarvan?
Wel, ik vind het zeer aardig van uw
in gebruik, eene handeling die ons aan de
alwetendheid en gerechtigheid van den
Eeuwigen Rechter herinnert.
Waarlijk de eedaflegging geschiedt in de
meeste gevallen op eene onverschillige,
mechanische wijze en de eed bestaat dan
alleen daarin, dat de tot den eed geroepene
de woorden uitspreekt, die hem gezegd wor
den, met een ceremonieel waarvan de mees
ten niets begrijpen en waarvan zij gelooven
dat het bij den eed behoort als de deksel
bij den pot.
Een Duitsch rechter heeft eeuige jaren
geleden het volgende openlijk verkondigd:
»ik vrees niet zonder grond, dat van de tien
eeden die zonder ceremonieel worden afge
legd, minstens de helft valsch is; doch laat
ik een crucifix tusschen twee brandende
kaarsen plaatsen, dan wordt het den eed
aflegger eigenaardig te moede, men kan
het op zijn aangezicht zien, zijn oogeu
staren vol ernst en vrees op het kruis,
en zijne verklaringen luiden gewoonlijk
gansch anders.
Cessante causa cessat ei ejfuctus (verwij
derd men de oorzaak dan verdwijnt ook de
uitwerking). Hebben wij in korte woorden
de oorzaken aangewezen, die valsche eeden
tot gevolg hebben, dan komen wij tot de
beantwoording der vraag, hoe kan men
den meineed voorkomen?
Op de eerste plaats is het de plicht van
den Staat aan het volk geloof en religie
terug te geven welke aan het volk door
woord en schrift, in scholen en vergade
ringen zijn ontnomen. Het volk moet re
ligieus, christelijk zijn. De Staat moet hier
de Kerk ter zijde staan; slechts beide ver-
eenigd kunnen hulp verleenen.
Godloochening, ongeloof en haat tegen
de Kerk zijn factoren, die even vijandig
zijn tegen den Clerus als tegen God en
de Kerk, wier dienaren de Priesters zijn.
Tegen deze vijanden heeft de Geestelijkheid
geen andere wapens, dan de verkondiging
van het woord Godsdit echter wil de on-
geloovige en de materialist niet hooren,
zij zijn alzoo voor den zielverzorger niet
toegankelijk.
vriend, mijnbeer Dent, dat. bij ons een tarbot
stuurt en zoo bij tijds. Maar, wat ziet ge er
boos uit
Begrijpt gij 't dan niet
Begrijpen? ik meen van wel.
Gij begrijpt niet, dat wanneer ik vandaag,
op Mi-Carême visch eet, daarin een concessie
ligt jegens de aanmatigingen van den clerus. Ik
zou mij nan clericale voorschriften storen, ik,
een vrij man
Mij dunkt dat
U behoeft niets te dunken. Gij moet bo
vendien weten dat ik sedert een kwartaal be
hoor tot een club, die op Mi-Carême een ge
meenschappelijk diner aanricht, waar haast niets
gegeten wordt dan vleesch, allerlei soorten, ook
spek, metworst, ham en wat er meer van het
zwijn komt.
Maar dat is immers zeer ongezond. En
waar is dat diner?
Bij Gras.
Gekheid. Gras heeft zijn zaakje van de
hand gedaan; hij woont niet meer in Parijs.
- Dat weet ik; hij woont 3 uur van Dam-
martin af, aan de liju-Soissons.
En daar zoudt gij van daag nog heen
willen Daar kan niets van komen.
Niets van komen? „En mijnheer Libre
stond op en nam een militaire houding aan."
Ik ben een vrij man, dat moet ge wel weten,
't Kost mij het reisgeld en 's avonds is het nog
vrij luchtig. Maar dat heb ik er voor over.
Niemand zal zich er op kunnen beroemen mij
van mijne persoonlijke overtuiging afgebracht te
hebben. De vrijheid boven alIk eet geen visch.
Zoo'n canaille van een Dent! Kon liij die tarbot
niet op een anderen dag zenden! Juist nu, be
grijpt ge, op Half-Vasten; daar liggen de voet
angels en klemmen.
Maar, August, de tarbot kan niet duren.
Ik zeg 11, dat het er op aangelegd is.
Daar zitten de Jezuieten achter. Maar Libre is
zoo dom niet. Ik ben vrij en doe wat ik wil.
De zielverzorger heeft echter een uit-
munteud arbeidsveld in de school en kerk,
waar hij de aan hem toevertrouwden door
leering en vermaningen, vau ongeloof en
zedeloosheid moet trachten te bewaren.
Wie aan God gelooft, die is ook vatbaar
voor al het goede en edde, voor recht en
gerechtigheid; wie aan God gelooft, die zal,
al doet hij het goede ook niet uit liefde
voor God, het goede toch doen om van
God belooning te ontvangen; wie aan God
gelooft, die zal de zonde vermijden, omdat
hij overtuigd is dat God een straffer
van het kwaad is; wie aan God gelooft,
die zal zich ook hechten aan zijn even
naaste, aan zijne overheden, aan zijnsge
lijken, aan zijne ondergeschikten. Uit het
geloof komen de goede werken voort, want
de rechtvaardige leeft door het geloof.
Waar het geloof aan God en de door
Christus gestichte Kerk heerscht, daar zal
ook de herder gehoord worden, als hij
zijne stem verheft tegen zonde eu on
deugd, dus ook tegen de zonde van den
meineed.
Waar echter het geloof wankelend is,
't zij door slechte lectuur, 't zij door slecht
verkeer of door ongerechtigheid en zondi
gen levenswandel, daar zal men van de
zielverzorgers, van de herders der kudden
niets willen hooren, daar wordt aan een
dooveman's deur geklopt, ja alles wat de
Priester wil doen, zal haat en verachting
voortbrengen, vooral als hij van het zon
dige eener handeling gewaagt, aan welke
men gehecht is.
Het geloof aan Gods heiligheid en ge
rechtigheid moet weder levendig worden
en het richtsnoer zijn van al onze hande
lingen eu de grondslag voor den eed
vormen; zonder dit baat het betoog over
de heiligheid van den eed en over de
strafwaardigheid van den meineed niet
veel.
Geve God, dat alle eeden, die nog moeten
gezworen worden, in waardigheid, recht
en gerechtigheid worden afgelegd.
Zorg maar, dat ik intijds klaar ben voor den
trein.
Maar, toon u eens recht een vrij man en
geef den brui van dat akelig, onsmakelijk diner
Mij van mijn overtuiging laten afleiden?
Nooit. Ik ben een vrij man. Gij spreekt als de
clericalen, die ook aan de menschen zeggen liever
dit dan dat te eten. Niets daarvan!
Voor mij en Caroline maak ik de tarbot
niet klaar en morgen is ze misschien lang zoo
goed niet meer. Een tarbot kan niet veel ver
dragen.
Verdragen. Niets dan onverdraagzaamheid,
zeg ik u. Ik ga naar Gras.
Derde Hoofdstuk.
Waarin de lezer verneemt de reis van mijn
heer Libre naar de villa van Gras en de gevolgen
daarvan.
Met klokslag van drieën zat mijnheer Libre
in de coupé. Hij verheugde zich over het-mooie
weer en de waarschijnlijke pracht van Gras z'en
villa. Een geweldige schok ontrukte hem aan
die overpeinzingen. In een oogenblik lag hij
voorover, terwijl ziju hoofd op de bank bonsde
en hij een kreet van pijn uitstiet. „Hulp, hulp,"
riep hij.
Een conducteur verscheen aan 't portier, „'t Is
niets, mijnheer, een zandwagen die op de rails
is blijven staan. Een klein defect; 't beteekent
niets."
Libre voelde aan zijn voorhoofd waar een ont
zaggelijke bui! hem veel pijn veroorzaakte en
hij bromde: „Dent, clericaal, aanmatigend mensch
Zonder uw tarbot was ik misschien niet gegaan
en zat in de Elysées de courant te lezen. Nie
mand kan zich in acht nemen tegen die clericale
aanmatigingen, 't Is mnar goed dat Gambetta
radicale maatregelen van verbanning op touw
zet."
Slot volgt.)