NIEUWE No. 588. Donderdag 18 Mei 1882. 7e Jaargang. Engeland en Ierland. HAAMEMSÏIÏ (IIIRÜT. ABONNEMENTSPRIJS Per 3 maanden voor Haarlem Buiten Haarlem franco per post. Afzonderlijke Nummers t 0,85 1»— 0,06 Dit blad verschijnt Eiken WOENSDAG en ZATERDAG. B UEEAU: St. Jansstraat Haarlem. Hu, yFHAlNTlE h DR PRIJS DEB ADVERTENTIÈN AGITE MA HON AGITATE. Van 16 regels30 Cents. Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant. Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag- avond voor 6 uur ingewacht. Uitgevers KÜPPERS LAUREY. Zeker Germaansch politiek auteur schil derde veertig jaren geleden de tegenstel ling, die in de beide woorden van ons opschrift ligt, zoo drastisch, aangrijpend en juist als we 't ooit hebben gevonden. Hij voer aan boord eener stoomboot de Theems op.Honderden schepengroot en klein voeren hem voorbij, duizenden schuiten en sloepen gleden tusschen de zeekasteelen heen en weer. 't Was een wonderbaar schouwspel. Engeland, heerscheres der zee!« klonk het den verbaasden toeschou wer in de ooren. Hij stapte aan wal en wandelde langs de huizen-massa der we reldstad, die vele vierkante mijlen gronds bedekt, 't Was Zondag. De Engelsche zondagsrust heerschte alom, de menigte stroomde door de hoofdstraten der stad, tusschen de verschillende kerken heen en weer; in de zijstraten heerschte eene doodsche stilte, die het druk verkeer langs de hoofdstraten nog meer deed uitkomen. Welk een volk! De wandelaar stond ver baasd en was geen meester van zijn gevoel. Toen viel zijn blik op een soort spookge stalte. Ginds bij dien hoek op de koude steenen, zat eene vrouw in lompen gehuld, naast haar een knaap, half naakt, met de tering op 't gelaat en aan de grootste ellende ten prooi. De arme jongen kermde, rilde van kou en sprak: ik heb honger. De moeder had geen tranen meer.Dat waren Ieren! Het was ten tijde dat de groote O'Connell, nadat hij in 1829 de emancipatie der Katholieken, na lang en moeielijk wor stelen van het trotsc'ne, hardvochtige En geland had afgeperst en voor het eeu wenlange onderdrukte Iersche volk ook reeds eenige politieke en economische voor- deelen had verkregen, den repeal voorsloeg, d. w. z. de scheiding tusschen Ierland en Engeland. Ierland moest wederom een eigen staatsbestuur en een parlement ver krijgen, evenals vroeger, 't zou echter met Engeland den Vorst, de buitenlandsche politiek, leger en vloot gemeen hebben. Alzoo eene verhouding van Ierland tot Engeland, zooals Hongarije die sinds 1867 in den Oostenrijkschen Staat inneemt. O'Connell hield toenmaals druk bezochte vergaderingen. Een agitator zooals hij, had de wereld nog nimmer aanschouwd. Hon derdduizend menschen kwamen op zijn woord bjjeen, en de gloed van zijn eigen FEUILLETON. Overdrijving. Er heerscht tegenwoordig een sterke neiging tot overdrijven, die zich in het mondeling en schriftelijk verkeer, in het dagelijksch leven en in de letterkunde gelden laat. Men zou gemak kelijk geheele gesprekken kunnen opschrijven, die bijna van het eerste tot het laatste woord uit overdrijvingen bestaan. Mijnheer Meijer b. v. is op zekeren morgen zeer slecht geluimd; bij heeft de courant, die hem gewoonlijk vóór het ontbjjt bezorgd wordt, nog niet ontvangen. „Er moet een ontzettende verwarring bij die post-administratie heerschen," bromt hij, en houdt knorrige beschouwingen over de „grenzenlooze desorganisatie," die zich ondanks de „ondrage lijke" belastingen in „alle" takken van het staats bestuur begint te vertoonen.„ Bijna woord voor woord overdrijving. Zijn vrouw beproeft door het verhalen van de een of andere aardigheid zijn gedachten wat af te leiden. Maar ongelukkig heeft zij hem hetzelfde al eens verteld, en de prik kelbare man snauwt haar toe: „Houdt toch in 's hemelsnaam op. Ik heb die „afschuwelijke" geschiedenis wel al „twintig" maal van je moeten hnoren." vuur voor Ierlands vrijheid en welzijn deelde zich aan de vergaderden mede. Nie mand twijfelde in Engeland, of een wenk van O'Connell zou voldoende zijn om gansch Ierland onder de wapens te doen komen; niemand echter twijfelde ook of zijn al machtig woord kon de onstuimige harts tochten der Ieren tot bedaren brengen. O'Connell heeft nimmer den wettigen bodem verlaten of er zich van willen verwijderen. Hij hoopte alles, van de macht der over tuiging en van de vreedzame agitatie. Ditmaal kwam hij niet tot zijn doel. Door een miswas van het bijna eenige voe dingsmiddel der Ieren, kwam de vreeselijke hongersnood van 1840 in het groene Erin. De meeste Ieren leden gebrek; dui zenden stierven, in woordelijken zin, den hongerdood. Toen brak O'Connells kracht; in zijne laatste redevoering in het parlement te Londen, onder het storten van tranen voorgedragen, vroeg hij brood voor zijn lijdend volk; vervolgens begaf hij zich op reis om hulp te zoeken bij den Heiligen Stoel, doch helaas, hij bereikte de heilige stad niet; hij eindigde zijn zegenrijk leven in Genua. De verdrukking van Ierland duurde voort. In religieus opzicht was de vrijheid door den bevrijder verkregen, op politiek gebied ontbrak nog veel, op economisch terrein bijna alles. Bij 't uitbreken van den hongersnood telde Ierland ruim acht millioen bewoners; ten gevolge der natuur lijke vermeerdering moesten thans 10 of 11 millioen menschen het land bewonen; een feit is het echter dat slechts de helft, iets meer dan 5 millioen, aanwezig is. Milli- oeneu zijn uit het groene Erin, dat de Ier zoo innig liefheeftvertrokken, een klein gedeelte naar Engeland, Schotland, Canada en Australië, de groote meerder heid naar de Vereenigde Staten van Ame rika. Doch ook de overigen, die in het vaderland bleven wonen, geenszins eene sterke bevolking voor het vruchtbare en voor den handel gunstig gelegen land, zijn meest arm, ja in jaren van misgewas komt ook de hongersnood in 't land. En- gelands geraffineerde wetgeving heeft in de verloopen eeuwen Ierlands handel en industrie niet alleen kunstmatig onder drukt, maar ook op gewelddadige wijze vernield, en de in de laatste jaren eenigszins gewijzigde verhoudingen, kunnen niet goed maken, wat eenmaal bedorven werd. Het naburige Engeland belet door overmachtige „Ik zal in het vervolg „in 't geheel niets" meer zeggen", antwoordt de goede vrouw, die het, en dit is geen overdrijving, besterven zou, als zij een uur lang gedwongen werd om te zwijgen. „Dat zal een „zaligheid" voor mij zijn," is het vriendelijke antwoord. De gekrenkte vrouw wil juist zeggen, dat zij nauwlijks om de acht dagen een woord spreekt, en dan behandeld wordt als de „ergste misdadi ger" maar daar komt de brievenbesteller met de vurig verlangde krant aan. Hij was, naar hij zeide, door den gevaarlijken mist, waarbij men geen hand voor oogen zien kon, twee seconden later dan gewoonlijk. Mijnbeer Meijer neemt de courant, loopt haar vluchtig door, maar gooit het blad na tien mi nuten knorrig op de tafel. „Er staat weer niets in. Men kan even goed zijn geld uit het raam gooien als zulk een courant lezen." Mevrouw Meijer neemt de courant en gaat de familieberichten bestudeeren. „Wel goede homel," roept zij plotseling, „hoe is het mogelijkDaar is de rijke Auguste Muiier met Dr. Vermeer ver loofd Daar staat mijn verstand voor stil!" „Hoe dat?7 „Wel, wie had ooit gedacht, dat de oudeheer zijn dochter aan „een bedelaar" zou geven concurrentie, Ierlands bloei in handel en nijverheid. De laatste tien jaren brachten op industrieel gebied eenige verbetering, de groote meerderheid der Ieren echter moet haar bestaan vinden in den land bouw. En hoe staat het daarmeê geschapen? Ten tijde der religieuze en politieke vervolging door Engeland, verloren de Ieren in de 16de en 17de eeuw ook hun geza menlijk grondbezit. De grond werd een voudig verbeurdverklaard en aan Eugel- schen ten geschenke gegeven of voor een appel en een ei verkocht. Sinds dien tijd was het volk van Ierland een volk van pachters en daglooners. Men verbood den Ieren het ouderwijs, om ze onbeschaafd te laten tenzij hunne kindereu de Protestantsche scholen be zochten waar Protestantsch godsdienstouder- WÜS gegeven werd; zij mochten geen erfpacht, doch slechts pacht op korten tijd overne men, men kon hen op de meest wilkeurige wijze uit hunne woningen verjagen, zonder vergoeding te betalen voor de verbeteringen die zij aan huis en land haddeu aange bracht, waardoor natuurlijk de lust om verbeteringen te maken, van zelf verviel; zij mochten geen paard, dat meer dan 5 waarde had, er op nahouden enz. enz. Is er wel ooit een volk zoo schandelijk on derdrukt, zoo wederrechtelijk in armoede en ellende gehouden? Waar heeft men de betere bebouwing van den grond zoo systema tisch tegengewerkt? Sinds een eeuw hebben de Engelschen, wanneer zij in krijgsnood waren of als de Teren eene dreigende hou ding aannamen, uit vrees hier en daar iets toegegeven; zoo b. v. toen de Fenians, eene geheime, door Kerk en Staat veroor deelde vereeniging van Noord-Amerikaan- sche Ieren, met dynamiet, kruit en dolken tegen Engelsche staatsgebouwen, tegen Engelsche ambtenaren en hooghartige En gelsche grondeigenaren ageerden. Maar niettegenstaande deze langzame verbetering zijn nog ten huidigen dage de agrarische toestanden in Ierland hemeltergend slecht. Ierlands bodem is ook thans nog bijna geheel en al in het bezit van de groote landlords, die hunne inkomsten niet in Ierland verteren, doch in Engeland, Parijs, aan den Rijn en iu Italië wonen of voor hun pleizier de wereld doorkruisen. Hunne belangen laten ze door agenten waarne men, die natuurlijk zooveel geld zien te maken als mogelijk is, ten einde iu aa nzieu te komen bij hunne meesters en ook omdat zij zeiven er fiuanciëel wel bij varen. Vun „Wat ben je weer aan het overdrijvenMen kan Dr. Vermeer toch geen bedelaar noemen." „Zoo? Nu, ik wist niet dat hij een stuk of wat landgoederen en tien groote eigen huizen heeft." Zoo gaat het voort, en dergelijke overdrijvin gen vindt men overal, in huis en op straat, in het salon en koffiehuis, in brieven, couranten en boeken. Het weder is niet meer eenvoudig goed of slecht, warm of koud, maar „zoo verschrik kelijk, dat men geen hond of kat de deur zou uitjagen" of „zoo verrukkelijk dat het zonde is, in huis te blijven," zoo warm, „dat de vliegen van de muren, of zoo koud dat de vogels uit de lucht vallen." Een onaangename vergissing is ontzettend pijnlijk, en een klein ocgtval wekt de onweerstaanbare neiging bij iemand op, „om uit zijn vel te springen." Ge zijt „dol blijde" als ge iemand, die u eigenlijk niets schelen kan, op straat ontmoet, waar het „afschuwelijk" plaveisel u „letterlijk geradbraakt" heeft, en gaat met hem een schilderij zien, die door een bewonderende kritiek „hemelhoog verheven" wordt, terwijl an deren het een „onbegrijpelijk geknoei" noemen. Uw zuster vir.dt het boek dat ge haar gegeven hebt „erg mooi", zij houdt verschrikkelijk veel van verzen, het was op het partijtje waar zij ge weest is „ontzettend prettig" enz. Hoe komt het toch, dat men zoo overdrijft? patriarchale mildheid, die men op 't land zoo dikwijls vindt, die den pachter of den daglooner de pachtsom schenkt of vermin dert, als hij ze in slechte oogstjaren niet kan opbrengen, is in Ierland nimmer sprake. Die niet betaalt wordt door den deurwaarder, met behulp der politie, uit de hoeve gezet, al heeft hij nog zoo'n goeden wil, al is het misgewas alleen de oorzaak van zijn achteruitgang, al zijn vrouw en kinderen ziek en overgeleverd aan de grootste ellende. Het niet-betalen der pachtsom komt natuurlijk dikwijls voor omdat de pachtvoorwaarden te on gunstig zijn, maar die toch door de Ieren worden aangenomen omdat zij geen ander middel van bestaan hebben. De meeste pachtingen zijn klein, verbetering van den grond zijn voor de pachters te duur en bij den korten pachttjjd te onzeker; door den eigenaar worden ze trouwens evenmin gemaakt. Zoo is Ierland nog in onze dagen het land der hutten in den volsten zin van het woord. De hutten zijn meest met stroo bedekt, zij bevatten slechts een vertrek, voor mensch en vee, zonder vensters; dikwijls zijn het niet meer dan vuile ruïnen, die dreigen in te storten. Aardappelen en maïsbrood zijn het voedsel dezer kleine pachters en daglooners, met dien verstande dat zij in goede jaren er zich voldoende aan kunnen verzadigen, in slechte echter honger lijden. Dat menig Ier, in den jenever-roes zijne ellende tracht te ver geten, is zeker te bejammeren, doch helaas verklaarbaar te over. De meerderheid van het volk is, thans nog, na eeuwenlange verdrukking en nood, godsdienstig en vroom, behoudt de liefde voor 't huiselijk leven en vele misdaden, die elders bedreven worden, zijn in Ierland onbekend. Agra rische misdaden daarentegen, moord of mishandeling der agenten van de landlords of der deurwaarders en politie-agenteu, die eene in wanhoop verkeerende familie uit de hut jagen en iu de diepste ellende storten, hebben er steeds sporadisch plaats gehad, in tijden van nood kwamen ze meermalen voor. De agitatie der Fenians, die men met- de Russische nihilisten over een kam kan scheren, was, nu tien jaren geleden, tame lijk tot bedaren gekomen, nadat zij door daden van geweld Engeland zeer angstig hadden gemaakt. Het Iersche volk is voor het nihilisme, ofschoon de Engelschen alles Omdat men zich aangewend heeft, de dingen niet bij den rechten naam te noemen, omdat men, om verschillende redenen, te kwistig is met lof en blaam. Als men er maar toe kon besluiten om wat goed of slecht, mooi of leelijk is, alleen zoo, en niet anders te noemen, dan zou men bij de meerdere mate van die eigenschappen niet zoo verlegen zijn met de keus van geschikte uit drukkingen als nu het geval is. Want als men b. v. reeds een middelmatig boek of schilderij „goed", misschieu zelfs „zeer goed" noemt, dan moet men bij een dat werke lijk goed is, reeds in verrukking raken, en bij een zeer goed in de uitbundigste overdrijvingen vervallen. En evenzoo is het omgekeerd. Als het een of ander dat ons niet bevalt reeds „ellendig" en „beneden alle kritiek" is, dan hebben wij onzen voorraad afkeurende uitdrukkingen weldra uitgeput, en moeten aan het overdrijven gaan. Maar wie in goed- en afkeuring maat weet te houden, ondervindt spoedig, dat men zijn oordeel het meest op prijs stelt, dat men één woord van lof of blaam uit zijn mond meer acht, dan lange ophemelende of vernietigende kritieken van ande ren. Zijn woord is als het goudgeld, dat waard is wat er op staat; dat van de anderen een bank noot, over welker waarde of onwaarde de koers- lijst geraadpleegd moet worden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1882 | | pagina 1