NIEUWE Zondag O Juli 1882. 7e Jaargang. De Prins-Vrijmetselaar. No. 603. Bagage in vroegeren tijd. lïmschï mimi ABONNEMENTSPB IJS Per 3 maanden voor Haarlem 0,85 Buiten Haarlem franco per post. 1, Afzonderlijke Nummers 0,06 Dit blad verschijnt Eiken WOENSDAG en ZATERDAG. BUEEAÏÏ: St. Jansstraat Haarlem. PBIJS DEB ADVERTENTIËN Van 16 regels30 Cents. Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant. Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag avond voor 6 uur ingewacht. Uitgevers KÜPPERS LAUREY. Het optreden van den Prins van Oranje als Grootmeester-Nationaal van de vrij metselarij in Nederland, is een feit van zulk groot gewicht, dat alle bizonderheden, welke er aan voorafgingen, hare onmis kenbare belangrijkheid bezitten. Zeer verdient inzonderheid de aandacht een omstandigheid, waarop de Prins in zijn brief aan de vrijmetselaars wijst. De redenen ontvouwende waarop zijn tijdelijk terugtreden uit de loge V Union Royale rustte, constateert de Prins dat tusschen hem en zijn overleden oud-oom verschil van meening bestond over de meer dere of mindere vrijheid die men aan de verschillende, onder het toezicht van het Groot-Oosten der Nederlanden gestelde werkplaatsen moest toekennen, om in ge opende loge over allerlei maatschappelijke, godsdienstige en staatkundige onderwerpen te spreken. Wij wijzen op den diepen zin van die bekentenis des Prinsen. Zij rechtvaardigt ten volle de uitspraak van den Standaard dat het optreden van Prins Frederik, voor een halve eeuw als hoofd der loge, en 't aanvaarden nudoor den Prins van Oranje van de waardigheid met betrekking tot de staatkundige beteekenis, niet gelijk staat. Prins Frederik was blijkbaar tegen het theologiseeren en politiseeren in de loges, terwijl zijn neef daarin geen bezwaar zal hebben gezien. Dat hij geen bedenking heeft tegen het behandelen van staatkundige onderwerpen, daarvan getuigt de noot, die hij toevoegt aan het woord staatkundige in de door ons hier boven geciteerde zinsnede uit zijn brief. Die noot luidt als volgt: Hierbij verwijs ik naar de volgende woorden, door mij gesproken bij het uit brengen van een dronk, ter gelegenheid van het zestigjarig jubelfeest van mijn hoogvereerdeu Oud-oom »De Hoog Eerw. Grootmeester-Nationaal vroeg mij zooeven, of ik den moed had in dit gezelschap het woord te voeren. Een antwoord op die vraag durf ik niet geven. Toch heb ik behoefte een woord te spre ken om te verklaren, dat ik mij hoogst gelukkig acht in den Vrgmetselaarsbond te zijn opgenomen, en dat ik volgaarne hereid ben mij aan de ordesbelangen te wijden. FEUILLETON. Het kaartspel. Indië is het vaderland van liet schaakspel en van het kaartspel; want dit laatste is niets dan een uitgebreide en in den loop der tijden zeer gewijzigde nabootsing van het schaakspel. De koning en de koningin van het schaakspel figu- reeren nog op de kaarten, zoo ook de raads heer, die aas geworden is, alsmede het kasteel, dat in sommige spelen, b. v. quadrille een der beide zwarte azen, die om zoo te zeggen 't hoogste woord voeren, geworden is. De pions of boeren zijn ook gebleven; want vroeger stonden beneden e loeien in vier kleuren andere figuren, in p a.i s van een zeker aantal schoppen, klaveren enz. ij thans. In Perzië heet de koning nog schncli of schaak. De aloude pion of landsknecht is gebleven in het meestal zeer grof gespeelde hazardspel lansquenetde Eransche vertaling van het woord. De Italianen en Spanjaarden, welke liet van de Mooren overnamen, hebben de meeste industrie in kaarten gedreven, waardoor de meeste benamingen in onderscheidene spelen door hen daaraan gegeven bewaard gebleven zijn. Om iets te noemen; spadille (degen) ponto (brug) basta (genoeg) asso (aas) matador (dooddoener) etc. De Italianen waren de eersten die, behalve in hun »Ik beu teu hoogste dankbaar aan de loge V Union Royaledat zij mij in de órde heeft opgenomen. De dag van heden heeft mij de gele genheid geschonken een diepen blik te slaan in de Vrijmetselarij. Al vereenig ik mij niet met alles wat de Groot-Redenaar heden zeide, met instemming vernam ik zijne woorden toen hij sprak van algemeene volksontwikkeling. Zoodra ik heden-middag, na afloop der bijeenkomst, in mijne binnenkamer terug gekeerd was, heb ik die woorden met ernst \Overwogen, en nagegaan of ik ze ergens kon terugvinden. Ik heb ze teruggevonden in de Grondwet, waar gezegd wordt, dat bij het onderwijs ieders godsdienstige over tuiging moet worden geëerbiedigd. Dit was reeds de leus van Prins Willem den Eerste, en ik reken het een voorrecht voor den naneef, die woorden niet alleen te mogen herhalen, maar daarmede mijne al- geheele instemming te mogen betuigen. Aan die leuze hoop ik immer getrouw te blijven. üit 's Prinsen eigen mededeeling volgt, dat hij het eens is met de vrijuietselaars- opvattiug nopens het onderwijs, althans dat bij meent eenstemmig met haar te denken. Nu de prins, die verzekert zooveel te hechten aan een openbaar debat en 't is daarom, dat wij geen bezwaar zien in het gebruik maken van de ons verstrekte inlich tingen politieke denkbeelden ontwik kelt, moeten wij ons toch een paar op merkingen naar aanleiding van zijn uit spraak veroorloven. Op zich zeiven zeggen de woorden van den Groot-redenaardie gewaagde vau een algemeene volksontwikkeling, niet veel; bet ziju groote woorden, welke ook door een niet-groot redenaar zouden kunnen wor den bedacht en uitgesproken. Onze geachte Kroonprins houde liet ons ten goede dat wij het niet met hem eens zijn, dat »algemeeue volksontwikkeling« hetzelfde beteekent als de woorden in de Grondwet gebezigd: De inrichting van het openbaar (wij cursiveeren) onderwijs worde met inachtneming van ieders godsdienstige begrippen, door de wet geregeld. Met alle bescheidenheid zouden wij mee- nen, dat de »algemeene volksontwikkeling« niet enkel door het openbaar onderwijs wordt bevorderd. Ook het bizonder zal toch wel de ontwikkeling des volks beoogen. Door de onderwijsrichting der vrijmet- tarokspel, thans weder zeer in zwang, de vier figuren vaststelden, terwijl Spanjaarden, Franschen en Duitschers nog langen tijd slechts roi, dame en valet kenden. De Italianen hadden ook den cavalier e, die later algemeen aas werd. In 1379 was het kaarlspel reeds in Yiterbo en andere steden van Italië bekend: het was van de Sara- ceenen overgenomen. In 1392 in Frankrijk, toen koning Karei VI een kaartspel voor zich liet aanschaffen, dat hem 56 sols parisis (Parijsche stuivers) kostte. Het tarokspel is eene uitvinding van Francesco Fibbia, doge van Pisa. (1419) Er zijn thans kostelijke „stokken" kaarten, doch bij de vroegere uit de hand gewerkte vergeleken, zooals er nog o. a. in het Britscli Museum be waard worden, kunnen zij den voorrang niet be halen. De kaartenkleurders of illumineerders waren de uitvinders van den kleurendruk. Te Antwerpen bestond in de 15e eeuw een gilde van kaartenmakers (tellende 1442 leden) zijnde beeldhouwers, schilders, graveurs, illumineerders en drukkers. De figuren waren honderderlei; want iedere figuur op harten- of ruiten tien enz. was verschillend. De oude Martin Zeiler, die in 1561 te Ulm zijn uFidus Achates of getrouwe Reismakker" selaars wordt de bedoeling van den Grond wetgever niet bereikt. Men wilde in 1848 eerbiediging, bij het onderwijs, van ieders godsdienstige zienswijze. Gelijk recht voor allen werd toen eerlijk nagestreefd. Maar nu trad sedert '48 het ongeloof steeds driester op. De onderwijzersstand werd ook besmet met het gif van het felst ongeloof. Hoe kan nu een ongeloovig onderwijzer onderwijs geven met eerbiedi ging van ieders godsdienstige zienswijze Zonder dat hii het weet of wil zal hij zich verraden en dus aan de jeugd denkbeelden voorhouden, die verkeerd, of ze kennis van denkbeelden onthouden, die voor hun »ont- wikkeling« onmisbaar zijn. De Grondwetgever, door de eerbiediging van ieders godsdienstige zienswijze te be velen (ieders ongodsdienstige zienswijze zal hij wel niet ontzien willen hebben) wilde voorkomen, dat de algemeene volksont wikkeling* in een naar zijne overtuiging, eenzijdige richting zou worden geleid. De moderne staatsschool nu is zoo eenzijdig mogelijk; zij staat vijandig tegenover ieders godsdienstige overtuiging. Als het dus des Prinsen ernstige wensch is (en wij mogen aan de oprechtheid zijner verklaring niet twijfelen) dan zou hij, naar ons inzien, niet spoedig genoeg voor het ambt van Grootmeester-Nationaal der vrij metselaars kunnen bedanken, omdat in de loge het liberalisme de overhand heeft. Dat wist Prins Frederik ook wel en daarom wilde hij zeker het bespreken van staat kundige onderwerpen in de loge beperken. Eenmaal Koning geworden zal de Prins van Oranje te regeeren hebben over eene Natie, welker groote meerderheid wel be geert dat het onderwijs de algemeene volksontwikkeling zal in de hand werken, maar die daarbij gelooft, dat het staats onderwijs niet meer die ontwikkeling in de gewenschte richting kan leiden. De Prins verzekert in zijn brief, dat hij gehecht blijftaan zijn godsdienstige belijdenis. Welnu, dan kan bij ook geen vrede hebben met een onderwijs dat krachtens zijn natuur, aan allen godsdienst vijandig, minstens van elk religieus idee ontledigd is. Onder de merkwaardige verklaringen, welke voorts in den brief van den Prins voorkomen, rekenen wij ook die, waar de Prins de aarzeling rechtvaardigt, door hem gevoeld toen het er op aan kwam (in 1876) om in de vrijmetselarij te worden den Baedeker van dien tijd, uitgaf, en zich daarin zijn lezers aanbeveelt met de woorden van den 32sten Psalm: „Ik zal u onderwijzen, en u leereu van den weg, dien gij gaan zult; ik zal raad geven, mijn oog zal op u zijn,drukte daarin toen reeds den reislustigen op het hart, in hunne „welge sloten reiskoffers, ransels of valiezen slechts het allernoodigste mede te nemen, omdat veel bagage hinderlijk is en„deroovers maar aaulokt." Als onmisbare bagage beveelt hij aanEen gebedenboek, een stamboek, een lessenaartje, een reis- of dagboek, een almanak, een geschiedkundig, vroolijk of nuttig boek, ettelijke velleu wit papier, eeuige pennen, een inktkoker en zand, een vuur slag, naalden en draden, sloten en sleutels, voor het geval dat er aan de sluiting van eene ka merdeur een gebrek is. De kleeding die men op reis droeg, moest riet te prachtig zijn, om daardoor niet in gevaar te komen, maar ook niet te slecht, om voorname lieden daardoor niet van zich. af te schrikken. Onmisbaar waren: Een regenmantel en een hoed met breeden rand; tegen de koude: gevoerde kappen, en slobkousen met knoopen; vier schoone hemden, evenveel boorden en kragen, een over hemd, ettelijke zak- en handdoeken, twee hoofd doeken, eenige paren kousen, sokkeu, nachtkleê- ren, slaapmutsen, handschoenen, een paar schoenen en pantoffels, ook wat St. Janskruid om in de opgenomen. De Prins kreeg bezwaar, om dat hij niet ten volle met de beginselen der vrijmetselarij bekend was. Na dat ge constateerd te hebben, vervolgt de Prinse lijke sehrijver: vDat ik voor mijne aan neming in de orde geen goed begrip had van hetgeen de vrijmetselarij bedoelde, kan toch niemand verwonderen, daar het be kend is dat het geheimzinnig kleed, waarin zij zich hult, velen afschrikt zich bij haar aan te sluiten. De ondoordringbare sluier, die de vrijmetselarij bedekt, is weinig ge schikt om een goed denkbeeld van haar streven en werken te verkrijgen. Het tipje van dien sluier wordt eerst opgelicht, de sluier valt niet geheel, als men in de orde is ingelijfd. Met die pertinente verklaring van den geachten Kroonprins in handen, mag men toch vragen: of de Prins, bij nader inzien, niet zelf zal gaan gevoelen, dat hij niet wel deed va i toe te treden tot een genoot schap, welks geheimzinnigheid voor hem- zelven een reden is geweest om aanvanke lijk te aarzelen zich er bij aan te sluiten. Meer dan iemand moet dus de Prins zelf begrijpen, dat de meerderheid der Natie er een groot bezwaar tegen heeft, dat de toekomstige Koning het hoofd werd van een geheim genootschap. En nu antwoordde de Prins niet: »Het feit dat ik toetrad, moet de ongerusten gerust stellen, want het feit dat zijn Oud oom vrijmetselaar was belette hem per soonlijk niet zulk een aarzeling te gevoelen, dat hij zijn adjudant van dienst naar broederVaillant zond, om te berichten dat de Prins afzag van zijn wensch, lid der vrijmetselarij te worden. Innig zal het der Natie smarten, dat de Prins zijn afkeer overwon van eene in stelling welke wij met duizenden als een werk der duisternis verafschuwen. Ten slotte releveeren wij nog het ge wichtig feit, dat de Prins aan een vrij metselaar te Zwolle een politiek programma zou hebben gezonden, waaraan de liberalen, die er kennis van kregen, hun volledige sympathie konden schenken. Heeft de geachte Kroonprins werkelijk zulk een programma gegeven, dan zouden wij hem met allen eerbied wenschen te vragen: hoe rijmt Uwe Hoogheid dat met uw verheven toekomstige roeping, als Ko ning boven de partijen te staan? schoenen te leggen, een „goed middel tegen ver moeidheid." Verder waren noodig: Wapens, een stevige stok tegen de honden, bij het beklimmen van bergen en het overspringen van slooten, een slaaprok, een verrekijker, een bril tegen het stof, een spiegel, krijt, waskaarsen, een zegelring, mes sen en vorken, een kam, een eetlepel, een oor lepeltje, een tandestoker, een kompas, een zon newijzer, een zandlooper, een quadrant, eenige kruiden, wat ingemaakte vruchten, olie, herten- vet, was, suiker, pillen en eenige geneesmiddelen tegen verkoudheid, diarrhee en verstopping, maag kramp, het doorrijden, blaren aan de voeten, brakingen, de pest, vergift, kwade dampen, hoofd pijn, keelontsteking, slangen en schorpioenen, dollehondsbeten, ongedierte, gebersten lippen, enz. enz. „Als voedsel neme men mede,beveelt onze raadgever aan, „gebraden vleesch, ham, brood, kaas, boter, knoflook en wat brandewijn, want niet op alle plaatsen kan men te eten en te drinken krijgen." Zoo uitgerust, zegt hij, mag men, nadat men zich vóór zijn vertrek met God verzoend, zijne schulden betaald en zijn testament gemaakt heeft, zich gerust aan de gevaren van een reis bloot stellen, mits ook zorgende dat er „genoeg geld voorhanden is." TjF.NORir; AGITE MA NON AGITATE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1882 | | pagina 1