NIEUWE
No, 024.
Donderdag 21 September 1882.
7e Jaargang.
Geloof en Wetenschap.
BUITENLAND.
ijMMISCHE CQMUIT.
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem J 0,85
Buiten Haarlem franco per post. 1,
Afzonderlijke Nummers 0,06
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
BUREAU: St. Jansstraat Haarlem.
ACUTE MA NON AGITATE.
PRIJS DER ADVERTENTIÊN
Van 1—6 regels30 Cents.
Elke regel meer5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant.
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag
avond voor 6 uur ingewacht.
Uitgevers KÜPPERS LAUREY.
Geene wetenschap heeft in den laatsten
tijd zulke verbazende vorderingen gemaakt
dan de natuurkunde. Met de stoutmoedig
heid van een gelukkig veroveraar drong
deze wetenschap in een vroeger onbekend
gebied; hindernissen in haren voortgano1
J O O
schijnt zij niet te kennen. De telegraaf en
do telephoon, de toepassing van den stoom
op de scheepvaart, spoorwegen en machines,
de aanwending van chemische en phy-
sische ontdekkingen in fabrieken en in de
industrie, het gebruik van optische instru
menten voor het onderzoek in de hemel
ruimte en bij de waarneming der kleine we
reld in den waterdruppel, de verbazende
resultaten in de scheikunde, de navorsching
van verdwenen dier- en plautgeslachten
hebben het gevoel van eigenwaarde der
natuuronderzoekers dermate doeu toene
men, dat velen den neus optrekken voor
elk ander wetenschappenlijk streven, dat
velen zich gedragen als hadden zij over de
natuurwetten te gebieden, dat wederom
anderen, en hun aantal is legio, omdat God
en de ziel zich niet door het ontleedmes
laten ontleden, niet in den smeltkroes of
onder het microscoop kunnen doorgrond
worden, God en de ziel boud- en kortweg
loochenen.
Tengevolge van zulk een Titaus-overmoed
bekruipt meuig angstig gemoed de vrees
dat er van deze zijde een ernstig gevaar
dreigt voor godsdienst en geloof, geraakt
menigeen in de dwaling dat natuurkundige
onderzoekingen en ongeloof identieke be
grippen zijn.
Dat is echter geenszins het geval. Mogen
ook de commis-voyageurs van het materi
alisme en hunne belangstellende claqueurs
nog zoozeer de loftrompet blazen, mogen
zij nog zoo luide verkondigen, dat de vor
deringen in de natuurwetenschappen de
eene bres na de andere in de wallen van
het geloof schieten, dat de exacte weten
schappen de sprookjes en fabelen der ul-
tramontaansche Kerk verdringen, 't zal
den modern exacten navorschers niet beter
gaan dan den cynieken, joodschen littera
tor Heine, die, ofschoon hjj gedurende zijn
FE U1LLE TON.
Een predikant te Rome.
De Rott. Kerkbode bevatte onlangs een schrijven
van den heer W. Th. van Griethuysen, predi
kant bij de Protestantsche Gemeente te Rotter
dam, waarvan door onze lezers zeker met in
genomenheid zal kennis genomen worden. Het
luidt als volgt
ii Mocht het sommigen bevreemden, dat er in
den Kerkbode een beschrijving wordt gegeven
van een R. K. godsdienstoefening op den Goeden
Vrijdag, en dat wel door mijn hand, zoo heb ik
geen ander antwoord dan het verzoek, om deze
reisherinnering ten einde toe te lezen. Een Christen
mag niet kleingeestig zijn; te waardeeren is zijne
roeping. (1 Kor. 3 21.)
Onze gezant te Rome had mij gedurende het
onvergetelijke verblijf in die geheel eenige stad
de meest gewenschte hulp bewezen. Op mijn
vraag, of hij mij een toegangkaart tot de Six-
tijusche Kapel wilde geven op Goeden Vrijdag,
was, helaas! het antwoord: „Hoe gaarne ook,
onmogelijk! De plaatsen zijn slechts bij tientallen
beschikbaar, en de aanvragen komen aan de
gezantschappen bij menigte in. Tracht dus een
plaats te veroveren, door bijtijds aan het groote
hek te zijn; gij weet, de onverbiddelijke voor
waarde is: geheel in het zwart met gekleeden
rok.»
In dien tijd was Paus Pius nog in zijn volle
heerlijkheid, en van alle zijden der wereld stroom
den de vreemdelingen toe, om de stille week in
Rome door te brengen.
Lang vóór het bestemde uur stond ik voor het
bek, dat den toegang afsloot naar de prachtige
trap, die naar de Sixtijnsche Kapel voerde. Deze
Kapel, een geheel eenig kunstgewrocht van ruime
afmeting en van de meest harmonische vormen,
gansche leven de Kerk met de bitterste sa
tire bestreed, op zijn ziekbed tot de volgende
bekentenis kwam: »ik zie geen kans om
eene bres te schieten in een kolossus als
de Roomsch Katholieke Kerk. Ik zie in de
geschiedenis de reusachtige verhoudingen
van dit wondervol gebouw. Noem haar vrij
de bastille van den geest, beweer steeds
dat deze vesting slechts door een aantal
invaliden verdedigd wordt, dat zij spoedig
zal vallen, ja dat zij spoedig vallen moet,
't is daarom nog niet minder waar, dat
deze bastille niet te veroveren is en meer
dan een jeugdig en onbezonnen bestormer
7,al zijn schedel jammerlijk te pletter loopen
tetren hare muren.De Kerk heeft audere
O
gevaren getrotseerd dan die welke haar
van den kant der natuuronderzoekers drei
gen. Trouwens welke wetenschap is er die
niet beproefd heeft haren moed aan de
Kerk te koelen? De moderne wetenschap
kan de Kerk aanvallen, zij kan haar echter
geen ernstige schade veroorzaken.
Het gevaar dat de resultaten der
naar waarheid zoekende natuurweten
schappen en de leeringen van het ge
loof ernstig en op den duur in tegen
spraak komen, is niet te vreezen. Slechts
de balfgeleerden, wier aantal niet gering is,
wier doel is de Kerk te belasteren en te
benadeelen, kunnen van een duurzame tegen
spraak tusschen de wetten der natuur en
de leeringen der openbaring spreken. God,
de schepper der natuur en de verkondiger
der openbaring, kan onmogelijk met zich
zelveu in tegenspraak komen. Eeuwig zal
in dit opzicht waar blijven, hetgeen de
Kerk op het vijfde Lateraansche concilie
heeft gedecreteerd: vermits het ware nooit
met het ware in tegenspraak kan zijn, zoo
is elke bewering, welke strijdig is met de
waarheid van het geopenbaarde geloof, on
voorwaardelijk bedrog.®
Zulks erkennen ook volgaarne de grootste
genieën onder de natuuronderzoekers. Wij
herinneren slechts aan Newton, Ampère,
Humphry Davy, Copernicus e. a. Slechts
onrijpe geesten,zegt kardinaal von Rau-
scher, stellen, hun eigen gronden verza
kende, den eisch, dat nken hunne onrijpe,
willekeurige hypothesen, tnits zij de religieuze
is de Pauselijke Kapel en alzoo aan het Vaticaan
en aan St. Pieter verbonden. Reeds had ik een
ganschen voormiddag, besteed, om al de schoon
heden van de maestro's in de kunst, daar ten
toon gespreid en mij uit etsen en gravuren be
kend, in de werkelijkheid te aanschouwen. Zal
ik het nog zeggen, dat ik overstelpt werd door
zooveel heerlijkheid?
Op het bestemde uur werd het hek geopend.
Een zwarte massa verdrong zich daar, en hoe-
velen die (aankomende) de menigte zagen, keerden
mistroostig terug; elke poging om nog te slagen
was hopeloos.
De vraag was nu maar, wie het snelst de
marmeren trappen op kon komen, en daar ik
tot de voorste gelederen behoorde, was ik zoo
gelukkig, met een jeugdig priester (een voor
komend man) een zeer geschikte plaats in te
nemen.
De gereserveerde plaatsen waren streng afge
scheiden, en in eenige minuten was de overge
blevene ruimte eivol.
Weldra zagen wij hoe het gansche kerkge
bouw gevuld werd, en dien aanblik zal ik nooit
vergeten. Daar zat Paus Pius op zijn gestoelte,
de eerwaardige grijsaard, met dat zachte oog en
met die eerbiedwaardige gestalte. Hij zat daar,
omstuwd door zijn kardinalen en de overige
hooge geestelijken, verder het gansche corps
diplomatique, de grootwaardigheidbekleeders en
de gansche bonte rij van voorname vreemde
lingen, waaronder de grandes van Spanje ter
stond in het oog vielen.
De Kapel was helder verlicht, ofschoon de zon
vroolijk scheen, en de Litanie begon. Daar ik
naast den genoemden priester stond, kon ik den
tekst volgen in zijn boek. Toen de eerste ge
ëindigd was, vroeg ik hem: of hij wellicht ook
het tekstboekje bij zich had van het „Miserere."
Aan mijn wensch werd voldaan, en onder het
waarheid bespotten, als geldig aauneme,
ten minste zoo lang, tot ze als zeepbellen
erkend zijn.® Zooals bij alle andere we
tenschappen wordt ook bij de natuurwe
tenschap de uitspraak van Bako v. Verulam
bevestigd: »echte geleerdheid leidt tot God,
halfgeleerdheid verwijdert van den Schep
per.®
Aangezien God zijne schepping den
mensch niet alleen ten gebruike, doch ook
ter navorsching heeft gegeven, aangezien
Hij zijne schepping alle dagen voor onze
oogen helder en duidelijk ten toon spreidt,
zoo is het ongetwijfeld ook zijne bedoeling,
dat wij de natuur, hare wetten en inrich
tingen zullen onderzoeken. En hoe dieper
de denkende mensch in de natuur en hare
wetten doordringt, des te helderder en
duidelijker straalt hem de Goddelijke al
macht, wijsheid en goedheid tegen. »De
hemelen vertellen de heerlijkheid Gods en
het firmament verkondigt het werk zijner
handen.Hoe meer vorderingen men inde
natuurwetenschappen maakt, hoe duidelijker
men er den eeuwigen Schepper in zal her
kennen. De ware natuuronderzoeker,zegt
Humphry Davy in zijn werk consolations
in travel or the last days of philosophes,
»ziet God in de veel vul vuldige vormen der
wereld. Terwijl hij de werkingen onderzoekt,
welke de oneindige kracht, geleid door
eene oneindige wjjsheid, tot stand brengt,
verdwijnen in zijn geest alle twijfelingen,
verdwijnt het kleingeestige ongeloof.
De natuur is een groot boek door Gods
eigen hand geschreven, een boek, dat even
goed, zij het ook in mindere mate, ons
van Gods almacht, wijsheid en goedheid
spreekt als de heilige Schrift. Wie met
ernstige en voor de waarheid bezielde ge
dachten in den zin en in de beteekenis
der schepping is doordrongen, hem zal het
niet moeielijk vallen gehoorzaam in 't ge
loof te zijn, want hij heeft reeds in de
natuur zulk een rijkdom van Goddelijke
wijsheid leeren kennen dat het hem niet
tegen de borst zal stuiten van God ook
nog waarheden te ontvangeu, die ver
buiten den kring van het natuurlijk leven
en denken liggen.
Daarom bevat elke Katholieke catechis-
verder gezang doorlas ik wat volgen zou. Welk
een aangrijpende samenstelling!
Nu komt de laatste Litanie," zei mijn buur
man „zijt gij tevreden?" „meer dan dat,"
zeide ik. „Ik ook," hernam hij.
Van lieverlede werden nu de waslichten uit
gedoofd. Een laatste zonnestraal speelde nog even
door de bovenste ruiten in verrukkelijke kleur-
scliakeering en wierp nog eenige tinten over
Michel Angelo's Laatste Oordeel. Op het altaar
stond het crucifix, en een klein lichtje zond er
flauwe stralen op uit.
Het was gedurende eenige oogenblikken een
plechtige en ademlooze stilte. De laatste zonne
straal verdween; de dagvorstin ging onder. Op
dien oogenblik hief het Pauselijk Mannenkoor
(onzichtbaar door de galerij, waarachter het stond)
de eerste toonen van Palestrina's Miserere aan.
Ik weet niet dat ooit in mijn leven, zelf
eenigszins, de muziek zulk een overweldigenden
indruk op mij gemaakt heeft.
Het is hier de plaats niet om over de samen
stelling van het Pauselijk Mannenkoor te spreken,
evenmin om Palestrina's meesterwerk te ontleden,
maar alléén moet ik zeggen, dat dit mannen
koor eenig is in de wereld, en dat Palestrina
de compositie heeft geleverd van een men zou
zeggen, ongeëvenaarde schoonheid.
Wien de tranen niet springen in het oog, wie
daar niet staat met diepe ontroering, getroffen
tot in het diepste der ziel, is niet in waarheid
mensch.
Al de diepe en gewijde klaagtonen der ziel,
al de treffende smartkreten in de Psalmen, de
uitingen van het gemoed, verslagen door de
zonde, de zuchten van den gebroken geest, de
tranen van het hart des armen zondaars, wor
stelen in de tonen der muziek nu eens in de
hoogste dan in de diepste accoorden zooals de
najaarsstorm giert door het woud en door de
mus op de vraag: »hoe leeren wij God
kennen het antwoord: »wij leeren hem
kennen door de openbaring en uit zijne
werken.Hoe meer nu beide bronnen ge
raadpleegd worden, hoe volmaakter ook zal
de keu nis Gods zijn. Hoe beter wij zijne
werken kemieu, hoe beter kennen wij den
Schepper. Geen wonder dns, dat naast
andere wetenschappen, die der natuur in
de kloosters zoo ijverig beoefend werden,
dat zoo veel beroemde mannen der Kerk,
een groot gedeelte hunner werkkrachten
aan de studie der natuur wijdden en een
niet gering aantal natuurwetenschappelijke
ontdekkingen hun aanzijn danken aan de
Priesters der Roomsch-Katholieke Kerk.
De natuuronderzoekers hebben wel is waar
recht op hun werk te roemen, zij mogen
er zich echter niet op verhoovaardigen,
zooals velen hunner doen. Een onvermoeid
onderzoeken verdient waardeerinsr, zoolans
oO
de bescheidenheid wordt in acht genomen.
»De ware natuuronderzoeker®, zegt Hum
phry Davy, »mag geen charlatan zijn. Hij
moet zich bescheiden en ootmoedig gedra
gen en een vlijtig, oprecht onderzoeker
naar waarheid zijn en hij mag ook niet
naar voorbijgaanden roem of populariteit
streven. Elke nieuwe ontdekking immers
bewijst de onvolmaaktheid der natuurwe
tenschappelijke kennis.»Eu de onmete
lijkheid van den Kosmos,® zegt Alexander
von Humboldt, verijdelt elke hoop, hem
ooit volkomen te leeren kennen.Ook voor
den natuuronderzoeker geldt Goethes ge
zegde
„Will mich des Worts nicht sehiimen;
Wir tasten ewig an Problemen."
C Wordt vervolgd.)
De Koningin van Engeland zou, volgens
le Gauloishet plan te kennen gegeven
hebben om een gedeelte van den winter in
het zuiden van Frankrijk door te brengen.
De Times meldt uit Alexandrië van
17 dezer: De Khedive heeft bij besluit het
leger ontbonden wegens rebellie. De schul-
digde officieren zullen volgens de militaire
wetten gestraft worden.
De Times schrijft: daar de Khedive weer
dorre bladeren. Maar de indruk van het geheel
is zoo, dat men niet meer een zang van men-
sclien schijnt te hooren, maar alsof medelijdende
engelenstemmen klank komen geven aan het
diepste gevoel van een menschenhart.
Men weet niet waar men is; men is gegrepen
in de ziel; men staat als op Golgota, voor het
kruis met gebogen hoofd alleen kunnende sta
melen: „O God!" wees mij, zondaar genadig!"
Die geheimzinnige omgeving in die prachtige
Kapel, die Paus met al die hooge geestelijken,
al die heerlijkheid der aarde in de schemering
gezet, en dan altijd dat onovertroffen Koor niet
dat „Miserere", nu eens in de volle uitstorting
der ziel in het hoogste register, dan in de diepe
bastonen zich uitsprekende, om daarna over te
gaan in de wonderbare vormen, zoo rijk, zoo
rustig, zoo verheven waarin de heerlijkheid van
Hem die sterft wordt voorgesteld voor hetzon-
daarshart, Christus Salvator (Verlosser). Alles
wordt donker; bij Hem is het licht! De storm
vlaag giert niet meer; de smartkreet zwijgt.
Hemelscke kalmte spreekt uit de taal des ge-
loofs, om te eindigen in het Halleluja! den Man
van smarte! Dat slot, dat onvergetelijke slot!
Het is of de hemelen zich openen, of het wer
kelijkheid is wat in ons evangelisch lied staat;
„God is liefde! O, engelenstem!
„Mensciientong, verheerlijkt Hem!"
Na dit onvergetelijk Amen! is het donker ge-
wordeu. In alle stilte verlaat de schare zwijgend
de Kapel. Ook in St. Pieter is het duister; het
kruis alléén is nog verlicht.
Verwondert het u, mijn lezer! dat ik sedert
op menigen Goeden- Vrijdag-avond, als de laatste
stralen der zon mij groetten, in mijn verbeelding
was in de Sixtijnsche Kapel, en dat ik, als de
laatste gloed verdween, de oogen even sloot, om
in den geest nog eens te hooren wat mij voor
mijn gansche leven onvergetelijk zal blijven?»