N I E II W E
buitenland!
No. 650.
Donderdag 2rDecember 1882,
7e Jaargang.
S
De Eedsquaestie.
30 Cents
M
J^W
Eene misdaad.
HSIII (01
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem 0,86
Buiten Haarlem franco per post. 1,
Afzonderlijke Nunlmers 0,06
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
B TT BE AU: St. Jansstraat Haarlem.
PKIJS DER ADVERTENTIE!»
AGHTE MA NON AQTTATE.
Van l6 regels
Elke regel meer5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant.
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrij dag
avond voor 6 uur ingewacht.
Uitgevers KÜPPERS LAUREY.
In Frankrijk heeft de Kamer van afge
vaardigden tot de afschaffing van den eed
besloten en in Italië wint het verlangen
tot die afschaffing steeds meer en meer
veld. Bij dergelijke gebeurtenissen heeft
men waarlijk wel bet recht te vragen, waar
wil het ongeloof toch eigenlijk heen? Wat
wil het den mensch nog laten, als het de
laatste sporen van godsdienst hem uit het
harte rukt? Het is waarlijk treurig, dat
de menschheid zoo diep zinken kan en het
is huiveringwekkend een blik in de toekomst
te slaan en zich het van God vervreemde
geslacht voor te stellen, dat onder de heer
schappij van het ongeloof in de naaste
toekomst de aarde zal bevolken.
De eedsquaestie staat in eene onafschei
delijke, logische betrekking tot de begin
selen van het ongeloof; zonder afschaffing
van den eed is het ongeloof niet doorge
voerd in al zijne consequeutiën.
Wat is een eed? Het is eene wezenlijke
religieuze handeling. De zwerende stelt
zich in Gods tegenwoordigheid en bevestigt
zijne verklaringen daardoor, dat hij den
toorn Gods afroept, het verlies zijner eeuwige
zaligheid verlangt, als hij willens en wetens
van de waarheid mocht afwijken. Het is
waarlijk een plechtig, een verheven, een
religieus oogeublik als de zwerende zijne
hand opheft en bij het Hoogste en Dier
baarste, ja bij het Eeuige wat hij bezit,
verzekert, dat hij de reine waarheid zal
zeggen, niets zal verzwijgen en er niets
zal bijvoegen zoo waarlijk God hem
helpe! In zulk een oogeublik moet alle
zelfzucht verstommen, alle toegeeflijkheid
verdwijnen, immers het geldt het waar
digste pand, dat de mensch bezit. Maar
de revolutie gelooft aan geen vergelding
hiernamaals, zij zegt: er is geen God!
Zij siddert bij het noemen van Gods naam,
aangezien God haar aartsvijand is; om die
reden kan zij zich ook niet op God be
roepen, zij wil Hem zelfs niet genoemd
hebben. Wanneer er geen leven na dit
leven is, waar een ieder naar zijne werken
zijn loon ontvangt, als er geen rechtvaar
dig Rechter bestaat, die het kwade bestraft
e,i het goede beloont, dan ook is het be
roep op Hem overbodig; dan bestaat er
ook geen geweten meer, omdat de mensch
dan wegens zijne daden slechts voor de
FEUILLETON.
Vervolg.)
De gendarmen waren mij spoedig gevolgd; ik
trad met hen in de schuur. De zon verlichtte
met hare eerste stralen het verblijf der kunste
naars. Ik zal geene beschrijving geven van
het tooneel, dat mij het daglicht te aanschouwen
gaf. De indruk zal nimmer uit mijne herinne
ring gaan. Onder dezen op den grond liggenden
troep bespeurde ik een meisje tusschen twaalf en
vijftien jaar oud; een beeldschoon kind ge
lijk een bloem, ja, een grafbloem ook hare
beeltenis leeft nog in mijne herinnering. Een
vrouw ontwaakte het eerst; zij had ons bemerkt
toen wij binnen traden.
„Gendarmen!" schreeuwde zij verschrikt. In
één oogenblik was de geheele bende ontwaakt
en opgestaan; de kinderen trachtten zich onder
eenige lompen te verbergen. Een groot, forscli
gebouwd man stond voor mij. Hij had een on
aangenaam, gemeen voorkomen. Hij stond daar
in eene dreigende houding, terwijl hevige ont
steltenis op zijn gelaat zichtbaar was. Hij was
signor Trapani Simo, de man, dien ik zocht.
Ik sprak hem in het Duitscb aan, niettegen
staande zijn naam den Italiaan deed vermoeden.
„Ik ben signor Trapani Simo!" antwoordde hij
trotscli.
politie verantwoording schuldig is, aan de
macht welke bij eene consequente toepas
sing der revolutionnaire beginselen, de on
rechtvaardigste is op de ganscke wereld.
Als iedereen zich zeiven tot wet is, dan
bestaat er geen trouw en geen geloof en
't is ongerijmd van den mensch rechtvaar
digheid en oprechtheid te eischeu, eene
bevestiging »op zijn gewetenvan hem te
verlangen, bij eene zaak, die hij niet noodig
heeft te bezitten en die hij niet bezitten
wil; 't is ten eenemale belachelijk, heme en
pand te wijzen dat voor hem slechts een
phanèoom, een hersenschim is.'
Men ziet het, de eed kan geen andere
basis hebben dan de godsdienstige. Doch
als men den Godsdienst voor eene uitvin
ding van menschen verklaart, als men de
heerlijke dogma's van ons heilig Geloof als
verouderde sprookjes beschouwt; als men
de Godheid en de eeuwige zaligheid of de
eeuwige straf als eene belachelijkheid, die
tegen het verstand strijdt, karakteriseert,
waar zal men dan een basis voor den eed
grondvesten. De revolutie loochent al deze
waarheden, zij heeft niet alleen aan het
Katholicisme, maar ook aan het ganscbe
Christendom den oorlog verklaard en bij
gevolg kan voor haar niets hatelijker zijn
dan een beroep op God en zijne openba-
riug. Het was eene betreurenswaardige
concessie aan het geloofs-vijandig libera
lisme gedaan, toen bij de rechterlijke orga
nisatie de eed van zijn speciaal christelijk
karakter werd ontdaan, toen men de woor
den »zoo waarlijk helpe mij God en zijn
heilig Evangelie« (gelijk het eedsformulier
in vele landen luidde) veranderde in: »zoo
waarlijk helpe mij God.« Onder de phrase,
gelijk recht voor allen, derhalve ook een
een eensluidend eedsformulier voor Chris
tenen, joden en heidenen,verborg men
het ware doel, den eed u. I. van zijn Chris
telijk karakter te berooven. In Frankrijk
en Italië wil men verder gaan, men wil
in 't algemeen van eene aanroejiing der
alziende Godheid niet meer hooren, men
heeft zelfs een ingekankerden haat tegen
de woorden »ik zweeromdat deze uit
drukking als 't ware het godsbegrip in zich
bevat. En wat wil men er thans voor in
de plaats stellen?
De bevestiging op eer en geweten.
Ellendig gezwets!
Wat beteekent eer en geweten als er
„Juist u zoek ik. Volg mij. De overigen van
het gezelschap mogen de schuur niet verlaten.
Gendarme, gij zijt mij verantwoordelijk."
Een der gendarmen bleef in de schuur. De
anderen moesten mij met den koorddanser in
eene kamer van de herberg volgen. Daar onder
vroeg ik hem.
„Hoe heet gij werkelijk?"
Hij was zichtbaar bevreesd geworden.
„Heinrich Hochmann."
„Uit
„Uit Saksen."
„Oefent gij uw handwerk reeds lang uit?"
„Mijne kunst," zeide hij.
Ofschoon hij zeer angstig scheen, wilde hij
zich toch den titel van kunstenaar niet laten
ontnemen.
„Uwe kur.st dan?"
„Sedert mijne kinderjaren. Mijn vader was
ook kunstenaar."
„Is u zekeren Johanseu bekend?"
„Neen," zeide hij vast en bepaald, maar te
vast en te bepaald op de tot hiertoe schijnbaar
doellooze vragen. Hij had er zich op voorbe
reid en scheen toch met moeite een antwoord
te vinden. Er bestond evenwel een geheim.
Mocht ik hom schuldig achten? Maar waar
aan?
„Zijt gij in Amerika geweest?" vervolgde
ik.
„Neen."
geene instantie bestaat, welke er over rech
ten zal? Als wij ons zeiven tot wet zijn, dan
hebben wij geene eer noodig, dan die, welke
wij zei ven creëeren; een geweten kunnen
wij niet hebben, als hoogstens eene tevre
denheid of een misnoegen over het al of
niet gelukken onzer ondernemingen en han
delingen. De misdadiger heeft dan zijn mis-
dadigers-eer, wanneer hij zooveel mogelijk
misdaden bedrijft op het door hem gekozen
arbeidsveld, en de roover heeft dan een
goed geweten als hij in zijne moorden en
uitplunderingen is geslaagd. Dat is de eer
en het geweten der revolutie, dat is de
bevestiging die op de plaats van den eed
zal gesteld worden.
Een ellendig, een flauw motief wordt
gereleveerd, als men zegt, dat men den
eed heeft moeten afschaffenomdat er
zooveel ougeloovigen zijn, voor welken
de eed toch slechts een formulier zonder
waarde is. Bij gevolg zal men ook
genoodzaakt zijn den eigendom af te schaf
fen, omdat er zooveel dieven zijn en voor
deze heeren het eigendomsbegrip toch
maar een waardeloos, een nietig formu
lier is.
Kan men wel dwazer en onlogischer re
deneeren?
Men hervorme de maatschappij, brenge
haar wederom tot de ware Godserkenning
en Godsvereering, dan zal men haar ook
wederom voor de oogeu van den Almach
tige kunnen brengen, dan zullen de dagen
wederkeeren, waarin iedereen den meineedige
ontvlucht, als den eerlooste onder de eer-
loozen, waarin meu zegt dat het gras
onder zijne voeten verdort en waarin de
getuige, in plaats van, zooals het nu meer
malen geschiedt, dronken voor de recht
bank te verschijnen, zich door het ontvan
gen der heilige Sarameuteu op de heilige
acte van den eed waardig voorbereidt.
De afschaffing van den eed is in zeker
opzicht de gouden bal, met welke het
ongeloof zijn Babylonischen toren wil kro
nen. Als het beroep op God, als de ge
tuige, die niet dwalen en vergeten kan,
ophoudt te bestaan, dan erkent men daar
door ook dat de Godheid is afgeschaft en
niet meer in aanmerking wordt genomen.
Vandaar dan ook den ijver, waarmede het
ongeloof, dat zich zeker waant van zijn
doel en streven, te voorschijn treedt, om
den naam van God, die reeds uit de school
Hij scheen zich hersteld te hebben.
„Hebt gij Duitschland nimmer verlaten?"
„O, ja, dikwerf, ik ben in Italië, de Neder
landen, Oostenrijk en Frankrijk geweest.
„Nooit in Amerika?,,
„Nooit."
Gij hebt heden uwe kunsten op het kasteel
vertoond?"
„Ik heb er eene voorstelling gegeven."
„Bij die gelegenheid hebt gij een der gasten
om een aalmoes gevraagd?"
„Ik herinner het mij. Het was een vreemdeling."
Ik werd verhinderd te vervolgen.
Een politie-agent trad haastig in de kamer;
zijn gelaat drukte angst en schrik uit. Hij ver
zocht om mij alleen te spreken. Ik verliet met
hem de kamer, na den gendarme een wenk te
hebben gegeven, om een wakend oog op den
koorddanser te houden.
De agent kwam vau het kasteel; de directeur
van politie, die hij daar ontmoet had, had hem
tot mij gezonden. Hij bracht mij een bericht,
dat mij verraste en verschrikte.
„De Amerikaan, die gezocht werd, is dood
gevonden," zeide de agent.
„En de heer van Holberg?" vroeg ik met
een angstig gevoel.
„Er is van hem nog geen bericht."
„Waar is de Amerikaan gevonden?"
„In het park van het kasteel."
„Aan welke zijde?"
is verbannen, ook uit de gerechtszaal te
doen verdwijnen.
Inderdaad, waar zulke dingen geschie
den, kan men de toekomst niet dan met
angst en vrees verbeiden.
In de Belgische Kamer is dezer dagen
het wetsontwerp aangenomen waarbij het
gebruik van de Nederlandsche taal in het
middelbaar onderwijs op gelijken voet als
dat van het Fransch wordt ingevoerd.
De Vlaamsckgeziuden beschouwen dit
als een der belangrijkste overwinningen
die zij sedert 1830 mochten behalen.
De prefect van politie te Parijs zal
den verkoop op straat verbieden van elk
blad, dat een valsch of verdraaid feit me
dedeelt.
Er bestaat nu veel kans, dat de Pa-
rijsche venters van bladen spoedig naar
andere broodwinning' moeten gaan om
zien.
De Rijkskanselier heeft afwijzend be
schikt op een adres, waarin hij verzocht
werd, om bij de wet voor de arbeidende
jeugd het bijdragen aan de spaarbanken
verplichtend te stellen.
Het getal der in Engeland gefail
leerde huizen in blik bedraagt negen,
O O
waarvan zes met een passief van ongeveer
1 millioen p. s. Er heerscht ongerustheid
in den blikhaudel. Men verwacht nog
verdere faillissementen.
Uit Maryport wordt gemeld dat de
Hematite-ijzercompagnie hare betalingen
staakte met een passief van 200.000 p. st.
In antwoord op een artikel van de Golos
zegt de Norddeutsche Alig. Zeitung, nopens
de houding van Duitschland op het Congres
te Berlijn, dat men geheel over 't hoofd
ziet, dat Duitschland toen alle door Rus-
laud gedane voorstellen feitelijk doorzette,
voor Rusland alles deed wat Rusland van
Duitschland verlangde; ja, het zou misschien
ook verdere eischen van Rusland onder
steund hebben, wanneer Rusland die offi
ciéél had te kennen gegeven; doch op meer
dan Rusland goedvond te eischen kon
Duitschland natuurlijk niet aandringen.
Daarom is het onbillijk als Russen de
toenmalige politiek van Duitschland aan
vallen.
Daily News verneemt uit Konstanti-
Achter liet park is eene beek, welke zeer
breed en diep is."
„Zoo is het, ik ken die."
„Eene brug verbindt het park aan de over
zijde.
„Den grooten weg naar het logement."
„Ongeveer dertig schreden van de brug ver
wijderd is het lijk gevonden. Het lag tusschen
het hooge biesgras tegen den kant van het park,
en is waarschijnlijk door den stroom er heen
gedreven."
„Wie heeft het lichaam gevonden?"
„Een der bedienden van het kasteel, die naar
zijn heer zocht.
„Wanneer?"
„Een half uur geleden, toen de dag aanbrak."
„Heeft men het lijk uit het water gehaald?"
„Op bevel van den heer directeur van politie,
dien er dadelijk kennis van gegeven is."
„Heeft men sporen van verwonding ontdekt?"
„Geen."
„Eene berooving van deu doode?"
„Neen, horloge en beurs waren nog in de
zakkeu."
En Holberg was nog niet terug; men had nog
geen enkel bericht van hem
Dit verontrustte mij nog meer.
Ik zond deu agent naar het kasteel terug met
de kennisgeving, dat ik dadelijk zou volgen.
(JFordt vervolgd.)