NIEUWE
Zondag 14 October 1883.
8e Jaargang
Spanje en Frankrijk.
i\ü. 735.
H41RLM
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem
Buiten Haarlem franco per post.
Afz Dnderlpke Nummers
T 0,85
1,—
0,06
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
BUREAU: St. Jansstraat Haarlem.
CM
AG-ITE MA NON AGITATE.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Van 16 regels.30 Cents.
Elke regel meer5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant,
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrpdag-
avond voor 6 uur ingewacht.
Uitgevers KÜPPERS LAUKET.
Koning Alfonso van Spanje was de eerste
souverein, die een officieel bezoek bracht
aan de Fransche Republiek; hij zal echter
ook voor geruimen tijd wel de laatste zijn.
De ondervinding, die hij opdeed, is zeker
wel geschikt andere monarchen, die op offi-
ciëele wijze een kijkje willen nemen in de
Seiue-stad, voor goed af te schrikken. Parijs
en Frankrijk hebben zich den 29sten Sep
tember aan den schandpaal gesteld en zich
een brandmerk op het voorhoofd gedrukt,
dat in hatelijkheid en verachting zijns ge
lijken zoekt. Het waren niet slechts eenige
schreeuwers* zooals de officieuze telegram
men aanvankelijk luidden, die den Spaan-
schen Koning op zoo grove wijze beleedig-
den, neen, volgens nauwkeurige berichten
van Parijsche dagbladen, werd de Koning
op den ganschen weg van het station tot
aan het hotel der Spaansche ambassade door
eene ontelbare menigte onophoudelijk met
de kreten: »Daar komt de Ulaau!«»Weg
met den Ulaan!« »Naar Berlijn met den
Ulaan!<: »Weg met den bondgenoot van
Yon Bismarck!* alsmede met geschreeuw,
gefluit en gesis begeleid.
Het is een feit dat de Koning te nau-
wernood aan handtastelijke beleedigingen
is ontsnapt. Meermalen vlogen, zooals la
Poste vermeldde, steenen tegen het rijtuig
van den Spaanschen monarch. Ook op den
rit van de Spaansche ambassade naar het
Elysée, waar de Koning onmiddellijk na
zijne aankomst den heer Grévy een officiëel
bezoek bracht, werd hij opnieuw beleedigd-
't Moet inderdaad erg geweest zijn, anders
had de President der Republiek niet zelf
in naam van Frankrijk zijne verontschul
diging gebracht en de pers zou niet zoo
eenparig tegen het schandaal protesteeren,
stellig niet dat gedeelte der pers, 't welk
te voren het volk had aangehitst.
Parijs is, zooals Victor Hugo pocht, het
FEUILLETON.
De ramp te Krakatau.
Aan het Bataviaasch Handelsblad ontleeuen wij
het volgende verhaal van een te Anjer geredden
loods: 't Was op Zondag den 27 Augustus, de
lucht was in den namiddag iets betrokken ge
worden en het water hooger dan gewoonlijk. Ook
de wind was eenigszins komen opzetten,zoodat mijne
booten op hel strand gedreven waren. Het rom
melde en dreunde in de verte zeer hoorbaar en
van tijd tot tijd vernam men zeer hevige knallen,
evenals bij eene vroegere uitbarsting van Krakatau.
Als gewoonlijk ging Anjer dien avond ter rust;
mochten er al een paar der inwoners eenig besef
hebben gehad van nakend gevaar, niemand echter
kon in een weinig meer wind, een iet of wat
hooge zee en de hevige knallen in de verte op
maken, dat ons zulk een groot onheil dreigde.
Zooals gewoonlijk was ik den volgenden mor
gen reeds vroegtijdig op en toen ik mij naar bui
ten begaf, was het goed weder. Ik ging aan 't
strand naar mijne booteu zien en vontl een daar
van een weinig onklaar, waarom ik besloot dat
vaartuig zoo spoedig doenlijk in orde te doen ma
ken. Op mijn wandeling naar huis 't zal toen
zoo ongeveer zes uur geweest zijn stond de te
Anjer algemeen als kapitein De Jong bekende oude
heer voor zijn woning, met wien ik een gewoon
gesprek over het weder en andere onverschillige
zaken aanknoopte. Na verloop van een paar mi
nuten hoorde ik op eenmaal in de richting van
het strand den kreet: „bandjir datang?" en, mij
omkeerende, zag ik in de verte een groote ko
lossale, zwart uitziende watermassa, hemelhoog op
het eerste gezicht, die met vreeselijk geruisch en
bliksemsnel kwam aanzetten.
In het volgend oogenblik had het water mij
opgeheven en overstroomde mij met zulk een-
kracht, dat ik als het ware samengedrukt werd
en achter elkaar verscheiden buitelingen over mijn
hoofd maakte, trots den besten acrobaat.
Tusschen lucht en water met vreeselijke snel
heid voortgezweept in dien zwarten, onmiddellijk
met allerlei voorwerpen opgevulden vloed, behield
hart der wereld,* »de hoofdstad der be
schaving,* »de roem der moderne mensch-
heid,« »het centrum der aarde;* neen,
Parijs is het moderne Babel, dat welvoe-
gelijkheid en zedelijkheid met voeten treedt,
dat de regels der beleefdheid verzaakt, dat
zich door de negers en Hottentotten van
Afrika laat besehamen. Frankrijk bezit den
treurigen roem, een zijuer Koningen naar
't schavot te hebben gesleept; de smaad,
een vreemden Koning op de ergerlijkste
wijze beleedigd en mishandeld te hebbeu,
bleef aan de derde Republiek voorbehouden.
Het fluiten en sissen, het schelden en brul
len, met steenen werpen en met regen
schermen slaan, waarmee de Koning van
Spanje den 29sten September in Parijs werd
ontvangen, zal onuitwischbaar in het boek
van Frankrijks geschiedenis staan opge-
teekend, als een groote schandvlek der derde
Republiek. Nooit is iemand met schimp
redenen zoo overladen geworden dan wij,«
zeide de Hertog van Sesto, die zich in het
gevolg van den Spaanschen Koning bevond;
nooit, voegen wij er bij, is een monarch,
zoolang er monarchieën bestaan, in een
naburigen Staat, die hem te gast had ge-
noodigd en welks drempel hij als vriend
passeerde, zoo beleedigd geworden als Ko
ning Alfonso te Parijs. Deze brutaliteit
staat eenig en zonder voorbeeld in het
boek der historie. Welig tierde het zaad,
dat de chauvinistische pers had uitgestrooid.
Het woord »UIaau« was de tonder, die den
brand ontstak, die echter ook het vermolmde
gebouw der achting, die Frankrijk nog ge
noot, in de asch legde. Aan de misdadige
ruwheid van het hartstochtelijk opgezweepte
volk, paarde zich de laf hartigheid van den
President Grévy en vau de Regeering, wier
wetten te »machteloos« zijn, om zulke too-
neelen te voorkomen; lafheid en laagheid
reikten elkander de hand om een schouw
spel te vertoonen, dat de gastvrijheid uit
het Fransche woordenboek heeft geschrapt.
ik echter gelukkig mijne bezinning en was ik er
direct van overtuigd, dat, hoe dikwijls mij de dood
ook reeds van nabij had aangegrijnsd, ik dit
maal den dans niet zou ontspringen. Ik beval Gode
mijne ziel en hoopte niet meer.
Daar werd ik in een ondeelbaar oogenblik dooi
den vloed opgeheven; ik kon ademhalen, daar
mijn hoofd boven water was gekomen. Op de op
pervlakte van den onafzienbaren vloed werd ik
als een stroohalm rondgevoerd en de meest ver
schillende voorwerpen, waaronder veel huisraad,
dreven mij met ijzingwekkende snelheid voorbij.
Ik werd tegen een klapperboom gedreven, die ik
trachtte te grijpen, doch de stroom was mij te
sterk. In het volgend oogenblik bij een anderen
boom was ik gelukkiger. Ik kreeg houvast en
klemde mij aan den stam vast, die wel boog en
schudde door den via eselijken wateraandrang, maar
mij toch een steunpunt aanbood en het middel
mijner redding kou worden.
Zoo goed ik kon, klauterde ik eenige voeten
naar boven, doch de vloed scheen nog steeds te
rijzen, althans mijne beenen bleven nog in het
water hangen. Op eenmaal kwam in dezelfde rich
ting, waar mijn boom stond, een groot atappen
dak eener woning met bamboestijlen aandrijven
en, tegen den boom botsende, beklemde dit mijn
been zoodanig, dat ik het bijna moest uitschreeu
wen van pijn.
Mij overal door den dood bedreigd ziende, en
nergens, zelfs niet op de plaats waar ik mij be
vond, redding bespeurende, kwam een oogenblik
de gedachte bij mij op mijne handen los te laten
en te sterven. Ik leed vreeselijk en voelde mijn
been, tusschen den boom en het dak beklemd,
kraken. Hoe lang ik in dien toestand doorgebracht
heb, is mij onbekend; naar gissing slechts eenige
minuten, doch de minuten, in doodsangst door
gebracht, schijnen zich tot uren uit te zetten. Eens
klaps kreeg ik verlichting; door misschien een
veranderde richting van den stroom, door een
draaikolk of wat dan ook, maar het bamboezen
dak maakte een zwaai en bevrijdde mijn been
van de vreeslijke knelling. Ik had nog de kracht
en het besef om een paar voeten hooger te klim
men om niet voor de tweede maal bekneld te
raken en elke kans op redding aan te grijpen, die
mij in mijn toestand geboden werd.
't Moge onvoorzichtig geweest zijn dat Ko-
niug Alfonso eerst naar Duitschland ging
en later naar de Fransche hoofdstad reisde,
doch de schuld draagt Grévy, die in zijne
zornersche rust niet wilde gestoord worden
en het plan des Konings, die allereerst
Frankrijk wilde bezoeken, verijdelde. De
heer Grévy heeft eene rol gespeeld, die
aanleidiug gaf tot het Parijsche schandaal.
Hjj moest zich door den Minister Ferry
laten dwingen, den gast aan het station
af te halenhij was te laf, om in het rij
tuig van den Spaanschen Koning plaats te
nemen, want hij was bang voor het ge
schreeuw der radicalen, en in zijn merk-
waardigen verontschuldigingsbrief aan de
Spaansche ambassade, maakte hij de mach
teloosheid der wetten voor de gepleegde
barbaarschheid verantwoordelijk. Kruisbeel
den uit den grond te trekken, vrome or-
deusgeestelijkeu op straat te werpen, lief
dezusters uit de hospitalen te verjagen,
kruisbeelden uit de gerechtszalen te ver
wijderen, dat veroorloven de wetten, maar
een als gast gekomen monarch voor be
leedigingen te beschermen, dat vermogen
zij niet. Dan buigt de majesteit der wetten*
voor het gebrul van verdierlijkte straatjongens!
Men heeft wel eens beweerd dat Frank
rijk nooit een goed bondgenoot kan zijn.
Die bewering wordt zekerheid, dat is thans
bewezen. De vriendschap van den Spaan
schen buurman heeft Frankrijk verspeeld.
Zooals te voorzien was hebben de beleedi
gingen, waaraan de Spaansche Koning te
Parijs was blootgesteld, het Spaansche na
tionaliteitsgevoel zeer krachtig tegen
Frankrijk aangehitst, ter wijl Koning Alfonso
door zijn moedigeen waardige houding, in
aanzien en toegenegenheid bij zijn volk
zeer heeft gewonnen. De algemeene veront
waardiging die over het voorgevallene te
Parijs, in Spanje heerscht, is gerechtvaar
digd en het strekt tot eere van het Spaan
sche volk dat het niet tot represailles zijne
Ik zag rond. Die blik was verschrikkelijk; waar
Anjer stond, zag ik niets ander dan een brui-
schencle, wild rollende vloed, waaruit hier en daar
slechts een paar boomen en de spitsen van daken
staken. In mijne nabijheid stond het huis van den
boven reeds genoemden ouden heer De Jong, die
met zijne vrouw de wijk had genomen op het
platte dak van zijn huis, dat door 't water nog
niet overstroomd was. De beide oude oudjes ver
keerden evenals ik in doodsangst en liepen als
gejaagd langs de kanten van 't dak, misschien
de seconden tellende, die hun nog van den dood
scheidden. Deze waren de eenige levende wezens,
die zich aan mijn oogen opdeden.
Op een gegeven oogenblik echter daalde het
water met groote snelheid en liep weder naar zee
terug. Ik zag het onder mijn voeten wegvloeien
en bemerkte weldra, dat ik mij veilig van mijn
hoog standpunt kou laten glijden om een goed
heenkomen te zoeken.
En zoo deed ik. Ik stond weder op vasten
bodem! Doch, God, welk een tooneel deed zich
aan mijn half versuften blik op! Het was een ta
fereel van de grootste verwarring, dat geen pen
in staat is te beschrijven. Kolossale massa's ge
broken meubelen, balkeu, stukken hout, boomen,
gebroken vaartuigen, menschelijke lichamen, het
vormde overal één verwarde, wild door elkaar
geworpen hoop. Ik kroop op handen en voeten
over vele mij nog zeer goed bekende voorwerpen
heen, ontmoette hier en daar een tusschen huis
raad bekneld lijk en had eindelijk het geluk mij
in het hooger gelegen gedeelte van de plaats bij
de Chiueesche kamp te vinden.
Een jammerende en handenwringende Chinees
voor zijn warong staande bad ik om een glas wa
ter, doch de man kon mij daaraan niet helpen,
maar spoedde zich naar binnen en reikte mij een
ilesch cognac toe. Ik was op 't punt van te be
zwijmen, zette de flesch aan mijne lippen en
nam van het versterkende, opwekkende vocht een
goeden teug.
Inmiddels een weinig opgekomen, keek ik van
de plaats, waar ik mij bevond nog eenmaal naar
de plek waar ik gewoond had; mijn huis was
verdwenen, natuurlijk met alles wat zich van mijn
eigendom daarin bevond. Ik was dus van dak,
van kleeren, van geld, kortom van alles beroofd,
toevlucht nam; het Spaansche volk liet de
in het land verblijf houdende Franschen
ongemoeid, zij behoefden voor de zonden
van het Parijsche volk niet te boeten. Wel
had er te Madrid een volksoploop plaats,
die vijandige kreten tegen Fraukrijk uitte;
de stadsprefect wist echter de rust te be
waren en de vergaderde menigte ging vreed
zaam uiteen. De terugkomst van den Vorst
was onder deze omstandigheden een ware
triumftocht. Overal werd hij met enthusias-
tische ovaties ontvaugen; meer dan 200,000
personen stonden aan het station te Madrid
om den Koning de bewijzen hunner sym
pathie te geven. Onder de saamgestroomde
menigte bevonden zich vele Franschen, die
een rouwband droegen.
Fraukrijk oogst thans het loon voor zijne
lafheid en nalatigheid. De haat die voort
durend door dagbladeu en geschriften tegen
Duitschland wordt aangewakkerdis onge
twijfeld de eenige oorzaak van de schan
dalen die te Parijs op deu 29sten Septem
ber zijn voorgevallen. Als deze haat niet
onderdrukt en verwijderd wordt, dan zullen
er hoogstwaarschijnlijk nog vreeselijker din
gen plaats hebben. Men zal inderdaad niet
vergen, dat de Franschen onbegrensde toe
genegenheid voor de Duitschers betoonen,
doch de haat tegen de Germanen mag geen
factor worden in de Fransche politiek. Wij
zijn er zeker van dat de schreeuwers en
oproerigeu van den 29sten September, de
overtuiging hadden dat het volk met hunne
wandaden sympathiseerde, anders zou
het nimmer zoover zijn gekomen.
Wordt de haat tegeD Duitschland ook
in 'tvervolg,eveu als nu, systematisch gevoed,
dan zullen wij helaas! nog gansch andere
tooneelen te zien krijgen, dan die welke de
dag van den 29sten September der mensch-
heid te aanschouwen gaf.
armer dan de armate, daar mij althans niets restte
dan het baadje wat ik droeg en de pantalon, die
van flarden te nauwernood mijne gewonde bee
nen kon bedekken. Anjer gaf mij dus niets meer
te kop ai en daar ik mij beschouwde als de eenige
geredde uit de ramp, die de geheele plaats ver
delgd had, besloot ik dat jamraertooneel zoo spoe
dig mogelijk te verlaten en mij zoo mogelijk naar
Serang te spoeden om daar bericht van het ge
beurde te brengeeu. Op het kerkhof zag ik het
reeds meergenoemde echtpaar De Jong, dat zich
tot daar had voortgesleept, zoo ik onderhand
vernam daar bezwijmd en met den tweeden vloed
golf is verdwenen.
De ontzettende aschregen begon intusschen te
vallen; zoo snel mijne gewonde voeten mij zulks
veroorloofden, stapte ik over den met hindernis
sen als bezaaiden weg en zal zoo wat naar mijn be
rekening eenige palen ver geloopen hebben, toen
ik de postkar naar Serang in het gezicht kreeg,
waarvan het paard vergeefsche moeite deed om
door de mulle, lauwe aschlaag, die den weg overal
bedekte, heen te werken. Het dier kon nauwe
lijks stapvoets voortkomen en met het meeste
gemak kon ik dus het voertuig bijhouden, dat
mij echter vostrekt geen beschutting voor den
geweldigen aschregen bood.
Hoe ik de kracht heb kunnen vinden om den
afstand tusschen Anjer en Serang nog af te leg
gen, zonder te bezwijken en van vermoeienis langs
den weg te sterven, is mij onbegrijpelijk; gewis
heeft een hoogere macht mij geschraagd en de
zucht naar levensbehoud mij steeds gesterkt, wan
neer de krachten mij dreigden te ontzinken.
In den namiddag van denzelfden dag, die on
gelukkige Maaudag, kwam ik te Serang en werd
opgenomen ten huize van heer Metman aldaar.
Mijne kleedereu waren geheel aan flarden en op
mijn hoofd zoowel als op eenige andere gedeelten
van mijn lichaam zat een paar duim dikke korst
van asch. Terwijl ik het lot verhaalde, dat Anjer
getroffen had, werden mij ten huize van den heer
M. eenige ververschingen voorgezet en mij na
de doorgestane vermoeienissen een hoogst noo-
dige rust bereid. De dokter werd ontboden, die
mij, arme, onmiddellijk in in het hospitaal
deed opnemen om mijn gewonde beenen te ge
nezen.