NIEUWE
buitenland!
No. 829.
Zondag 7 September 1884
9e Jaargang
De antl-dienstvervangiiig-bond
IIRANT.
ABONNEMENTSPBIJS
Per 3 maanden voor Haarlem r 0,85
Voor de overige plaatsen iu Nederland fr. p. p. 1,
Voor het Buitenland 1,50
Afzonderlijke Nummers0,06
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
BUREAU: St. JanestraatHaarlem.
AGITE MA HON AGITATE.
PRIJS DER ADVERTENTIE!»
Van 16 regels30 Cents.
Elke regel meer5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant.
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrij dag
avond voor 6 uur ingewacht.
Uitgevers K P P E It S LAUSEY.
Wij leven in den tijd der bonden. Op
zich zelf bewijst dit verschijnsel, dat men
maar al te wel gevoelt, dat de maatschap
pelijke orde begint ineen te vallen. Vroeger
bestond de behoefte van zulke bonden niet;
alles zat toen zonder banden beter ineen.
Van ons standpunt hebben wij tegen al
die bonden groot bezwaar; de zedelijke
bewegingsvrijheid wordt door al die ver-
eenigiugeu, welke zich in den boezem der
maatschappij vormen, niet weinig beperkt.
Onze leus zou tegenover al die bonden
daarom wezenruimte op de baan.
Niet absoluut zouden wij echter tegen
eiken bond zijn gekant; als men iets goeds
beoogt, dan is het volstrekt niet af te
keureu, dat meu zich, tot het verkrijgen
van meer kracht, samenvoegt. Maar als
men dat doet, dan is het nog niet noodig,
dat men aan zulk eene vereeniging den
naam van boud geeft; die aanduiding is
echt negentiende-eeuwsch, want zij is tegen
de vrijheid gericht.
't Merkwaardigst van de meeste bonden
is, dat zij oogmerken trachten te bereiken,
welke reeds in 't oog werden gevat door
eene macht, waartegen de kinderen onzes
tijde voor 't meereudeel zijn gekant, name
lijk die van den Godsdienst.
Het verschil tusschen die bonden en de
Kerk ligt hier'n, dat elk van de bonden
afzonderlijk nastreeft, hetgeen de Kerk op
zedelijk-sociaal gebied, als een harmonisch
geheel, een ideaal voor oogen staat. Bonden,
die de verbetering van den mensen willen
bevorderen, zijn aan krukken gelijk, waarop
men hem wil doen steunen, terwijl de le-
venswekkende kracht des Evangelies, tot
genezing van het kranke, wordt voorbij
gegaan of niet naar volle waarde geschat.
Onze eeuw is trouwens eene eeuw van
hulpmiddelen; men wil langs om- en zij
wegen zoeken en vinden, wat alleen op
den grooten weg (wel te ouderscheiden van
den breeden weg) dien der genade-leidingen
Gods, te vinden is.
Ook nu wenschen wij een woord in 't midden
te brengen tegen een boud, doch niet tegen
zulk een, die eene zoogenaamde godsdien
stig- zedelijke strekking heeft. Wij kunnen
ons met den bond, waarop wij doelen, niet
vereeuigen. Hij noemt zich met een weid-
schen titel, den anti-dienstvervanging-bond.
FEUILLETON.
Het licht voor het venster.
„Ik zal het licht voor het venster laten bran
den, tot gij thuis komt, Emile."
„Doe het niet moeder, het mocht soms laat
worden," antwoordde de jongeling en stapte met
eene zekere besluiteloosheid naar de deur.
„Maar het steegje is duister, en het ware dwaas,
het eindje kaars te sparen, indien ge eeus mocht
vallen. Weet dan, dat ik het licht zal laten bran
den, tot ge terug komt."
Het was eene gezonde, krachtige Schotsche
vrouw, die, terwijl zij met haar zoor. sprak, vlijtig
voortging met strijken, en de gedane wasch, helder
als sneeuw, in een grooten korf naast zich legde.
In de kamer waren nog vier kinderen, te jong,
om wat te verdienen, Emile was achttien jaar,
en een flinke, levenslustige jongen. „Zoo hij slechts
wat ernstiger en bedaarder was" zuchtte de moe
der dikwijls; hij sloeg echter geen acht op het
heimelijk wee der weduwe. Dag aan dag slen
terde hij met andere jongens aan het strand
rond, wachtte op de komende booten, of wierp
steenen in het water, opdat de viervoetige lie
veling van het dorp, de groote Nieuw-Eound-
lander „Sultan" ze zou apporteeren.
Hierin steekt niets kwaads, meende de moeder,
s Avonds ging het echter heel anders toe, en met
een kloppend hart luisterde de eerbare weduwe
Dezer dngeu hield die boud zijn jaar-
lijksche algemeene vergadering. Op dat
bijeenzijn bleek het, dat de bond telt 9947
leden; het ledental gaat niet vooruit; telkens
verdwijnen er afdeelingen. Toch is dejaar-
lijksche contributie zeer gering. De laatste
omstandigheid moet men wel in 't oog
houden bij het bepalen der beteekeuis van
dat ledencijfer.
De tegenstanders van de plaatsvervanging
en nummerverwisseling beweren toch, dat
zij de Natie aan haar zijde hebben, maar
hoe kan dat waar zijn, als van de vier en
een half millioen zielen, die Nederland telt,
nog niet eenmaal 10.000 toetraden? Een
vergelijking van die cijfers zegt meer dan
uitvoerige betoogen, vooral als men er op
let, hoe onder de 10,000 leden nog een zeer
groot aantal militairen zijn, van wie het
dus geen verwondering behoeft te baren
dat zij zich onder de militaristen scharen.
Nationaal is de autidieustvervangiug-
bond geenszins. Het Nederlandsche volk
is iu hart en nieren anti-militairgeziud en
wil daarom niets weten van een vereeniging
of maatschappij, welken den persoonlijken
dienstplicht tracht te doen zegevieren. Dat
weten de anti-dienstvervaugings-bonders
ook wel en daarom zoeken zij naar uitlok
kende argumenten.
Een dier argumenten is, dat eene wet,
die het beginsel der plaatsvervanging hul
digt, niet te huis behoort in de wetgeving
van een vrijheidlievend volk. Iu die
voorstelling van zaken wordt gespeculeerd
op den vrjjheidszin van onze natie. Het
was echter wel eens de moeite waard, om
te weten, waarin de vrijheid wordt miskend,
als men iemand de vrijheid aanbiedt zich
van het persoonlijk volbrengen van den
militieplicht te onttrekken. De nummer-
verwisselaar of plaatsvervanger stelt zich
ook geheel vrij beschikbaar; hem wordt
zelfs een zeer belangrijke som voor het
presteeren van den dienstplicht voor een
ander, door dien andere betaald. Waarin
wordt nu de wet der vrijheid geschonden?
Men moet zijn verstand hebben gebonden
met den band van een &o?i(fs-idee om in de
nummerverwisseling en plaatsvervanging
een inbreuk op de vrijheid te kunnen zien.
Wel verre dat die beide instellingen dan
ook in strijd zouden zijn met het vrijheids
begrip, schijnen zij ons toe voor een
vrijheidlievend volk volkomen waardig te
nuar de schreden van haar zoon, daar zij steed8
vreesde, dat hij zich, gelijk de zonen van den
landheer, aan den drank mocht overgeven. Toen
zij echter dezen avond Emile zoo jeugdig frisch
en bloeiend in de deur zag staan, werd het haar
lichter om het hart, en de goede vrouw fluisterde
vol vertrouwen: „Weldra zal hij zeker tot in
keer komen en mij bij de opvoeding der kin
deren tot steun verstrekken."
Zij ging dan voort met strijken, tot haar dag
werk geëindigd was, en plaatste vervolgens het
licht voor het venster, opdat het den zoon op
het duistere pad bij zijn thuiskomst mocht ver
lichten. De kaars brandde op, en stierf nu en
dan flikkerend weg, maar Emile verscheen niet
op den drempel van het eenvoudig hutje. Emile
Cameron, zoo was zijn familienaam, was vertrok
ken; niemand wist waarheen.
Het leven te huis scheen hem te hard, het
waakzame oog der moeder verdroot hem, en daar
om verliet hij den huiselijken haard, om zijn
eigen wil te volgen, zijn eigen weg te gaan;
nooit echter vermocht hij de woorden uit zijn
geest te bannen
„Ik zal het licht laten branden, tot gij terug
komt, Emile".
De vage hoop op rijkdommen, de gedachte
onder gunstige omstandigheden den zijnen een
steun te worden, mocht hem voor oogen zweven,
invloed op zijn besluit uitoefenen, de zelfzuch
tige wensch evenwel, zich aan het moederlijk
zijn. Of is het niet werkelijk vrijheidlievend,
dat men niemand belette in de normale
ontwikkeling van zijn geestesgaven, welke
hij aanwendt tot voorbereiding van zijn
levenstaak? Eu wordt niet menigeen be
lemmerd in zijn rechtmatige vorming voor
ambt of beroep, juist door den militieplicht?
Is het dus wel af te keuren, dat de wet
de mogelijkheid opent om zich van die
hindernis te bevrijden
Tweederlei opmerking vinde hier eene
plaats. Ten eerste wijzen wij er op, hoe
het nadeel van den militieplieht volstrekt
niet gelijk staat b. v. voor den eenvoudi-
geu landbouwer of ambachtsman en voor
den aanstaanden koopman of geleerde. Als
de ambachtsman van dieust komende, weder
in zijn kring terugkeert, kan hij, bekwaam
zijnde, (en als er werk is) weder arbeid
erlangen. Voor zijn intellectueel is niet
alleen geen kwaad gesticht, maar zelf licht
iets goeds gekweekt, want hij heeft althans
de gelegenheid gehad zijne kundigheden te
vermeerderen, als die nog beneden het peil
van het alleronontbeerlijkste stonden.Gausch
anders is het met hem gesteld, die zich
moet bekwamen voor een vak van studie
of een ambt, hetwelk groote inspanning
des geestes voor de opleiding er toe, van
hem vordert. Wordt hij voor meer dan een
jaar van zijn tijd van voorbereiding en
studie onttrokken, dan kunnen de gevol
gen soms hoogst nadeelig ziju.
Terwijl men alzoo schijnbaar de gelijk
heid zou bevorderen, als men de plaatsver
vanging en nummerverwisseling afschafte,
zou men werkelijk een groote ongelijkheid
iu het leven roepen. De voorstanders van
den persoonlijkeu dienstplicht redeueereu
dus zeer oppervlakkig dat is trouwens een
doorgaand kenmerk van onzen tijd, waarin
op de diepte der dingen niet, of te weinig,
wordt gelet.
Onze tijd laat zich door den schijn mis
leiden. De beginselen worden stelselmatig
vervalscht. Men bazelt, met betrekking tot
de plaatsvervanging en nummerverwisseling
van vrijheid en gelijkheid, maar men toont
niet eens te begrijpen wat onder beide
begrippen moet worden verstaan. Dat is
het geval met hen, die te goeder trouw iu
de gelederen der anti-dienstvervangers strij
den; velen namen cr plaats in, enkel met
het oog op hun belang, of om in een mode
artikel op sociaal gebied den handel mee
opzicht te onttrekken, bleef de hoofdoorzaak
zijner vlucht.
Den volgenden morgen ging Emile als matroos
aau boord, en begon in werkelijkheid een wild
en woest matrozenleven.
Dit beviel hem.
Nu en dan, wanneer de storm woedde en in
de verte het licht van een vuurtoren opdaagde,
herinnerde hij zich onwillekeurig het kleine licht
voor het venster, en hij meende dan zijn moeder
te hooren zeggen„Ik zal het laten branden,
tot ge wederkeert." Menigmaal meende hij ook
te midden zijner luidruchtige en woeste ver
maken de weduwe oude Schotsche liederen en
vrome lofzangen te hooren zingenmaar dit ver
mocht hem niet tot zijn plicht terug te brengen.
De tijd ging voorbij en ook deze prikkel van
het geweten wekte hem niet meer. In die dagen
werden er geen nuchtere matrozen gevonden, oude
en jonge zeelieden gaven zich aan den drank
over. Ook Emile behoorde tot dit soort. Zijne
wangen werden bruin, zijue stem dof en ruw.
Hij was geen goed mensch, maar hij was een
goed matroos.
Na verloop van jaren werd hij stuurman op
een prachtig zeeschip, Agamemnon geheeten. De
zee was voor hem beter dan het land, vermits hij
daar een leven leidde, dat zelfs de gedachte aan
de „moeder" uit de ziel van den mensch verdrijft.
Hij meende vrienden te hebben, mannen, die
wisten, wanneer de blanke guldens in ziju zak
te drijven. In ouze karakterlooze dagen is
het verschijnsel volstrekt niet vreemd, dat
iemand alleen uit nieuwheidszucht tegen
de bestaande orde van zaken te velde trekt.
Hebben wij dus zeer groote bezwaren
tegen de afschaffing der dienstvervanging,
wij zouden al die bedenkingen moeten offe
ren op het altaar des vaderlands, wanneer
de nationale defensie niet zonder den per
soonlijken dienstplicht te verzekeren ware.
Maar juist dit ontkennen wij ten stelligste.
Zeer bekwame Ministers van oorlog hebben,
zoo pertinent mogelijk, verklaard, dat de
nationale verdediging uitmuntend was te
regelen zonder de plaatsvervanging te doen
vervallen. De bondsleden iu quaestie willen
dus noodeloos een nieuwe last aan de natie
opleggen.
Tegen dien toeleg komen wij, in naam
der ware vrijheid en der wel begrepen ge
lijkheid met nadruk op. Er bestaat geen
enkele reden, waarom wij van ouze natie,
welke van het militarisme afkeerig is, met
geweld een militaire natie zouden moeten
maken. Thans minder dan ooit zou de op-
heffiug der dienstvervanging te rechtvaar
digen zijn. In alle werkmauskriugen heerscht
gebrek aau arbeid. Voor meuigen jongen,
ougekuwden mau is het optreden als plaats
vervanger een wezenlijke uitkomst. Meu
outneme hem dus niet lichtvaardig ook
dat middel om in zijn onderhoud te voor
zien.
Men late de leiders van den anti-dieust-
vervauging-boud alzoo maar redeneeren en
mauifesteeren en banden smeden voor de
samenleving. Slechts zorge men bij de stem
bus, dat huu beginsel niet zegeviere. 't Zou
een ramp zijn voor ons vaderland als hou
derden, ook op militie-gebied, de slachtoffers
werden van een volkswaan (neen, van den
waan van weinigen) van den dag.
De 30sten algemeene vergadering van
Katholieken in Duitschlaud wordt gehouden
te Amberg. De geheele stad is versierd. In
het laatst der vorige week waren verschei
dene leden, met Prins Löweustein aan het
hoofd, aldaar aangekomen om eenige voor-
loopige beraadslagingen te houden. Zaterdag
kwam de rrins-Bisscnop van Salzburg,
daags daarna volgden de Bisschoppen van
Regensburg en Eichstatt, terwijl inmiddels
klonken, wezens, die zich niet schaamden van
den levenslustigen zeeman rijke geschenken aau
te nemen. Emile was alles behalve gierig; hij
gaf dikwijls ziju laatsten penning aan een armen
bedelaar, en wanneer de Agamemnon een schip, dat
in nood verkeerde, ontmoette, was hij de dap
perste der dapperennooit echter was hij edel
moedig genoeg, terug te keeren naar de kleine
haven waar zijne moeder vertoefde. Vijf jaren
gingen voorbij, tien, vijftien, twintig, Emile
Cameron was bijna veertig jaar oud, en eon
man die jenever als water dronk en zich slechts
door verschrikkelijke vloeken aan den naam van
God lierinnerde.toen de Agamemnon na eene lange
en stormachtige vaart iu het gezicht van een
vuurtoren kwam. Door stormen heen en weer
geslingerd, tegen de klippen wrak geslagen,
stoomde net zeekasteel landwaarts, en den vol
genden avond zou de zeemoede manschap na
een lange reis voor den eersten keer weder het
vaste land betréden. Hierover verheugden zich
allen, Emile Cameron zelfs niet uitgezonderd.
Met een gelaat, stralende van vreugde stond hij
op het dek en keek naar den verreu vuurtoren.
De blijdschap duurde niet lang. Om middernacht
bemerkte de scheepswacht plotseling roode en
gele vlammen, welke door de planken van het
dek sloegen.
(Slot volgt.)