NIEUWE *0. 897. Zondag 3 Mei 1885. 10de Jaargang. Tentoonstellingen en Nijverheid. OAlRIElSe abonnementspb ijs Per 3 maanden voor Haarlem0,85 Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p. 1, Voor het Buitenland 1,50 Afzonderlijke Nummers0,06 Dit blad verschijnt Eiken WOENSDAG en ZATERDAG. BUREAU: St. Jansstraat Haarlem. AINTiEN PRAT J9 AGITE MA NON AGITATE. mi lil vr. PRIJS DER ADVERTENTIÉH Van 16 regels30 Cents Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant. Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag avond voor 6 uur ingewacht. Uitgevers KUPPERS LAÜEET. Wij staan weder aan den vooravond van eene wereldtentoonstelling. Onze eeuw zou men met een tal van namen kunnen noe men. Onder anderen zou men haar de eeuw der expositiëu kunnen heeteu. Zeer merkwaardig waren de opmerkin gen, welke in den Duitschen Rijksdag wer den gemaakt door den Staatssecretaris Böt- ticher, toen daar de quaestie aan de orde kwam nopens het uiet-benoetnen van een gedelegeerde van Duitschland voor de ten toonstelling te Antwerpen. De Minister stelde in 't licht, dat de opvolgende ten toonstellingen volstrekt niet nuttig waren voor de nijverheid in de verschillende lan den. Die expositiën hadden langzamerhand het karakter gekregen van kennissen. De belangen der industrie wareu bijzaak ge worden. Naar onze overtuiging had de heer Böt- ticher volkomen gelijk in zijne voorstelling der zaak. Het heeft met die tentoonstellin nen zulk een gangetje genomen, dat men nu veilig zeggen kan, dat er eene expositie manie is ontstaan, welk zelfs de gevaar lijkste proportiën dreigt aan te nemen. De Duitsche Regeering wilde dan ook niets hooren van eenig ondersteunen van de nij verheid met betrekking tot de Autwerpsche onderneming.Zelfs weigerde de Rijkskanselier den weusch te vervallen, op welken wij zooeven doelden, dat een Commissaris zou worden benoemd, die de belangen der Duitsche nijverheid te Antwerpen zou waar nemen. Duitschland deed niets en het aarzelde daarbjj niet openlijk te verklaren, dat het niets wilde doen, omdat het geen heil hoe genaamd zag in dat bijeenbrengen van nijverheidsproducteu der geheele wereld. FEUILLETON. Een viool-concert. 't Was op een heeten zomerdag van het jaar 1822. In den Kurgarten te Wiesbaden, waar een groot aantal vorstelijke personen aangekomen wa ren tot het gebruiken van hst geneeskrachtige water, ging het zeer deftig toe; voor het Kur- haus zaten verschillende gezelschappen van dames in keurige toiletten en heereu in zwarte rokken, rijk met ridderorden gestoffeerd, koffie te drin ken, terwijl er een opgewekte en vroolijke con versatie plaats vond. Het luide, uitbundige lachen drong zelfs door tot aan den ingang van den tuin, waar een arme blinde, in een oude soldatenjas gehuld, op de viool speelde. Naast dit beeld van ellende stond een kleine blond- harige jongen van ongeveer acht jaren, die aan de voorbijgangers een ouden vilten hoed voor hield, om milda aalmoezen te ontvangen. Doch heden wilde niemand luisteren naar de oude, krijschende viool van den invalidede natuur was al te schoon en ieder dacht slechts aan het genoegen, dat hij zich heden zou be reiden. Geen kreuzer viel er in den hoed van den kleinen krullenbol. 'Grootvader", zei de knaap weenende, „nie mand geeft iets en ik heb toch zoo'n honger." „De goede God zal wel spoedig een barmhar tig mensch als zijn Engel zenden," antwoordde de oude. En bij deze woorden viel er een heete traan uit de van 't licht verstoken oogen op het groene gras, waar hij ongetwijfeld door een Engel werd opgenomen om hem op de weegschaal der er barming te wegen. Maar de kleine knaap kon het weenen van don grijsaard niet verdragen en zeide„Groot vader, gij moet niet weenen, ik wil niet meer klagen en liever honger lijden. Zie, daar komt een deftig heer, speel op uwe viool; die heer ziet er uit, alsof hij ons iets zal geven. En de oude speelde er duchtig op los, zoo krachtig als de snaren het konden verdragen. Dat voorbeeld van Duitschland hadden wij moeten volgen. Voor de Antwerpsche tentoonstelling had men der nationale beurs geen aderlating moeten laten ondergaan. Wel heeft de Regeeriug haar oorspronke lijk voorstel niet zien aannemen, doch zelfs het subsidie, dat teu slotte nog werd ver leend, achten wij te hoog; men had geen cent moeten geven voor dat doel. De Staat mag immers over het geld van de ingezetenen niet be3chikkeu dan voor doeleinden, welke in het nationaal belang kuunen worden ge acht. Is niet te bewijzen, dat het volk van eeue zaak voordeel zal kuunen genieten, dan mag zjj niet van Staatswege worden gesteund. Het toestaan van een subsidie voor de Autwerpsche expositie moet dus teu stel ligste worden afgekeurd. Bij de behandeling van dit vraagstuk is het niet overbodig te onderzoeken, welke resultaten de Amsterdamsche tentoonstelling voor Nederland opleverde. En dan geloo- veu wij veilig te kunnen getuigen dat Ne derland al bitter weinig reden heeft om met de uitkomsten dier expositie ingeno men te zijn. Sommigen onzer nijveren heb ben te Amsterdam succes ingeoogst; dat is onloochenbaar. Maar het mag toch worden betwijfeld of de Nederlaudsche industrie in 't algemeen bizouder veel bij die zoo hoog opgeschroefde tentoonstelling heeft geprofiteerd. De buiteulandsche exposanten brachten artikelen, die, degelijk bewerkt, niet tegen de lage aanbiedingen der vreemdelingen door Nederlanders konden worden afgele verd, tegen prijzen, welke, niet te goed koop in verband tot het wezenljjk gehalte der voorwerpen, toch te goedkoop werden van de hand gedaan, met het oog op het voorkomen van soliditeit, bedriegelijk aan hen gegeven en waardoor de koopers rneeu- De vreemdeling, die reeds sinds eenige dagen iu den Kurgarten wandelde, hoorde eu zag niets. De niet al te gioote, maar toch imponeerende ge stalte scheen iets groots in het hoofd te ver werken. Het knaapje hield tevergeefs den hoed in de hand, volgde den heer nog eenige schre den, doch keerde spoedig weenende terug en zeide: „Grootvader, hij heeft mij niet gehoord; hij loopt als een wilde! Doch zie, daar komt hij terug." Inderdaad de vreemdeling kwam terug, nam eene portefeuille in de hand en schreef, zachtjes neuriënde, daarin iets op; daar kwam eensklaps de kleine hand met den hoed te voorschijn en nu hoorde de vreemdeling ook tonen. Zij sche nen hem onaangenaam aan te doen, want hij fronsde het voorhoofd en wenkte George op te houden. De verstandige knaap echter zeide „Grootvader is blind, mijnheer." „Blind, goede ht-mel! En wie zijt gij?" „Ik ben George Werner, kleinkind van den ouden vioolspeler." De vreemdeling zuchtte, wierp een thaler in den hoed van den knaap en begaf zich toen naar den blinde. „Hoe heet ge, arme man?" De invalide had, dank zij zijn scherp gehoor, reeds alles vernomen, wat beiden hadden ge sproken; dientengevolge had hij zijn vioolspel gestaakt; thans antwoordde hij langzaam „Mijn naam is Conrad Zimmerman." «Gij zijt invalide?" «Ik heb den Russischen veldtocht meege maakt." De vreemdeling plaatste zich toen op eene rustbank en sprak: „Verhaal mij het een en ander, goede oude.' Eu de arme invalide vertelde het volgende „Toon in het jaar 1812 Napoleon zijn leger over den Rijn naar Rusland voerde, moesten ook de Vorsten van het Rijnverbond een zeker aantal soldaten verschaffen. Ik ben in Baden geboren. Dit land moest een aanmerkelijk contingent le veren, zoodat ik, ofschoon boven de jaren, om dat ik sterk eu krachtig was in mijn regiment moest blijven. Docb, edele heer, laat mij zwij gen van de ellende, welke ik heb uitgestaan! Als iu triumf trokken wij naar Rusland, tot dat wij jubelend Moskou bereikten. Ach welk deu een buitenkansje te hebben als zij zich die artikelen aanschaften. Ons is bekend, dat b. v. rijtuigen van buiteulandsche fabrikanten verkocht werden tegen prijzen, te duur, (wij herhalen het) voor de voorwerpen zeiven, maar te goed koop voor de soortl voor welke men ze bij onkundigen wilde doen doorgaan. Hieruit blijkt dat die hooggeroemde tentoonstellin gen al bitter weinig winst opleveren voor het land, waar zij worden gehouden. Nu zou men kuDnen zeggen, dat de nij veren iu een land zouden kunnen profitee- teeren van de vreemde modellen; doch wij gelooven niet, dat in den tegeuwoordigen tijd, waarin schier alle modellen wor den gepubliceerd, voor dat doel expositiën noodig zijn. Daarenboven zijn de vreemde lingen door hun octrooi tegen namaak ge dekt. Alles te zamen genomen, gelooven wij te kunnen constateereu, dat de nijverheid niet door internationale tentoonstellingen zal zijn te verheffen. Nationale expositiën, daaraan zouden wij meer hechten. In elk geval kunnen zjj niet zooveel kwaad stichten voor de industri- eele ondernemingen op vaderlandschen bo dem, omdat al wat er op verkocht wordt van nationalen oorsprong is. Dat de nijverheid aaumoediging behoeft, dat zij te onzent volstrekt niet bloeit, dat moeten wij ten volle (tot ons leedwezen) toestemmen. Maar, zooals wij zagen, die aanmoediging kan niet geschieden langs deu weg van ijdele tentoonstellingen, ge organiseerd meer om de ijdelheid, dan om de nijverheid te bevorderen. Onze industrie behoort door andere mid delen tot meerderen bioei te worden gebracht. Bij herhaling wezen wij reeds aan hoe de nijverheid door het heffen van een matig beschermend recht moet worden begunstigd, een dag! Wij geraakten aan 't vuren en nu ook ving onze ellende aan. Toen de vorst en sneeuw er bij kwamen, vond men des morgeus bij de bivouak vuren een groot aantal bevroreuen en later kwamen ook nog die gebate eu ver schrikkelijke Kozakken op ons af. Tot mijn geluk, went ik gevangen genomen, doch kwam eerst na vier jaren iu mijn geboorteland terug. Intusschen was mijne vrouw van verdriet ge storven, mijne eenige dochter was met den houtzager Werner gehuwd, een oppassend man. Ik ging bij mijne kinderen wonen, doch bij de geboorte van dezen knaap stierf mijne Meta, en Werner, die haar zoo innig had bemind, stierf spoedig na haren dood. Ik was lithograaf en had veel te doen; tengevolge van hot doorge stane leed eu doordien ik mij had overwerkt, trof mij helaas! het ougeluk blind te worden. Eu zoo, edele heer, zijn wij lot den bedelstaf gekomen." „En waar heb ge het vioolspelen geleerd?" „Mijn vader, edele hear, was cantor eu van hem heb ik het geleerd." De vreemdeling zuchtte: „ach, dat ik al die ellende kon verzachten!" Daar kwam lachende eu schertsende eene cavalcade van badgasten aan, dames en heeren, naar het uiterlijk allen rijke eu voorname per sonen. 't Scheen als of deii vreemdeling een goed idee te binnen schoot. „Geef mij uwe viool," zeide hij en begon het instrument zilverreiu te stemmen. „Pas nu op, kleine krullenbol, en ga met uwen hoed vlijtig bij hst gszebchap rond." En de strijkstok vloog over de snaren, zoodat de oude fiedel klonk als eene schoone Amati eu de blinde vroeg: „is dat mijne viool?" Doch de vreemdeling hoorde hem niet; zijne zisl was bij de muziek, die hij voortbracht. Het was een thema iu marschtempo, gevolgd door de heerlijkste variatiën. Een groot getal deftige dame3 en heereu had spoedig om de groep plaats genomen; allen begrepen zeer goed, dat de vreemdeling voor den grijsaard speelde en een aantal goud- en zilverstukken vlogen in deu ouden vilten hoed van deu kleinen knaap. Plotseling speelde de vreemdeling het toenmaals nieuwe lied: „Was is des Deutschen Vaterlaud?" Sedert wij het laatst daarover schreven, werden iD Frankrijk en Duitschland de wetten nog meer in de richting van pro tectie verscherpt. De vraag klemt mitsdien in toenemende kracht: moet Nederland te genover al die verschijnselen werkeloos blijveu Wij gelooven het niet.; wij wareu steeds van oordeel, dat wij al veel te lang gewacht hebben met het verlaten van den kwadeu weg eeuer vrijheid, welke alleen den vreem deling te goede kwam en onze eigen nij verheid benadeelde. Verder zijn wij vau meeuing, dat het meer dan tijd wordt om terug te keereu tot het stelsel der octrooien. Ook dat systeem heeft men onder deu Minister Fock, die een werktuig was iu de handen der radicalen, ondoordacht afge schaft, zeer ten uadeele van de Nederlandsche industrie. 't Is bekend dat de Minister Heemskerk voor het beginsel van de octrooien ge zind is. Als de nijverheid zich maar eens krachtig liet hooren, zou de volksverte genwoordiging zich wel gunstiger toouen voor het octrooi-stelsel, dan zij tot hiertoe deed. De Minister Heemskerk zou dau zeker vrijheid kunnen vinden, om de nieuwe octrooi-wet iu te dienen. Eindelijk, en dat is een zeer gewichtig punt, de nationale nijverheid moet meer dau nu geschiedt, worden beschermd dooi de natie zelve. Het koopen in den vreemde noemen wij eeue ramp voor ons vader land. Zeer vermogende lieden laten zich dikwerf liever duur door een vreemdeling bedotten dan goedkoop eerlijk behandelen door een landgenoot. AI wat vreemd of uit den vreemde is trekt zeer velen in ons land maar al te sterk aan. Soms worden geheele ameuble menten in 't buitenland aangeschaft. Daar betaalt men dan contant, terwijl men hier Een zeer ernstig man, in de uniform van een Pruisisch Generaal, naderde de groep; zijn begeleider was in burgerkleeding en droeg een ster op de borst. „Wat gebeurt hier?" vroeg hij en alle hoofden werden ontbloot. „Frederik Willem III van Pruisen," fluis terde men. „Sire," sprak de kapelmeester van het Kurhaus, „een vreemdeling, een kunstenaar van deu eersten rang, speelt hier voor een ouden, ongelukkigen in valide!" „Invalide? Zend hem naar mijn hotel en laat de directeur hem-hon.lerd gulden geven! Adieu!" De Vorst verwijderde zich met zijn begeleider eu zeide: „Sinds Louise dood is, kan ik geen muziek meer hooren." De kunstenaar had intusschen de viool aan den oude terug gegeven eu wilde zich door de saatngevloeide menigte een weg banen, toen een officier, die langen tijd met een zeer voor naam heer eerbiedig had staan fluisteren, tot hem toetrad en zeide: „Mijnheer, Zijne Konink lijke Hoogheid de Keurvorst van Hessen, wenscht uwen naam te weten." De kunstenaar bloosde en antwoordde „Ik ben Ludwig Spohr uit Brunswijk!,, „'tls Spohr, de groote Spohr," hoorde men vau alle kanten fluisteren. Hij was naar Wies- baden gekomen om er een concert te geven-. Toen de beroemde toonkunstenaar des avonds iu zijn hotel een glas wijn zatte drinken, kwam er eeiisklap3 een adjudant vau den Keurvorst, die aan Spohr een eigenhandig schrij ven van dien Vorst overhandigde, luidende: Waarde heer Spohr Wij zijn heden ongemerkt getuige geweest van uwe edele daad eu een bewonderaar van uw heerlijk talent. Voor deu invalide eu den knaap zal gezorgd worden. U echter benoemen Wij tot onzeu liofkapslmeester, Uw salaris zal uwe kunst waardig zijn. Uw toegenegen Wij,helm ii, Keurvorst. Toen vouwde de nieuwe hofkapel meester on willekeurig de handen samen eu fluisterde „En dan zijn er nog meusohen, die met aan eene Voorzienigheid gelooven

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1885 | | pagina 1