NIEUWE No. 938. Donderdag 24 September 1885. 10de Jaargang. 1 De gilden in de middeleeuwen. BUITENLAND. abonnementsprijs 7. Onschuldig verstooten. lUILlNSdf nil RUI Per 3 maanden voor Haarlemr 0,85 Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p. 1, Voor het Buitenland 1,50 AfssJnderlflke Nummers0,06 Dit blad verschijnt Eiken WOENSDAG en ZATERDAG. BUEE Aïï: St. Jansstraat Haarlem. AGITE MA NON AGITATE. PRIJS DER ADVERTENTIÉN Van 16 regels30 Cents. Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant. Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag avond voor 6 uur ingewacht. Uitgevers: KÜPPERS L A U R E T. De geschiedenis vau de 14e en 15eeeuw leert ons welk eene hooge vlucht de indus trie in d;e periode nam en welk eene groote welvaart er onder de werklieden heerschte, eene welvaart, die helaas! nimmer is terug gekeerd. 't Is wenscheljjk dat de sluier, die rog over de economische toestanden dezer periode ligt, weggenomen worde en dat de leugenachtige en onwaardige voor- oordeelen tegen de werklieden in de mid del eeuwen, verdwijnen. Waarlijk wat de eer van den arbeid, wat de zedelijke plichten betreft, kunnen de producenteu van onzen tijd nog zeer veel leeren. Tot de algemee- ne welvaart en het zedelijk gehalte der werklieden hebben de gilden zeer zeker het allermeest bijgedragen. Het mag dan ook eeu verblijdend teeken genoemd wor den, dat men in onzen tijd in Frankrijk en Duitschland de gilden wederom gaarne zag verrijzen. En zulks mag te merkwaar diger worden genoemd, naardien de ont wikkeling in beide landen wjjd uiteenloo pend is. Men kan zelfs gevoegelijk zeggen, dat de gilden tot de vrij algemeen gewenschte zaken behooren, en dat zij door mannen van verschillende richting ten zeerste wor den aanbevolen. Ook de Eugelsche socia list Hyndman prijst het gildewezeu en noemt de periode van het einde der veer tiende tot in het eerste vierendeel der 16e eeuw, het gouden tijdperk van het Eugel sche volk. »De werklieden,, zegt hij, wa ren toen eigenaars van een stuk land, dat zjj zelf bebouwden en waarvan zij zonder zorgen konden leven. Zij genoten hooge loonen en hadden vast werk»Daarbij kwam nog dat de werklieden in stad en land steeds bescherming en hulp bij de Dat men ook in onzen tijd den werkman wederom in 't bezit wil stellen van eigen grond, bewijst ons een schrijven van het hoofdbestuur van het Genootschap van Nijverheid in Groningen, gericht aan een groot aantal vereenigingen in die provincie, die zich bezig houden met de bevordering van de zedelijke en stoffelijke belangen des volks, waarin wordt medegedeeld, dat de afdeel ingen van het Genootschap als voornaamste middel, om die belangen bij de arbeiders te lande te betorderen, beschouwen eigen grondbezit. Derhalve wordt gewenscht, dat de afdeelingen in dien geest werkzaam mogen zijn. FEUILLETON. Geschiedkundige Novelle. Vervolg.) De vreemdeling drukte Rudolfs hand. „Ik hoop," zeide hij en welwillend vestigde zich zijn blik op den jonkman, „dat gij spoedig anders over mij zult denken." Hij nam plaats aan de zijde van Rudolf en deze deelde hem uitvoerig de oorzaak van zijne komst mede. Zoo vriendelijk en deelnemend was de houding van den vreemdeling, dat de Ridder daardoor vergat, dat hij hem nooit te voren g zien had, en met de hem aangeboren openhartigheid hem zijn leed mededeelde van den dag af waarop hij Elze Nardory voor de eerste maal in de stille boschkapel had ontmoet, tot op het uur, waarin de oude koopman hem honend zijn ou- vervulbaren eisch had gesteld. Toen Rudolf zijn verhaal geëiudigd had, keer de de vreemdeling zich om en maakte een ge baar, alsof hij een traan wegpinkte daarna echter vestigde hij den vollen blik op den jonkman en sprak met bewogen stem „Wanneer niet het verhaal van uw ongeluk voldoende was om u te helpen, wanneer het niet den naam van Nardory was, wien ik zelf al mijn leed te danken heb, zoo zou toch reeds de vermelding dat gij een zoon van den dapperen Zarnitzor zijt, die zoo manhaftig het stadje Mohar tegen de ongeloovigen verdedigd heeft, mij daartoe nopen. 01 dat ik aan zijne Kerk vonden, wier werkdadigheid de de mocratische socialist op euthusiastiscke wijze prijst. De hooge vlucht, die de industrie in de middbleeuweu heeft genomen, staat in een causaal verband met het gildewezen van dien tijd. De zin voor corporatiën en ver- eeuigiugen openbaarde zich algemeen in duizend verschillende toepassiugen en vor men. Het leenwezen en de corporatiën kan men derhalve als de beide voornaamste hoofdvormen van de toestanden in die dagen beschouwen. Evenals de kloosters eeuwen lang de scho len van den landbouw waren, zoo werden zij ook de scholen voor den vooruitgang op 't gebied van kunst en industrie. De meest ondernemende bouwheereu van dien tijd wa ren de Bisschoppen. Met den Bisschop kwam de industrie in het land en door de met kerkelijke feesten verbonden missen en markten werden handel en verkeer steeds meer en meer bevorderd. Allen industriëelen arbeid vond men sinds de veertiende eeuw bjjna uitsluitend in de steden. Om ieder bewoner alle noodzakelijke waren voor voedsel, kleeding en woning te kunnen verschaffen, was men er op uit zooveel mogelijk eiken tak van industrie in de stad te vertegenwoordigen; zoo lang dit niet het geval was, ontbood men uit andere steden op gunstige voorwaarden de ontbrekende werkliedeu. Daarentegen was het de plicht der burgers, slechts bij dezen, niet bij bui- tenlandsc'ne industriëelen, hunne bestellin gen en inkoopen te doen. De hoogste bloei bereikten de gilden in de vijftiende eeuw, die als eene glanspe riode van kuust en uitvindingen mag wor den beschouwd en op welke wij in artistiek opzicht gedeeltelijk nog als op een verloren paradijs terugzien. De gilden waren aan de stedelijke over heid gehoorzaamheid verschuldigd en moes ten derhalve al hunne wetten en reglemeu- teu ter goedkeuring aanbieden. De overheid oefende hij twisten en oneenighedeu recht spraak uit en regelde in overleg met de gilden de wetten voor handel en vertier, en het vaststellen van prjjzen; zij hield het toezicht op het verkeer en trachtte ver zijde had mogen staan en de spits van mijn zwaard doopen in in het bloed der ellendelingen, die mij mijne zuster ontroofd hebben. Maar geduld! Zoo mijne zaak in Mohar is afgedaan zal ik het hun wel vergelden 1" De zooeven nog zoo goedig flikkerende oogen van den vreemdeling fonkelden onheilspellend als wekte de enkele naam der vijanden van het christelijk geloof zijne gramschap op. Deelnemend drukte de jongeling zijne hand. „Ochl maak mij ook deelgenoot van do ge schiedenis van uw lijden 1" sprak hij. De onbekende verzonk in diep gepeins; plotseling echter scheen hij zijn besluit genomen te hebben. „Gij zult ze vernemen en dan zelf oordeelen," antwoordde hij. „In het hart van Hongarije ligt mijne geboorteplaats; daar leefde ik vreedzaam, uiet onbemiddeld, met mijne fa milie. Ik oefende eeu winstgevend beroep uit ik kocht en verkocht edelgesteenten en juweelen, gelijk mijn vader voor mij had gedaan. Mijn weg voerde mij dikwijls naar Mohar; daar woonde een wees, die van hare ouders een groot vermogen geërfd had gij kent den naam, misschien haar zelve, Walli Werba." „Ik heb wel van haar gehoord; zij leeft stil en afgezonderd, ongehuwd in hare eigene woning." „Onze harten vonden elkander, maar de wil vau haar voogd, Nardory, die haar vermogen beheerde, en de haat van een mededinger, die eveneens naar Walli's hand dong, traden mij in den weg. De eene stond mij naar het leven, de andere wees mij af met de bemerkingdat ik niet terug zou komen, alvorens mijn vermogen valsching en bedrog tegen te gaan. In huuue huiselijke aangelegenheden wareu de gilden geheel en al vrij. Het eigeulijke wezen der gilden bestoud geenszins daarin, dat zij genootschappen waren, die ten doel hadden de ambachten, de nijverheid te beschermen, neen zij waren broederschappen, opgericht voor elk ge meenschappelijk doel des levens. Door de middeleeuwsche opvatting van don arbeid als een vroom werk, als een noodzakelijke begeleider van het gebed, kwam er een nauw verband tusschen Godsdienst, arbeid en Kerk en aldus verkreeg elk gilde het karakter van eene godsdienstige corporatie. Elke vereeuiging had haren bizonderen schutspatroon, die volgens de geschiedenis of legende hetzelfde handwerk had uitgeoefend. Zijn feestdag werd plechtig gevierd. Elk gilde gaf bijdragen voor een kerkelijk of weldadig doel en trad in betrekking met eene bepaalde kerk, in welke heilige Missen voor levenden en afgestorvenen werden ge lezen. De verbinding van het arbeidersleven met den Godsdienst hield het ambacht in eere en gaf wijding aan den arbeid. De viering en heiliging van de Zon- en Feest dagen was in alle gilde-reglementen uit drukkelijk voorgeschreven. Die op Zon-of feestdagen na de Vespers arbeidde of liet werken, werd gestraft. Uit het innig verband der gilden met den Godsdienst ontstond als van zelf wederzijd- sche ondersteuning der leden. Dikwijls werden weldadige inrichtingen door de gil den gesticht en het aantal van zulke stich- tiugen was in sommige steden zeer groot. De religieus-zedelijke plichten omvatten behalve de werkdadige broederlijke liefde nog een ander gebied. De gilden zorgden ook voor den vlekkeloozen naam der leden. Ieder lid moest een onbesproken en onbe rispelijk leven leiden. Lediggang, nacht braken, dronkenschap, speelzucht en lie derlijkheid werden streng gestraft. Wie eene outeerende straf had ondergaan, mocht niet meer te werk komen. De religieus-zedelijke opvatting van den arbeid werd door de gilden in hunne qua- liteit als nijverheids-genootschappen op den arbeid zeiven overgedragen. Het werk moest dat van zijn pupil evenaarde. Radeloos verwij derde ik mij. Terwijl Walli, die mij eeuwige trouw gezworen had en verder alle aanzoeken van de hand wees, zich in de eenzaamheid be groef, trotseerde ik de grootste gevaren om rijk te worden, van het eene eind tot het an dere doorkruiste ik het heilige Roorasche Rijk en de aangrenzende lauden, en het geluk was mij gunstig grootere winsten dan ik ooit had kunnen droomen, bracht mijn handel mij op; ik bezat een schat aan goud en kostbaarheden. Nu ontwaakte weder in mij hel verlang m om naar het vaderland terug te keeren, naar mijne geliefde zuster en broeders, naar de bruid, om haar als mijne wetiige vrouw in mijn huis te voerenop de vleugelen des verlangens vloog ik naar Hongarije. Alom echter ontmoette ik oorlog en verwoesting; vreeselijk had de Turk daar huisgehouden. Sidderend, met bange voor gevoelens vervuld, naderde ik mijue geboorte plaats; ik vond haar tot aan den grond geslecht, het huis mijner vaderen in puin, mijne broeders vermoord, gedood bij hunne pogingen om de eer mijner zuster te verdedigen, en deze laatste weggesleept in de macht der vijanden van on zen godsdienst Hij hield op, de aandoening dreigde hem te doen stikken. „Arme, arme vriend" fluisterde Rudolf diep ontroerd; „wat is mijn leed in vergelijking met het uwe „Toen ik mij van mijue onbeschrijflijke smart eenigszins hersteld en wraak gezworen had op de puinhoopen van mijn ouderlijk huis. uet en onberispelijk worden geleverd; in het belang der koopers en verbruikers moest er gelet worden op soliditeit en goedkoop heid der arbeidsproducten. Ieder lid was tot persoonlijken arbeid verplicht, doch had ook aanspraak op een aandeel in de vruchten van het werk. Men had derhalve geen oudernemers, die zeiven lui en vadsig, van het zweet van anderen in weelde en overvloed leven. Iudustriëele maatschap pijen waren toenmaals niet denkbaar; men kende slechts arbeiders. Voor een zieken meester stelden de gilden een plaatsver vanger; de weduwen alleen hadden het recht hare zaken door een meester-knecht te laten drijven. Aangezien iedereen moest werken, moest hij ook voldoende verdien sten genieten en geen zwakke mocht door eeu sterke worden onderdrukt. Nauwkeurige voorschriften regelden derhalve het gansche bedrijf. (Wordt vervolgd.) Op voorstel van Pruisen heeft de Bonds raad den burgerlijken staat van beleg voor Berliju en omstreken een jaar ver- leugd. Eene groote Bouapartistische bijeenkomst heeft te Ajaccio plaats gehad. »Leve het Keizerrijk!* »Weg met de Republiek!* werd geroepen. Toen de politie tusschenbeide kwam, ontstond er een groot rumoer, waar bij vijf personen gewond werden. Ter eere van wijlen Mgr. Dupanloup zal te Orleans een standbeeld verrijzen. Dit beeld is het werk van den beeldhouwer Chapu Te Fhilippo pel, en in het algemeen in geheel Oost-Rumelië, is eene ernstige om wenteling uitgebroken. Doel der beweging is: aansluiting bij Bulgarije. Men weet, dat Rusland oorspronkelijk beide lauden tot ééu onafhankelijk geheel vereenigd had willen zien, maar aan Beaconsfield's drij ven was het te danken, dat het Berlijnsch Congres Oost-Rumelië afscheidde en het O half-afkaukeiijk aan Turkije liet. De beweging geschiedde plotseling. Troe pen volk met vaandels trokken eergisteren- spoedde ik: mij naar Moliar om mijne geliefde weder te zien. Maar eene andere verpletterende tijding verwachtte mij daar. Door een vriend vernam ik dat mijn mededinger, van mijne nadering onderricht, bespieders bij de poorten geplaatst had en mij met den dood dreigde, zoodra ik de stad Mohar zou betreden; ook Nardory, die door het huwelijk zijner pupil van het beheer harer goederen ontheven zou worden, zou weiuig met mijn terugkeer ingenomen zijn. Zelfs mijue vermomming kan mij niets baten want ieder, die toegang begeert, moet zich aan de poort bekend maken en miju pas draagt mijn naam. Niettemin begaf ik mij te voet naar Mohar, in de hoop dat de Hemel mij wel een middel aau de hand zou doen, om onbemerkt en ondanks mijne v'janden binnen de stad te geraken. Na heden een langen weg afgelegd te hebben, overmanden mij de ver moeidheid en ik vleide mij in het mos neder tot ik in een gerusten slaap viel, waaruit uw luide ontboezeming mij wekte. Nu echter," vervolgde hij, „hebben wij genoeg gepraat, miju jonge vriend. De zou gaat onder en gij moet u haasten, zoo gij voor k:t invallen van den nacht nog den eisch van uw toekomstigen schoon vader wilt vervullen! Hier, neem deze beurs, zij bevat de som, welke gij uoodig hebt, en laat mij uw schuldeischer daarvoor blijven, tot gij ze mij in voorspoediger dagen kunt te ruggeven. Ik vertrouw op uwe gelukster." Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1885 | | pagina 1