N I No, 096 Donder lag 15 April 1886. 11 de Jaargang. u 7 Het moderne Fetischme. sms: 7) F E U 1 L L E T O N. De behekste Pachthoeve. u w ABONNEMEIfTSPBIJS Per 3 maanden voor Haarlem Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p. Voor het Buitenland Afzmderljjke Nummers Dit blad verschijnt Eiken WOENSDAG en ZATERDAG. B tJ R E A U St. Jansstraat Haarlem. f 0.8b 1,- 1,50 0,06 AGITE MA NOW AGITATE. PBIJS DEK ADVEBTENTIËK Van 16 regels30 Cents. Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant. Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrjjdag avond voor 6 uur ingewacht. Uitgevers: K UPPERS &LAUREY. Vervolg en Slot.) Welk doel heeft men eigenlijk met de vergoding der genieën? Welke geestelijke verheffing kan het volk uit hunne veree- ring scheppen? Hoe kan het volk door hun voorbeeld worden gesticht? Welken troost kunnen deze mannen aan het volk in zijne geestelijke en lichamelijke armoede verschaffen? Zullen zij wellicht aan het volk als navolgenswaardige voorbeelden voor oogen worden gesteld? Als wij den nieuwen eeredienst der »groote mannen van het standpunt hunner vereerders beschouwen, dau moeten we ver klaren, dat hij niets is dan goochelspel. De echte positivist en vrijgeest gelooft im mers niet aan God of aau de onsterfelijk heid der ziel. Voor hem zijn de gevierde grootheden niet slechts gestorven, zij zijn totaal vernietigd. Er is niets meer van hen overgebleven. De geest des meuschen is immers, volgens hem, niets dan de kracht, de lucht, die de zeepbel doet zwellen en haar voor korten tijd in de ruimte laat zweven. Het lichamelijk omhulsel is met den dood gebroken; de atomen zijn van hun levenden vorm ontdaan en in den chaos der natuur teruggekeerd. Het stof heeft zich bij het stof vergaard en van hetgeen men eenmaal mensch heette, is niets meer te vinden. Wat wil men dus vereeren, als er niets meer voorhanden is. Een wezen te willen vereeren, dat op geen enkele wijze meer bestaat, is dat geen co- mediespel? Hoe ondoorgrondelijk diep ook de geopenbaarde geheimenisseu onzer Kerk voor den beperkten menschengeest zijn, toch zijn zij nimmer in tegenspraak met de natuurlijke ge 1 ichten wetten. In het licht der Goddelijke opeubaring zien wij voor onze blikken in die geheimenisseu een afgroud van wjjsheid, al vermag ons zwak geestesoog ook niet tot den bodem door te dringen. Bij den eeredienst van het »genie« jaagt meu schimmen na en huldigt men zelfgemaakte beelden, die met geen enkel reëel wezen eenige overeenkomst hebben. Eenige gelijkenis schijnt deze eeredienst met den afgodendienst der oud heid te bezitten. In werkelijkheid staat hij lager dau deze en is hij er wezenlijk vau onderscheiden. Als de oude heidenen hunne groote mauuen onder de goden opnamen, dan had deze apotheose een wezenlijken grond. Voor de heidenen bleven de afge storvenen altijd nog reëele wezens. Het waren geen phantasiebeelden, welke zij De ontknooping van het raadsel. Vervolg.) Toen wij de Grange bereikten, vernamen wij dat liot teeken van terugroeping slechts hierom was gegeven, wijl de konstabel van het kerspel, (lie van nieuwe aanrandingen had gehoord, herwaarts was gekomen, om er iets naders van te vernemen, en nogmaals zijne hulp aan te bieden, waarop Treddock echter niet bizonder scheen gesteld te zijn. Wij troffen den kon stabel aan, juist terwijl hij zich in (le keuken terdege te goed deed. Hij was een oud, mager mannetje, die niet in staat zou geweest zijn een lam gevangen te nemen, als het zich had ver weerd. Buiten zijne betrekking als politiebeambte, hield hij nog eene school; ook was hij in de kerk bij het koor en het klokkenluiden werkzaam. Treddock vertelde hem, wat er dien dag was voorgevallenhet inslaan van het ven wilden aanroepen en vereeren. Hun geloof aau de onsterfelijkheid der zielen toonde hun de overledenen in eene betere wereld waar zij gelukkig leefden en aau het noodlot der meuschen een innig aandeel namen. Ondanks deze vergodiug der »he- roën* loochenden de heidenen het bestaan van God in geenen deele. -Boven de heroën trooude nog immer iu ongeuaakbare hoogte de vader der goden,wezenlijk en bo venwereldlijk vau de andere goden onder scheiden. Hoezeer ook het bewustzijn van den eenigen, eeuwigen God verduisterd was, toch had de heiden nog een flauw denk beeld van den eeuwigen, waren God. De oude heiden kende nog niets vau atheïsme of van moderne goddeloosheid. Hij had nog godsdienst en nog eenigen grond van waarheid. Hij had wezenlijke gestalten voor zich, geen ydele phantasie-beeldeu. Wij meeuen thans voldoende te hebben bewezen, dat men de vereering van de »genieën« niet kan vergelijken met de veel gesmade vereering van de Heiligen der Katholieke Kerk. Hoeveel moeite heeft men al niet gedaan om deze vereeriug als een afgodendienst te brandmerken! Eu thans gaat men een werkelijken afgods- dienst invoereo. Het Christen volk laat zich nimmer van de vereering zijner Hei ligen afbrengen, maar het heeft ze nooit als goden* aangebeden. Het gevoelde zich steeds in eene geestelijke betrekking tot beu. Het vond altijd geestelijken troosten godsdienstige stichting in de vereering dezer trouwe dienaren Gods. Met hoogachting en heilige Geestdrift zag het op tot de sterke O O OA voorvechters en schepte in hun voorbeeld moed in den strijd op aarde. Op drieërlei wijze vindt de Christen iu de Heiligeu- vereering eene ouuitputbare bron van reli gieuze verheffing en heilige geeftdrift. Hij vereert ze, roept ze aan en volgt hen na. De vrome dienaar Gods erkent iu de Hei ligen uitverkoren werktuigen der Godde lijke genade. Zij ziju trouwe dienaren van hun Heer geweest, die geheel en al in zijn dienst opgingen. Zij begrepen zijn woord: wordt heilig, gelijk Ik heilig ben.« Zij vervulden getrouw en nauwgezet Zijne ge boden en de Heer heeft hen door de groot ste genadenblijken reeds op aarde verheer lijkt. Iu het verhooreu hunner gebeden en door wonderen bezegelde God op aarde reeds hun godgevallig streven. Als wij dus de Hei' ligen vereeren,vereereu wij daardoor God zelf, Die wonderbaar in zijne Heiligen is. Wie u eert, eert in ij,zegt de Heer en de Psalmist roept uit Looft den Heer in zijne Heiligen. ster vóór het aanbreken van den dag, het doo- den der schapen en het omvallen van den stapel schoven. De konstabel schudde het hoofd en zette een zeer bedenkelijk gezicht, maar wist niemand op wien de verdenking kon vallen en scheen even onzeker als wij, die niet tot de politie behoorden. Van (1e keuken gingen wij naar do plaats waar de schoven opgestapeld lagen, en waar Tom Jackson nog altijd, met de waterslang in de handj de wacht hield. Nog eens werden de voetsporen hier en daar buiten den toegang tot de plaats nauwkeurig onderzocht, zonder dat men het minste ontdekte. Daarna keerden wij naar huis terug, om het venster te bezichtigen. „Dat is met twee slagen gebroken de eene hier, de andere aan dezen kant/' verklaarde de konstabel op stelliger) toon. Het moet inderdaad zoo zijn, want het lood ws doorgebroken en het venster op gelijke hoogte op twee plaatsen, ongeveer achttien duim van elkander, ingesla gen. „Men heeft het alleen hooren kraken, waarna op eens alle glasruiten op (len grond kletterden," zeide Treddock. „Het kan zijn, het kan zijn/' hernam de politiedienaar met Bovendien staan de Heiligen in gees- stelijke levensgemeenschap met al de le dematen der Kerk Evenais alle ware Christenen slechts ledematen van het eene mystische lichaam van Christus op aarde zijn, zoo blijven zij ook na den dood geestelijk vereeuigd. Het graf kan geen scheidsmuur plaatseu tusschen de strij dende Kerk op aarde en de triomfee- reude Kerk in deu Hemel. Ook hier boven nemen de Heiligen nog een innig aandeel in deu strijd van het Rijk Gods op aarde. Zij brengen onze gebeden voor Gods Troon en ondersteunen ze door hun ne voorspraak. Ons weegeklaag iu deu strijd van dit leven sterft niet ongehoord weg in de stormen der aarde. Wij hebben in den Hemel trouwe bondgenooten, die deelnemen in onze geestelijke moeilijk heden, die onze advocaten zijn bij den Almachtige. Daarom roepen we hen aan iu onzen nood, .iu ons lijden. Maar zelfs wanneer de Heiligen na den dood geen gemeenschap met ons hadden, als zij lichamelijk en geestelijk aan ons waren ontrukt, dau bleven zij voor ons nog altijd levende voorbeelden van datgene, wat wij moeten doen eu wat wij kunnen. Zij waven geen bovenmeuschelijke wezens, die wij in geen enkel opzicht kunnen bereiken, zooals dit bij de zoogenaamde geniënhet geval is. Wij kunnen en moeten heilig worden als zij. Zij hebben niets gedaan, wat voor ons onmogelijk zou ziju. Zij hadden hetzelfde vleesch eu bloed met alle zwakheden evenals wij. Zij leefden op dezelfde aarde met ban kruis en ellende, evenals wij. Zij haddeu denzelf den God en dezelfde Goddelijke geboden, dezelfde Kerk en dezelfde genademiddelen, dezelfde gevaren en dezelfden bakoringeu. Met dezelfde middelen en gebeden heb ben zij denzelfden God gezocht. Zoo schitteren zij voor ons als idealen, die wij bereiken kunnen en moeten. Zulke voorbeelden en voorvechters heeft ons schroomachtig, vreesachtig geslacht in zijne ellende noodig. Door hen moet het zich verheffen; uit hunne overwinning bezieling eu vertrouwen scheppen. Zoo wordt deu Christen in de vereering der Heiligen eene zedelijke kracht geboden, die bem verheft, sterker maakt eu troost. Hoe gausch anders staat het geschapen met deu nieuwen eeredieust der sgeniën.* Wat kan hij het arme volk aanbieden? De »geuiëu« zijn immers in den afgrond van het niet verzonken. Hoe kunnen ze ons dus bijstaan? Schaduwen kunnen ee» hoos/vijs hoofdschudden; want hij wilde zijne gelukkige ontdekking niet opgeveu. „De slagen zijn wellicht te gelijker tijd toegebracht,/' merkte ik op. „Juist mijne meening/' ant woordde de oude, slimme kerel, terwijl hij met met do oogen knipte. „Dan moeten er twee geweest zijn, of de schurk kan ziju linkerarm eveu goed als zijn rechterarm gebruiken," hernam Treddock op twijfelaclnigec toon; daarna zag hij rondom zich heen, om zich te overtuigen dat zijne vrouw niet in de kamer was, en ver volgde toen treurig„maar hoe komt het, (lat wij geen voetstappen zien? Het is hier wel geen kleigrond, maar toch kan niemand in den tuin komen of er uitgaan, zonder dat zijn voetstap pen worden afgedrukt." /.Ik heb gehoord, dat meu uw hond heeft doodgeslagen, eu heb daarom een geduchteu rekel medegebracht," zei de konstabel, om het gesprek op iets anders te brengen; „een echten bulhond, dien ik van John Dickson geleend heb, totdat gij een anderen hebt. Hij ligt reeds in het hondeuhok, waar hij zeer op zijn gemak schijnt te zijnals hij er een beet pakt, dan laat hij niet zoo gemakke lijk los." «lk dank u zeer voor uwe slechts een troosteloozen nacht om ons heen verspreiden. Waarom zouden wij hen nog daukbaar zijn, die geen gevoel, geene gedachte meer bezitten? Als zij in hun zedelijk leven uog als voorbeelden van volmaaktheid hadden geschitterd, dau kon het licht hunner deugd nog op ons schijnen. Maar het zedeljjk leven der sgroote mannen,* is helaas maar al te dikwerf met vlekken bezoedeld. Daarom juist plaatst do verlichtiug* hen op het altaar eu bewijst hua Goddelijke eer, omdat zij zich in hunne genialiteit niet stoorden aau de vooroordeelen« der bekrompen menigte. Welk doel wordt dus door den nieuwen eeredienst beoogd? Door den nieuwen afgodendienst wil men het volk van deu »bijgeloovigeu« Godsdienst aftrekken. Men plaatst, evenals de Joden iu de woestijn, afgodsbeelden van metaal eu steeu en noodigt het volk tot hunne vereeriug uit. »Dit zijn uwe goden, o Israel, die u uit het land der duisternis hebben gevoerd! c Men ziet, dat het volk niet zonder Gods- vereering leven kan en dat het de inwen dige veveering ook door uitwendige ce remoniën wil kenbaar maken. Daarom schaft men afgodeu aan en laat het volk liever afgodendienst doen, dau deu eenigen waren God vereeren. Maar deukt men dan, dat het volk zoo dwaas, of de waarheid van deu Godsdienst zoo ongegrond is, dat men meent door zulk mommespel de men- scheu van de waarheid te kunnen berooven Men kan de nieuwsgierige menigte door zulk goochelspel een korten tijd bezig houden, maar men kan den drang van haar hart tot God niet verwoesten. Ons hart is voor God geschapen, eu heeft geen rust, totdat het rust iu Hem. Yeel minder nog is de nieuwe eeredieust in staat om het volk zedelijk te verheffen of deu socialen toestand te verbeteren. Of is de maatschappij beter geworden sinds deze helden der beschavingen »p;oniers« der ontwikkeling* van hun verheveu voetstuk op de openbare pleinen de troostelooze menigte in den strijd vau 't leven stom en onverschillig aanstaren? Zien wij niet dat de toestanden iu de maatschappij, ondanks den vooruitgang der beschavingslechter worden, hoe de goddelooze menigte van dag tot dag ontevredener wordt, hoe alle banden der maatschappij dreigen te breken? Alle mo derne beschaving en ontwikkeling kan het verlangen des harten niet bevrediger.. De eeuwige goederen vau deu Godsdienst beid," hernam Treddock; „maar wat baat een hond, waar geen menschen worden gezien?" „Wie weet wie weet. Zoo veel i» duidelijk, dat het venster met twee slagen is gebroken, en wanneer handen (lit hebben gedaan, moeten er ook voeten bij geweest zijn," zei de oude inau lachende. Treddock gaf op het laatste gezegde van den konstabel geen antwoord, maar ging door de keukeu naar het hondenhok, alwaar het opge sloten dier boosaardig togen een paar vrouwe lijke dienstboden blafte, die den nieuwen hond op zekeren afstand stonden te bekijken. Toen wij naderden begon (le hoiul nog luider to blaf fen; hij zag er woest en waakzaam genoeg uit, en zijn groote kop en sterke bouw verrieden een dier, waarop men zich naar alle waarschijn lijkheid gerust kon verlaten. „Wat moet dat paard daar vroeg Treddock, toen hij weder naar huis wilde terugkeeren, tsrw'jl hij naar een sterk gespierd trekpaard wees, dat in een hoek van tuin, niet ver van den drinktrog, tegen den muur geleund stond en zijn grooten kop diep naar beneden hield gebogen. Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1886 | | pagina 1