NIEUWE
Jtlf
No. 1029.
Zondag 8 Augustus 1886.
11de Jaargang.
De tentoonstellingsmanie.
Loon naar werk.
Wordt vervolgd.)
marimscbi (lorniiT.
ABONNEMENTSFBIJS
Per 3 maanden voor Haarlem0,85
Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p. 1,
Voor het Buitenland 1,50
Afzonderlijke Nummers0,06
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
B TT B E A TTSt. Jansstraat Haarlem.
WSSl
Eg A1STDBK PR A F
AGITE MA NON AGITATE.
PBIJS DEB ADVEBTENTIÉN
Van 16 regels30 Cents.
Elke régel meer5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant.
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrjjdag
avond voor 6 uur ingewacht.
Uitgevers: KUPPERS LAUREY.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
Wij hebben meermalen gewezen op enkel
speciale kwalen van onzen veel bewogen
tijd. Misschien hebben liberalen, als zij
kennis namen van die beschouwingen, het
ons niet wel afgenomen, dat wij zoo tel
kens op ziekteteekenen wezen. De voor
standers der liberale beginselen gaau toch
uit van het denkbeeld, dat onze eeuw al
een der gezondste is, welke werd beleefd.
Volgens hen staat de negentiende eeuw in
de eeuwenrij vooraan. De toepassing der
ideeën van de groote revolutie maakt de
menschheid zoo gelukkig! Hoogstens kun
nen de mannen der omwenteling toege
ven, dat er eeuige leemten, zwakke punten,
in dit tijdperk gevonden worden, maar
kwalen, chronische kraukteteekeneu, daar
van willen zij, met betrekking tot onze
eeuw, niet hooren.
Onze lezers weten, dat wij er anders
over denkeu. Naar onze meening lijdt onze
eeuw aan zeer bedenkelijke aandoeningen,
aan ziekten, welke het ergste voor haar
doen vreezen. 't Is daarom, dat wij het on
zen plicht achten, nu en dan de aandacht
op die noodlottige verschijnselen t9 wijzeD,
in de hoop, dat wij bij dezen of genen
(liefst bjj velen) instemming voor onze
opvatting zullen vinden. Wordt eenmaal
het aanwezig zijn der kwaal erkend, dan
is reeds veel gewonnen; de weg tot gene
zing kan dan gebaand worden geacht.
Ook heden willen wij op een ziektetee-
ken van onze dagen het licht der waar
heid doen vallen.
Tot de zeer bedenkelijke krankheden be
hoort de thans te behandelen niet, maar
men zal moeten toegeven, dat zelfs een
minder gevaarlijk ziekteverschijnsel, in ver
band tot andere onrustwekkende teekenen,
toch een meer ontrustwekkend karakter
erlangen dan het uit en in zich zelf bezit.
Onze eeuw lijdt namelijk, volgens ons
gevoelen, aau tentoonstellingsmauie. Van
exposities worden, vooral voor de nijver
heid en den landbouw, wonderen verwacht.
De kwijnende industrie en landbouw zul
len door het houden van tentoonstellin
gen tot nieuwen bloei worden gebracht.
Zoo decreteert de wijsheid van den dag.
Inzonderheid van de wereldtentoonstel
lingen zouden de volken de rijkste vruch
ten plukken. Ook die stelling wordt met
de meeste geestdrift in verschillende lan
den veikondigd.
Langzamerhand begint men van die
illusie te worden genezen. Eene inbeelding
FEUILLETON.
Ieder, die eene goede landkaart heeft, vindt
in het zuid-westelijk deel van Duitschland het dorp
***weiler. Het lag er deftig en statig, omringd
door moestuinen en wijnbergen, door vruchtbare
weideu en velden. De nette huizen en hofsteden
stonden in eene lange rij tegen de glooiing van
een berg gebouwd, .en twee hooge kerktorens,
de een met een kruis, de andere met een haan
er boven op, zagen stout en hoog op de bloei
ende en rijke streek neder.
Waren echter, bijna zonder uitzondering, alle
huizen in het dorp netjes en welgesteld, en alle
schuren goed gevuld, ééne hofstee overtrof ze
alle, door hare uitgestrektheid niet alleen, maar
ook door de keurige wijze waarop zij werd be
stuurd. Men zag dadelijk dat het eene schoons
bezitting was, door eene vaste hand beheerd,
dal huis, hetwelk op kleinen afstand van het
dorp, op eene vooruitspringende hoogte was ge
bouwd, en daarop stond te prijken als een
toch wa3 liet, anders niet. Voor de ont
wikkeling der nijverheid waren tentoon
stellingen niet strikt noodig, daar de pio-
ducteu der industrie toch, door de ver
snelde gemeenschap, overal bekend wa
ren.
Maar de eerste wereldexposities hebben
toch misschien wel iets goeds tot resul
taat gehad. Zij gaven een schok op 't ge
bied der nijverheid. De gedurige herhaling
echter van zulke tentoonstellingen is tot niéts
nut, tenzij men haar enkel orgauiseere om
de bevolking der steden, waarin zij worden
gehouden, te bevoordeelen door het verblijf
der vreemdelingen, die haar komen be-
zichtigeu en om eenige ridderlintgrage
personen aan eene onderscheiding te
helpen.
Het nijverheidsbelang wordt niet door
zulke internationale tentoonstellingen ge
baat. Daarvan wordt men meer en meer over
tuigd. In Duitschland heeft men reeds lang
tegeu het houden van zulke exposities gepole
miseerd. Von Bismarck hield de Rijkskas
voor die tentoonstellingen gesloten. Hij
liet door zijne Ministers in den Rijksdag
en door zijne organen in de pers ver-
koudigeu, dat er hoegenaamd geen heil
van zulke oudernemingen was te wachten.
Wilden particulieren wat doen, welnu,
hij zou ze de bescherming der diploma
tieke vertegenwoordigers in de betrokken
landen verzekeren; dat was alles en
genoeg. Commissarissen des Rijks bij zulk
eene expositie, werden in den jongsten
tijd niet eenmaal meer door Von Bismarck
benoemd.
Aan gepruttel tegen de bekrompen op
vatting (gelijk het standpunt van Von
Bismarck werd genoemd) ontbrak het niet,
doch de Rijkskanselier liet de mopperaars
dood bedaard praten; hij ging zijn weg
en stond geene subsidie toe.
Het plan voor eene nationale nijver-
heidsteutooustelliug, welke te Berlijn zou
plaats hebben, vond ook niet veel bij
val bij den Bondsraad. Wel droeg Von
Bismarck eene subsidie voor, maar hij
liet de beslissing zoo geheel vrij aan den
Bondsraad over, dat velen geloofden,
dat hij niet veel met de zaak op had.
Trouwens de groote industriëelen in
Duitschlaud hadden openlijk betuigd, dat
zij niet veel zin hadden in de onderne
ming. Eu nu werd wel door de pleitbe
zorgers der bewuste tentoonstelling tegeu
de nijverheidsmannen geinsiuueerd, dat zij
tegeu de nationale expositie te Berlijn
waren gekant, wijl zij wilden meedoen aan
de wereldtentoonstelling, die, bij leven en
koning over het omringende land.
Het was avond een van die schoone avon
den van de maand September, die ons nog eens
aan den zomer doen denken met al zijn pracht,
trots de koele schaduw en den voebtigen nevel,
die met de vroeg invallende schemering de
nadere komst van den winter verkondigen.
Om de hofstee op den heuvel was het stil.
Of het binnen in huis levendiger was, viel
moeilijk te zeggen, want de groote deur was
gesloten en de vensters van het huis zagen uit
op eene binnenplaats of op den tuin.
Ook op deu dorpsweg was het stil en ledig,
indien men ten minste dien jongeling niet re
kende, die uit dorp naar den heuvel ging, met
de muls op een oor, en een teentje in de hand,
waarmee hij in de lucht rondzwaaide. Telkens
zag hij om, alsof hij iemand wachtte, en hij
liep zoo langzaam, dat het dadelijk bleek, dat
hij geen haast had en best wat toeven kon. Op
het oogenblik, dat wij hem voor het eerst zien,
hoorde hij een geritsel op den heuvel boven
zich en tegelijk kwam tusschen een der hooger
gelegen wijugaardeu een meisje voor den dag,
welzijn der Republiek, in 1889 te Parijs
zou worden gehoudeu, doch die beschuldi
ging is door geen enkel feit gestaafd. Van
de zijde der industriëelen in quaestie werd
zelfs ten stelligste verzekerd, dat zij vol
strekt geen voornemen hadden om deel te
nemen aau eene expositie, welke moet
strekken om het feest van het honderdja
rig bestaan van de om wenteling luister bij
te zetten. In het voorbijgaan merken wij
op, dat het wel zeer te hopen is, dat ook
onze Nederlandsche nijveren zullen wei
geren mee te doen aau eene tentoonstel
ling, die tot het decoratief behoort eener
feestvieriug, ontworpen om te jubileeren
over de groote revolutie, van welke sedert
eene eeuw zooveel ramp en ellende over
de wereld uitging. De Katholieken in 't
bizouder zullen niet kunnen voorbijzien,
hoe de Parijsche wereldtentoonstelling van
1889 de glorie moet helpen verhoogeu van
een feest, gewijd aan de verheerlijkiug van
eene politieke beweging, welker beginselen
door het hoogste gezag in de Kerk ten
sterkste zijn veroordeeld.
Of de tegenstanders der tentoonstellin
gen in Duitschland geen gelijk hebben?
Wij oordeelen van ja.
Ook bij ons te lande volg6n exposities
op exposities, toch de gezegende vruchten,
het herstel van den zieken industriëelen
toestand, hebben wij nog niet aanschou wd.
Toch werden zij beloofd.
Als wij dat zoo nadrukkelijk cousta-
teeren, willen wij daarmede niet zeggen
per se tegen elke expositie te zijn; in
geeuendeele. Wij komen er alleen maar
tegen op, dat men te veel exposities houdt.
Ouder zekere omstandigheden kan eene
tentoonstelling, eene national of locale,
nuttig zijn; de ervaring heeft zulks bewezen.
Het overbodige schaadt altijd; wij moe
ten dus in alles, ook ten aanzien der be
doelde tentoonstellingen, de matigheid be
trachten.
Men wenscht thans het houden vau
vaktentooustellingeu aau te moedigen;
men wenscht ze als het ware stelselma
tig te doen plaats hebben, eu dat wel in
het belang van den werkman. De werk
stukken van den gezel zullen, buiten verband
met zijn patroon, door hem zelf worden
geëxposeerd. Ook daarvau zien wij geen
heil te gemoet. Door de proeven van be
kwaamheid van den werkman op eene
tentoonstelling te brengen, afgescheiden
vau de werkplaats waartoe liij behoort,
voedt men een geest van scheiding vau
patroon eu gezel, 't geen wij niet kunnen
toejuichen.
met eene vraebt bladeren en kruiden, in een
bonten doek samengebonden, op het hoofd. Het
was eene rijzige, slanke gestalte met donkere
oogen en door de zon. bruin gebrande wangen
en armen. Met snelle schreden liep zij voort,
terwijl zij de hark, waarmede zij haren buit had
bijeenverzameld, over den schouder droeg, en
een jong geitje nevens haar voorthuppeldo. Toen
de jongeling haar zag, ging hij vlak voor haar
staan op den weg, zette de muts nog een beetje
scheever op het hoofd en riep:
„Goeden avond, Geertrui! Heb jo haast?"
„Zeker heb ik geeu tijd om te lanterfanten,
zooals gij," was haar antwoord.
„Nu, dan zal er misschien toch tijd genoeg
overschieten, om eens goeden dag te zeggen,"
hernam hij, terwijl hij het hoofd trotsch in den
nek wierp, //vooral wanneer men, zooals ik,
alleen om u hier komt."
„Wel, wel, wat oen eerl" riep het meisje.
„Nu, dan was er vast in deu „Adelaar" niet
veel bizonders."
„Schimp maar op," zei de jongeling. „Als in
den «Adelaar" de katten t'kuis zijn, dan is het
Ging dus het denkbeeld van dat pe
riodiek maken der tentoonstelling van
werkstukken van de handswerklieden op,
dau zou een stap worden gezet op ver
keerden weg, tenzij men er iets op vinden
kon, om verband te brengen tusschen pa
troon en gezel, ook ten aanzien van die
exposities. In elk geval blijven wij van
meening, dat door die tentoonstellings
mauie onzer dagen geeu nut voor de
nijverheid wordt gesticht.
Over de laudbouw-exposities bewaarden
wij in bizonderheden het zwijgen, daar zij
ons minder bedenkelijk voorkomen, dan die
betrekkelijk de industrie. Toch zou de
vraag niet onbelaugrjjk voor de landbou
wers moeten geacht worden of hun bedrijf
en toestand er zooveel op verbeterd is,
sedert de heeren zich zoo bizonder druk
met de landbouwbelangen inlaten.
Als men eens ernstig de resultaten ook
der landbouw-exposities naging, dau zou
men vermoedelijk ontdekken, dat de land
bouw evenveel aan haar als de nijverheid
aau de industriëele tentoonstellingen te
danken heeft. Het oordeel door de indus
triëelen in Duitschland over de tentoon
stelling geveld, zou misschien ook door
de Nederlandsche nijverheidsmannen en
door de Nederlandsche landbouwers inge-
lijks kunnen onderschreven worden.
Men zal bij eeuig nadenken, na al het
geen wij reeds vroeger over de indus
triëele quaestie in 't midden brachten, wel
beseffen, dat wij, de tentoonstellingsmauie
bestrijdende, daarmee volstrekt niet belij
den, dat er niet iets voor de nijverheid
moet gedaan worden. Wel verre van dat
gevoelen te ziju toegedaan, zijn wij in begin
sel sedert jaren van meeuing dat van Re-
geeringswege de oelangen der industrie
gruwelijk worden miskend.
Niet alleeu behartigt het Gouvernement
de belangen onzer nijverheid niet voldoende
als er openbare werken of groote leveran-
tiëu voor deu Staat moeten vervaardigd
of geguud worden, doch het tarief van in-
en uitgaande rechten vormt een groote grief
voor de vaderlaudsche industrie. Wij dron
gen daarom sedert lang aan op een be
schermend tarief, in dien zin, dat die lau
den, welke onze uijverkeidsproducteu zwaar
belasten, niet tegen een zeer laag tarief,
of wel geheel vrij, hunne goederen hier
kunuen iuvoeren.
Aau die ongerechtigheid moet eeu einde
worden gemaakt. Onze vaderlaudsche nij
verheid mag niet stelselmatig worden be
nadeeld terwille eener fraaie theorie. Zoo
lang men van theorieën en droombeelden
er nog vroolijker dan bij u. Maar alle gekheid
op een stokje, ik beklaag je."
„Je kunt je medelijden wel beter gebruiken,
dunkt me," sprak zij lachende; //maar waarom
beklaag je mij, als ik vragen mag?"
„Wel, ik zou denken, dat het toch jammer, dood
jammer is, dat je daar ginds bij dien ouden
zeurkous zit te kniezen."
„Ik bon daar geheel vrijwillig," zei h«t meisje,
„en de naam van die menschen is geen zeurkous,
maar „Lustig."
„Lustig? Zij moesten „Jammer" heeten," riep
de jongeling, terwijl hij in een lach uitbarstte.
„Daar is waarachtig niet veel lustigs te zien."
Intusschen had het meisje den bundel van
haar hoofd afgenomen, die haar misschien op den
duur te zwaar werd, ofschoon zij toch ook, daar
zij onder het spreken doorgeloopen had, bij de
poort van de hofstee stond.
„Ieder is lustig en vroolijk op zijne manier,"
zei ze, „en niet allen denken er zoo over, dat
de vroolijkhcid juist alleen in de lie rberg te
vinden Is."