N I E W E
So. 1134
Donderdag 11 Augustus 1887.
12de Jaargang.
De arbeid in het licht van
het Christendom.
BUITENLAND"
De Tleegzoon.
Wordt vervolgd).
HURLERSdll E0ÏR1ÏT.
ABONNEMEHTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem1 0,85
Voor de overige plaatsen in Nederland ir. p. p. 1,
Voor het Buitenland 1,50
Afz jnderlpke Nummers0,06
Dit blad verschijnt
Eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
BUREAU: St. Janstraat Haarlem.
KttRU
AGUTE MA HON AGITATE.
PRIJS DER ADVERTENTIÉ1Ï
Van 16 regels30 Cents.
Elke regel meer 5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant
Advertentiën worden uiterlijk Dinsdag- en Vrijdag-
avond voor 6 uur ingewacht.
Uitgevers: KÜPPERS DAURET.
Vervolg en slot.)
Wij hebben reeds in ons vorig artikel
gezegd, dat onderscheiden Apostelen voor
zij hun verheven ambt aanvaardden ar
beiders waren. Zij zijn zulks ook gebleven,
want zij schaamden zich niet te arbeiden.
Ook Paulus, die geen arbeider, maar een
leerling van den beroemden rechtsgeleerde
Gamaliel en in alle Joodsche en Grieksche
wereldwijsheid onderwezen was, leerde en
oefende een handwerk uit, waardoor hij
zich wezenlijk van de Joodsche en heiden-
sche geleerden van zijn tijd onderscheidde.
Op zijne vele reizen en bij zijne aposto
lische werkdadigheid verdiende hij zijn
brood met het weven van tenten, omdat
hij de jonge, arme Christengemeente niet
ter last wilde zijn. Paulus' voorbeeld werd
wegens dezelfde motieven door bijna alle
Bisschoppen en Priesters van den eersten
christelijken tijd nagevolgd. De duizenden
kluizenaars, die reeds in de oudste tijden
de woestijnen van Opper-Egypte bewoon
den, oefenden zich niet alleen in verster
ving en gebed, neen, zij hebben ook gear
beid, daardoor in hun levensonderhoud
voorzieu en de middelen verkregen om
werken vau christelijke liefdadigheid uitte
oefenen. De groote Vaders der woestijn, de
h. Antouius en de h. Pachomius, de be
roemde Orden-stichters de h. Beuedictus en
de h. Basilius stelden hunne geestelijke
kindereu behalve het gebed ook lichaamlij
ken arbeid tot plicht. Zoo hielden de kloos
terlingen zich ook steeds met handarbeid,
voornamelijk met den landbouw bezig. In
verschillende handwerken werden hunne
leerlingen onderwezen.Zij hielden de waarde
en beteekenis van den arbeid den kindereu
steeds voor oogen: de arbeid voor den
mensch, de mensch voor God. Zoodoende
kwam de idee van don vrijen arbeid in 't
leven, zoo ontving de vrije arbeid een ze
delijken grondslag, zoo werd zijn hoog ver
heven standpunt in 't leven der mensch-
heid voor altijd bevestigd. Doordien de
Monniken zelveu de bijl in handen namen
en het hout in de bosscheu kapten om
kerken en huizen te bouwen, de moerassen
dempten en het land bebouwden, gaven zij
aan de verwijfde Grieken en Romeinen en
niet minder aan de wilde Germanen een
uitmuntend voorbeeld, dat bij genoemde
volken navolging vond. Juist de klooster
lingen, die door de vijanden der Kerk zoo
dikwerf worden belasterd en van luiheid
beschuldigd, zijn het, ook steeds in onze da
gen, die met het licht van het Evangelie,
den arbeid onder de heidenen brachten eu
wat nog van grooter belang mag heeten,
hen liefde voor den arbeid wisten in te
boezemen, doordien zij zeiven aan den ar
beid deel namen. De geschiedenis der Mis
siën geeft ons daarvoor de schoonste ge
tuigenissen.
Zoo heeft het Christendom den arbeid
geadeld; de scheidsmuur, welke het hei-
FE U 1L L E TO N.
Niet ver van de Hollandsche kust lag, voor
vele jaren een klein visschersdorp.Door eensmallen
dam tegende overstrooming beveiligd, zag men er
eenvoudige, roode daken, groepswijze naast elkan
der, daarna het kleine kerkje, verder eene hob
belige straat, die naar de groene polders leidt,
alwaar sckoone weilanden en korenvelden, afgewis
seld door eene bonte schakeering van zindelijke
woningen, zich uitstrekken. Nog wat verder
van de straat lag op eene kleine hoogte de
smidse, waarin wij Klaas Rijswijk met ijver
zien werken. Zijn dik haar is grijs geworden
en zijn gebruind gelaat met menigen rimpel
geploegd; want Klaas was, toen wij hem leerdeu
kennen, retds vele jaren de smid van het dorp
geweest. Doch, zooals hij zelf getuigde, zat er
nog kracht genoeg in den ouden man, en van
dendom tusscben lijk eu arm had opgericht
is verdwenen. Koniugeu en Vorsten scha
men zich niet de kracht hunner armen te
beproeven; Vorstinnen wijden zich aan het
verplegen van zieken en houden zich on
ledig met het maken van kleederen voor
de armen. Hooggeplaatste mannen hebben
de taak op zich genomen, den arbeiders
met raad en daad bij te staan en hunne
positie zooveel mogelijk te verbeteren. Zij
naderen meer en meer tot den werkman
eu drukken in gezellige bijeenkomsten diens
eeltige hand. De arbeid is eene eer gewor
den. Deze eer zal wel niet erkend worden
door beu, die buiten het Christendom staan;
voor hen is wellicht de rijke bedrieger ach
tenswaardiger, dan de arme, doch deugd
zame arbeider. Maar door menscheu van
zulke beginselen wil de arbeider niet geëerd
worden. Hij stelt er prijs op geacht te wor
den door den rechtgeaarden meusch en
hoofdzakelijk door God. Eu die achting ge
niet hij, bij nauwgezette plichtsbetrachting
in de hoogste mate.
De arbeid is, gelijk wij tot dusver ont
wikkeld hebben, eene waardigheid en de
werkende staud een eervolle stand, voor
welke niemand zich behoeft te schamen,
vermits zelf Gods Zoon, de Apostelen en
ontelbare Heiligen tot dien stand behoor
den. De arbeid is ook een door God ge
schonken ambt, eene moreele roeping. Deze
bewering past zeker niet bij de opvatting,
welke meu in onze dagen in vele kringen
van den arbeid heeft, en menige arbeider,
die van God of Kerk niets wil weten, lacht
er even zeer om, als de ougeloovige rijk
aard wiens goden het geld en de buik zijn.
Aan een groot deel der menscliheid werd
reeds van jongs aan op school en thuis
geleerd, dat het eenige doel van den ar
beid is: geld verdienen; anderen leereu deze
theorie op lateren leeftijd uit onchristelijke
geschriften of op socialistische vergaderin
gen. Dat is geheel eu al de opvatting, welke
ook het heidendom van den arbeid had
en die ook door den Talmud wordt ge
leerd.
Maar is deze opvatting zoo bedenkelijk?
Zeker, zij is niet alleen bedenkelijk, maar
ook immoreel in de hoogste mate; want
zij ontneemt aan den arbeid den hoogeren,
zedelijken grondslag en stelt daarom in de
plaats egoïsme en hebzucht. Op döze wijze
worden luiheid en bedrog bevorderd; want
iemand, die de arbeid slechts beschouwt
als een middel om geld te verdienen, zal
er minder op letten of het werk goed is
en solide, als hij maar met de minste
moeite het meeste geld er uit kan slaan. Een
blik in den hedeudaagschen toestand over
tuigt ons hiervan ten volle. In welk tijdperk
van het Christendom werd er meer ge
klaagd over knoeierijen en bedriegerijen in
het handwerk eu oneerlijkheid iu den han
del, dan iu de periode, waariu wij leven?
Wij willen geenszins over alle kooplieden
en arbeiders den staf breken dat zou
onrechtvaardig zijn maar het :s toch
van lieverlede zoo ver gekomen, dat een
eerlijk en zedelijk man ternauwernood kan
den vroegen morgen tot den laten avond was
zijn oude blaasbalg in voortdurende beweging
en het afgemeten kloppen op het aanbeeld kou
men ver in den omtrek hooren.
Ook was Klaas Rijswijk eene groote autoriteit
in het dorp. Alle bewoners koesterden den diep-
sten eerbied voor hem, en daarop was hij niet
weinig trotsch. Hij bad veel verstand van de
ziekten der paarden en der koeien en als het
te pas kwam, dan deed hij ook wat aan de
artsenijkunde. Hij bezat een paar oude versle
ten boeken over de veeartseuij, die op een rek
in een hoek der smederij lagen, daarnaast eenige
almanakkeu en eenelevensbeschrijvingderHeiligen.
Dikwert kon men hem des Zondags-namiddags,
of op een feestdag voor zijne deur zien zitten
met de korte pijp m den mond, en het was een
genot voor hem, als hij aan zijne kunde een
weinig lucht kon geven; bij gelegenheid gaf hij
dezen of genen ook nog al eens een probaat
middel, dat hij zelf bereid had: hielp het dar.
ook niet veel, schade kon 't ook niet. Een veer
tienjarige knaap, een pleegzoon, was zijn eenige
bestaan en met de grootste moeilijkheid te
kampen heeft, wil hij het hoofd boven wa
ter houden. Dat komt ervan wanneer men
het geldverdienen als het hoogste doel van
den arbeid besschouwt. Zolfs de geestelijke
arbeid staat iu ouze dageu veelal onder den
ban dezer onzalige theorie. Men weet, dat
een groot gedeelte der mensehheid aller
meest op zulke producten van wetenschap
en kunst gesteld is, die de zinnelijkheid
streelen. De onzedelijkste boeken, comedie-
vertooningen, beelden en schilderijen komen
daardoor in de wereld. Men denkt er niet
aan, dat de wetenschap en kunst in dienst
van het ware, schoone eu goede moet
staan; men bekommert zich niet om het
onheildat men daardoor onder het
volk aanricht, men wil slechts geld ver
dienen. Aan den Mammon offert men de
talenten, de waardigheid, het tijdelijke en
eeuwige welziju der volken. Dat is de
uitwerking van eene onchristelijke ar-
beidsleer.
Wij willen overigens geenszins loochenen,
dat de arbeid ook een middel is om te kun
nen bestaan. Als zoodanig heeft God hem
ingesteld toen Hij sprak: vin 't zweet uws
aanschijus zult gij uw brood eten;« als
zoodanig wordt hij ook door den Apostel
beschouwd, die eenmaal zeide: »Wie niet
werken wil, zal ook niet eten.Men mag,
ja, men moet werken, 't zij met den geest,
't zij met het lichaam, met het doel, om
voor zich en de zijnen het noodige leveus-
onderhoud te verdienen en nog iets te
kunnen overleggen. Maar dat mag uiet het
eenige doel zijn, men moet ook werkeu met
de bedoeling, zich nuttig te makeu en Gods
wil te vervullen.
In het leven der menscheu moet de grond
stelling heerschende zijn: Bemin God boven
alles en uwe naasten gelijk u zeiven.Deze
wet moet alles doordringen, aldus ook het
arbeidsleven. Door deze wet staat niemand
alleen, ieder individu is door zijne per
soonlijkheid en werkdadigheid aan andereu
verbonden. Wij zijn niet, zooals het oude
en nieuwe heidendom aanneemt, eene toe
vallig bijeengeworpen menigte individu's,
die met elkaar niets te maken hebben,
neen, wij zijn eene uitgebreide familie van
broeders en zusters, wier hoofd God zelf
is. Dientengevolge is het ook ouze plicht,
dat de eeue voor deu andere werken moet.
De geringste dagloouer heeft dus, evengoed
als de Priester, de rechter en geneesheer,
de roeping, het ambt ontvangen, iu het
belaug van allen werkzaam te zijn. Van
het beheer van dit ambt zal hij eenmaal
rekenschap moeten geven en zijn eeuwig
geluk of ongeluk zal daarvau afhankelijk
ziju. Dat is de christelijke opvatting van
den arbeid, eene opvatting, welke nauw
gezetheid van geweten, trouw eu eerlijk
heid eischt. Wie vau deze opvatting door
drongen is, die zal ziju evenmeusch iu
handel en wandel niet bedriegen, die zal
zich wachten werk af te leveren, dat wel
licht voor het oog vau den onkundige goed,
maar in werkelijkheid slecht is, die zal het
werk niet afleveren, zoodanig dat er spoe-
huisgenoot. Van zijn talrijk gezin waren hem
de dochters reeds als kind gestorven en zijne
zonen hadden de een voor, de andere na, allen
den dood in de golven gevonden, daar zij, even
als de meeste bewoners van het dorpje, baring-
visschers waren.
Rij een stormwind, twaalf jaren vóór het begin
van onze kleine vertelling, strandde een schip
aan de Hollandsche kusten. Het gansche dorp
stroomde naar de kust en weldra was eene boot
met dapperen bemand, bereid om te wagen wat
te wagen viel, al moesten de edele menschen-
rtdders hun leven er bij inschieten,
Aan hunne spits stond Klaas Rijswijk. Toen
de boot van wal stak, sprong hij er haastig in en
met forsehe riemslagen stuurde hij haar naar
het schip. Doch alvorens het te bereiken en
diegeneD, welke aan boord waren, eene hulpboot
naar beneden konden laten, sloeg het schip,
dat een Fransche postboot was, om, en daarmee
ging alles, naar het scheen, de diepte in. Het
weinige scheepsvolk wilde weder naa r 't strand
terug, toen Klaas plotseling een persoon in d
dig weer veel aan te herstellen en te ver
dienen is. Hij zal bij het werk ook niet han
delen als de muizen, die over stoelen en
banken springen als de kat weg is. Hij,
die den arbeid beschouwt als een door God
geschonken ambt, van hetwelk hij reken
schap zal af te leggen hebben, zal ook
dan goed werken en consciëntieus hande
len, als hij door de menschen niet wordt
gezien.
Zoo was het te allen tijde bij de chris
telijke arbeiders. Reeds de heidensche Kei
zers van Rome hadden bij het bouwen
hunner paleizen, op dien grond, liever
christen-werklieden dan heidensche. Zoo
was het ook in de middeleeuwen, iu welke
de christelijke opvatting van den arbeid
door alle kringen drong. Iedereen bereidde
zich toen met nauwgezetheid voor, op zijn
werk of zaak en was hij eenmaal mees
ter* geworden, dan zou hij zich voor God,
voor ziju geweten eu voor de menschen
hebbeu geschaamd slecht werk uit zijne
werkplaats af te leveren. Alleen op zulk
eene wijze kon de handwerksstand, tot dien
bloei komen, tot die eervolle positie gera
ken, welke hij toenmaals iunam. Sinds de
christelijke opvatting van den arbeid als
een eervol ambt meer en meer is verloren
gegaan, is ook het bewustzijn van zijne
eervolle positie bij de mensehheid allengs
verdwenen. Dientengevolge moest er gebeu
ren wat er geschied is: De rijke, die geld
heeft, al verkreeg bij dit door woeker en
bedrog, is meer geëerd en geacht dan de
vlijtige en rechtvaardige arbeider, die zijn
brood met de handen moet verdienen. En
die toestand zal niet beter worden, tenzij
kooplieden, industriëelen, arbeiders en dag-
looners weder terugkeeren tot die opvatting
van den arbeid, welke wij in deze regelen,
naar wij vertrouwen, duidelijk en verstaan
baar hebbeu geschetst.
Het door de Belgische Kamer aangekon
digde ontwerp tot bestrijding der openbare
dronkenschap is nu ook door deu Seuaat
met nageuoeg algemeeue stemmen goed
gekeurd.
Eeu amendement, strekkende om het arti
kel te doen vervallen, waarbij liet verkoo-
pen van wijn enz. in bordeelen verboden
wordt, is verworpen.
Prins Ferdinand van Saksen-Coburg
schijnt zich van de moeilijkheden, welke
de aauvaardiug vau den Bulgaarschen troon
liern dreigt te berokkenen, te willen afma
ken op dezelfde wijze, als Prins Waldemar
van Denemarken dit indertijd heeft gedaan,
eeue manier, die zeker zeer kinderlijk,
maar tevens ook wel eeuigszius kinderach
tig is, vooral uu hij er zoo laat mede komt
aandragen, en nu hij eerst zoo boud heeft
gesproken: »Zijn vader wil het niet
hebben!* zal hij aan het Bulgaarsche volk
autwoordeu, nadat hij eerst met zooveel op
hef over hunne edele hoedanigheden au
zijne bereidwilligheid om hen gelukkig te
maken, had uitgeweid. Inderdaad moet,
branding ontwaarde, dis zich aan een stuk ge
spleten mastboom vastklampte. Zij roeiden naar
de plaats en zagen eene vrouw, die zich met den
eeneu arm aan het stuk hout vasthield en met
den anderen een klein kind tegen de horst
drukte. Reeds lang had zij het in dezen gevaar
vollen toestand doorgebracht, de golven sloegen
over haar hoofd en dreigden haar elk oogonblik
met den dood.
De arme vrouw had schier alle krachten
verloren, toen Klaas haar in 't gezicht kreeg.
Met moeite mocht men er in slagen haar met
het kind in de boot te trekken, en toen zij
gevoelde, dat zij gered was en hare krachten om
't kind te behouden, niet meer noodig waren, viel
zij in bezwijming. Het was eene vrouw van middel
baren leeftijd, met een ernstig gelaat en vereelte
handen,waaraan men wel bemerken kon, dat zij aan
groven arbeid gewoon was. Hare kleederdracht
geleek veel op de schilderachtige kostuums der
boerinnen uit Normaudië en hare halssieraden
en oorbellen waren van zilver.