NIEUWE
No 1250
Vrijdag 8 Juni 1888.
13de Jaargang.
Engclands krijgstoerusting.
BUITENLAN
Het mes van den strooper.
H44RLEMSCHÏ«0IIR4JT.
ABONIÏEMEMTSPB IJS
Per 3 maanden voor Haarlem0,85
Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p. 1,10
Voor het Buitenland 1,80
Afzonderlijke Nummers0,06
Dit blad verschijnt
eiken DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG.
BUREAU: St. Janstraat Haarlem.
IISSDBa
AGITE MA HOIT AGITATE.
PBIJS DEB ADVEBTENTIÉEf
Van 16 regels.30 Cents.
Elke regel meer 5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant
Advertentiën worden uiterlgk Maandag-, Woensdag
en Vrijdag-avond voor 6 uur ingewacht.
Uitgevers: KÏIPPERS LAUREY.
Sinds jaren reeds vergaat er geen week,
zonder dat een Engelsch militair, een
staatkundige of een politiek dilettant een
opstel publiceert of eene voordracht houdt
over Engelands zwakke zijde, het leger. Is
het niet Woiseley, dan is het Dilke, is het
deze niet, dan is het Hawley of een andere.
Engeland heeft het tot dusver altijd met
een klein leger gebolwerkt en dat ging
ook zeer goed. De zilveren zeegordel, die
het Britsche Rijk vau het vasteland scheidt,
beschermde Albion voor een inval van de
legers der mogendheden van het vasteland.
De rijkdom veroorloofde Engelai d in vroe-
geren tijd alliantiëu te sluiten voor moge
lijke oorlogen met andere machten. Zijne
vloot was machtiger dan elke andere, zoo
dat het op haar kon vertrouwen en alle
landen, welke een strookje kust of een
haven bezaten, in hooge mate bevreesd
wareu voor den Britschen leeuw. Engeland
was ten slotte met zijne wapens zoo machtig
tegenover barbaarsche en half-baarsche vol
ken, tegen welke het oorlog voerde, dat
een Engelsch bataljon opgewassen bleek
tegen het gansche Ashantijusche leger en
een Engelsch regiment zich kon meten met
een Chineesch, Japaneesch, Siameescb, Bir-
maansch legercorps. 1„
Tempi passatidat is alles voorbij. Eene
landing te doen in Engeland is, nu men
in de navigatie zoo vele vorderingen heeft
gemaakt, geene al te moeilijke taak. De
mogendheden op het vaste laud zijn rijker
en machtiger geworden. De Britsche vloot
is wel nog steeds quantitatief en wellicht
ook qualitatief de eerste der wereld, maar
zij is niet meer tegen elke andere, veel
minder tegen combinatiën van zeemogend
heden, opgewassen. Men weet overigens van
de kansen van een toekomstigen oor.og
ter zee even weinig als van den uitslag
van een strijd tusschen luchtschepen. Eu
wat de heeren barbaren betreft, mag Enge
land wel in overweging nemen dat ook de
volken, die in volkomen barbaarschheid
leven vau de beschaafde natiën niets zoo
spoedig zich eigen maken dan exerceeren
en schieten en als zij halve barbaren zijn,
niets zoo spoedigleeren dan leeningen sluiten
en kauounen koopen bij Krupp of Am-
strong.
Het systeem om zonder groot leger te
blijven bestaan, blijkt voor Engeland on
houdbaar te zijn. Vandaar dan ook de
waarschuwende stem, welke John Buil doet
opschrikken. Doch zuinige firma's, die
langen tijd met een klein budget en ge
ringe bedrijfskosten zaken hebben gedaan,
besluiten slechts langzaam en noode het
voorbeeld te volgen van groote handels
huizen, welke allen mogelijken glans ten toon
spreiden en trachten anderen den loef af
FEUILLETON.
(Eene Veluwsche novelle
5) {Vervolg)
Uc verspeel er mijn vrijheid mee,
fluistert Hendrik doodsbleek.
Gekkeproat! Mienemeuje wiest de streupers
an en doar bint we niet bie! zegt de knaap
met een veelbeteekenend knipoogje.
nWie\u Het woord dringt Hendrik door merg
en been. Deze havelooze, diep bedorven knaap,
reeds driemaal bestraft voor kleine diefstallen,
beschouwt den zoon van den braven, eerlijken
ouden Klapper als zijns gelijke!
Hij voelt er zich door beschaamd en vernederd,
maar het is nu niet anders.
Dan moet ik eerst den haas waarschuwen,
dat ik nog een verre boodschap heb zegt hij
gejaagd.
Gaef mien de boodschap. De dood is en
kwoaje, as 't um goed dunkt, vroagt ie naar
tied noch wies, pasup! Mo 'k den boas zeg-
gen
Neen, ik ga naar den baas langs de heide,
maar ieder zijn weg, hoor!
te stekeu. Bij John Bull is het nu juist
geeue gierigheid, die hem zoo langzaam
doet besluiten een stap voorwaarts te doen,
ofschoon juist in Engeland de kosten voor
een leger, dat slechts eeuigermate mee kan
schieten, fabelachtig groot zullen zijn, het
zijn meer politieke aangelegenheden, die
een woordje hebben mede te spreken. Een
leger wordt maar al te gemakkelijk een
voor de vrijheid gevaarlijk instrument. Een
modern leger stelt hooge eischen aan den
burger, die in militairen dienst moet treden
en het geld verdienen voor eenigen lijd
aan anderen moet overlaten. Kort en goed
men bijt zeer ongaarne in den zuren appel.
Men zal er echter in moeten bijten. Niet
alleen Iudiê' is niet meer zonder een groot
leger te verdedigen en te behouden, ook
de overige koloniën eischen meer troepen.
Engeland zelf heeft een grooter leger
noodig. Als een vijand aan de kust van
Essex, Kent, Sussex of Hampshire landt,
is hij slechts zeventig Engelsche, of on
geveer vijftien Duitsche mijlen verwijderd
van Louden, d. w. z. van de meest buit-
rijke stad, welke ooit voor een veroveraar
heeft bestaan. Engeland zonder h-ger is
schier eene uitdaging voor een vijand, om
zich van schatten meester te maken, zooals
nog nimmer een overwinnaar ze heeft ge
vonden.
Wij gunnen, zonder leedvermaak, aan
Engeland deze voorzorgen voor de zeker
heid van het land eu van de hoofdstad
van het Rijk. Als de Britten ook eenmaal
ondervonden hebben, wat een groot leger
kost, zullen zij den geest van vredelievend
heid, door welken zij zich onderscheiden,
ook trachten ingang le doen vinden bij
andere natiën. Engeland zal dan ook door
de groote militaire mogendheden meer
worden geërbiedigd en Albion zal meer
dan ooit voor het behoud van den vrede
werken en zeker ook voor de vermindering
van de militaire lasten, vermits het zich
niet meer in het bezit van een klein leger
mag verheugen.
Overigens is het streven naar een groot
leger geen symptoom van den vrede; in
Engeland echter is het geen oorlogzuchtig
verschijnsel; het geeft recht tot de onder
stelling, dat Albion den krijg niet wil,
maar den vrede en het nut van den vrede
wil bevorderen.
De H. Vader, de herinnering aan de
Vaticaansche Tentoonstelling willende be
stendigen, heeft besloten, dat de rijke etbno-
gvaphische verzamelingen, door de missiën
van ChinaSiamAfrika, Amerika en
Australië gezonden, worden overgebracht
naar het Museum van Latranen, om daar
een bizonder museum uit te maken. Wat
Snel verwijdert zich Hendrik.
Pasup, aj met al oe vadeis vrombeid een
cent meer waort bent dan ik! denkt Theunis,
die hem, met de handen in de broekzakken,
naoogt en nu fluitend het bouwland overgaat.
Een half uur later is Hendrik al dicht bij
de schaapskooi. Mienemeuje had het niet raad
zaam geacht, haar ge wonden zoon naar hare hut
te Hoog Soeren over te brengen. Zijne ziekte werd
zorgvuldig verzwegen; zijn broederszoon Jaap, de
tweede wachter bij het doode hert, hoedde de
schapen en zijne dochter Sannne paste hem op.
Dat het leven van den nog krachtigen schaap
herder in gevaar was, had Mienemeuje niet ver
moed. Waarschijnlijk zou het ook zoo erg niet
geloopen zijn, als de zieke niet in de vuile, vochtige
schuur had moeten blijven en men hem alles
had kunnen toedienen, wat zijn toestand vereischte.
Nu werd de koorts gevoed door gebrek aan
frissche lucht en schadelijk voedsel, dat Miene
meuje niet ophield hem in te proppen. De schapen,
die den nacht buiten hadden doorgebracht, waren
door //Sta Bij//, den hond, opgejaagd en kwamen
Hendrik tegemoet. De hond sprong, evenals twee
nachten te voren, tegen hem op en rende toen naar
een meisje, dat met den herdersstaf de heide om
woelde. Verrast bleef Hendrik staan. De eerste zon
nestraal vergulde de lucht en gaf kleur en leven
aan het eenzame landschap, maar vooral ook
betreft de om hun rijkdom en artistieke
waarde meest merkwaardige voorwerpen,
deze zullen het eigendom blijven van den
H. Stoel en in bet Vaticaau-zelf een ander
museum vormen. Een derde categorie ein
delijk, omvattende een zeer groot getal
gewijde vaten eu sieraden en andere voor
werpen voor den eeredienst bestemd, zal
worden toevertrouwd aan de zorgen van
eene bizondere commissie, belast met de
taak om ze uit te deelen aan de missiën
eu aan de behoeftige kerken. Op advies
van de jury der Tentoonstelling zullen
gouden en zilveren medailles en eervolle
vermeldingen voor de best gekeurde in
zendingen worden uitgereikt.
In de allocutie, welke Z. H. de Paus
in het geheim consistorie gehouden heeft,
herinnert hij aan de prachtige manifestaties
bij gelegenheid van het jubilé, vooral van
het Ilaliaansche volk, dat zijn aloude eu
trouwe gehechtheid aan den H. Stoel heeft
bevestigd. Maar juist hierdoor aangespoord,
zich machtig gevoelende, willen de vijanden
van het Pausschap de ketenen der Kerk
door het nieuwe strafwetboek sterker toe
balen. De Paus beschrijft die artikelen en
geeft er de strekking van aan. Hoe on
rechtvaardig is het, dat velen de rechten
des Pausen kunnen aanvallen, en dat
anderen ze niet kunnen verdedigen. Al de
Katholieken zullen opstaan om die rechten
te verdedigende Italianen alleen zullen
bet niet kunneu. Onder voorwendsel van
den Staat te verdedigen, wil men de sla
vernij der Kerk. De Italiaansche Geeste
lijkheid heeft zulk eene behandeling niet
verdiend. Het is voor den Paus een plicht,
tegen wetten te protesteeren, die in strijd
met de rechten der Kerk zijn en de vrij
heid der geestelijke bedieniug belemmeren.
Dat zijn ernstige aanslagen op de waar
digheid der Geestelijkheid, der Bisschoppen
en vooral des Apostolischen Stoels. Het is
niemand geoorloofd deze wetten uit te
vaardigen, ze goed te keuren, ze te be
krachtigen. De Kerk is niet beangst, zij
heeft andere stormen doorstaan, waaruit
zij zegevierend te voorschijn is getreden,
nog schooner eu sterker dan voorheen. De
Paus kent het Episcopaat eu de Geestelijk
heid van Italië, die niet zullen aarzelen
tusschen God en Csesar. De Paus is be
droefd over dezen oorlog, die gevoerd wordt,
nu de meerderheid der Italianen den H. Stoel
getrouw is. Hij betreurt het, dat men op
deze wijze de verdeeldheid tusschen de Kerk
eu het land wil vermeerdereu, terwijl hij
wenscht, zooals hij dikwijls hee t herhaald,
dat de verdeeldheid ophield op de wijze,
zooals de rechtvaardigheid en de be
langen van den H. Stoel eischen. Zoo een
voortdureudeu strijd tusschen de Kerk en
de Staten te willen, is eene nog vreeselijker
dwaasheid voor Italië. De Paus smeekt,
aan de peinzende figuur onder den sparreboom,
een in lompen gekleed jong meisje, wier lange
loshangende, ravenzwarte lokken wild en orde
loos over de ranke schouders zwierden. Toen de
houd zoo onstuimig tegen haar opsprong, alsof
hij te kennen wou geven, dat er iets bizonders
gaande was, hief ze het hoofd op en toonde een
gelaat vol weemoedige uitdrukking. Oogenschijn-
l\jk liet haar Hendriks komst volkomen onver
schillig; ze bleef in dezelfde houding staan en
bepaalde bare aandacht op den gloeienden hori
zon, waar nu de dagkoninginne hare grootsche,
indrukwekkende verschijning maakte.
Hendrik kende dit armoedige heidekiud zeer
goed, en toch was het hem te moede, alsof hij
haar nu voor het eerst zag, zoo vreemd scheen
zij hem toe en zoo geheimzinnig.
Zonder dat ze het opmerkte, trad hij haar op
zijde.
Wil je mij niet zien, Sanne? vraagt hij
op wreveligen toon.
'k Heb oe al ezien van verre, klinkt het
stroeve antwoord, tweemoal is ens te vuile
en te vuile liekt mien niet.
Is vader zoo slim?
Goa liet zelf maar zien. Voader kump op
het kerkhof bie moeder, en dan bin 'k ze allebie
kwiet.
Met sidderende stem worden de laatste woorden
dat God Italië betere dagen verleene.
Omdat de wet tot verlenging van de
zittiugperiode der Pruisische Kamers nog
niet is afgekondigd, kwam van verschil
lende zijden het gerucht eener ininisteri-
eele crisis in omloop. Dit gerucht mist
elkeu feitelijken grondslag. De Aorddeut-
sclie Allg. Zeitung merkt dan ook op, dat
een verschil van meening tusschen de Kroon
en het Ministerie nog niet noodzakelijk het
aftreden van het Ministerie ten gevolge
moet hebben. Het Ministerie acht eene ver
lenging van de zittiugperiode der Kamers
nuttig, maar ziet niets gevaarlijks in de
driejarige periode, anders had het reeds
lang eene verandering moeten voorstellen.
Dr. Hovel!, de adsistent van Mackeuzie,
is op reis gegaan naar Londen. Tijdens
zijne afwezigheid vervult Professor Kiause
den nachtdienst bij den Keizer.
Een paar dagen geleden heeft de Keizer
het besluit geteekend, waarbij de kurassiers
van hun historiscben tooi en beschuttiugs-
middel, namelijk het borst- en rugharnas,
zullen beroofd worden.
Oorspronkelijk lag het in de bedoeling
de kurassiersregimenten op te heffen, maar
Keizer Wilhelm weuschte zulks niet, uit pië-
teitsgevoel voor de vroeger door de kurassiers
bewezen diensten, nl. dat deze, niettegen
staande algemeen erkend werd, dat zij bij de
tegenwoordige wijze van oorlogvoeren van
geen nut kunnen zijc, aan de veldtochten
van de jaren 1866 en 1870/71 deelnamen.
Keizer Frederik heeft eveneens deze re
gimenten in stand willeu houden, maar bij
achtto het wenschelijk dat hun het kuras
werd ontnomen, daar dit tegen de heden-
daagsche sckietmiödelen niet bestand is.
Geruimeu tjjd geleden zijn bij de Bei-
ersche en Saksische zware ruiterij de ku
rassen afgeschaft, zoodat deze bewapening
thans uit het geheele Duitsche leger ver
dwenen is. In de meeste Europeesche legers
behooreu de kurassen eveneens tot het ver-
ledene alleen Rusland en Engeland hebben
nog onder hunne gardecorpsen deze zware
ruiterij.
Keizer Frederik heeft zich tot heden,
behalve wat de bovengemelde zaak betreft,
niet met reorgauisatiën op militair gebied
bezig gehouden; zijne aaudacht was meer
op niet-militaire aangelegenheden gevestigd.
Het vermoeden, dat de Britsche Re
geering zich genoopt zoude zien tot eene
expeditie tegen Thibet, wordt bevestigd
door de voorbereidende maatregelen, welke
men bezig is te nemen. Niettegenstaande
de Thibetaansche troepen onlangs de neder
laag leden, schijnen hunne lijders toch tot
de doorzetting van den oorlog te hebben
besloten; er zijn althans van die zijde
groote troepenbewegingen waar te nemen
en de Tukola-pas, welke naar het binnen
land en naar de hoofdstad Lhassa voert,
geuit en de doukere oogen, die strak op de lucht
gevestigd blijven, zwemmen in tranen. Ware Hen
drik minder vervuld geweest met zichzelf, allicht
zou ze zijn medelijden hebben opgewekt, want zijn
aard was niet ongevoelig; nu echter zweefde
hem onophoudelijk het gevaar voor oogen, dat
hij trotseerde en waaraan hij zich toch niet ont
trekken mocht en ook niet durfde. Immers
Mienemeuje had zijn lot in handen.
Woarum stoa je hier te kieken als je ginds
waisen mot? vraagt de veehoedster, nu voor
het eerst hare groote oogen op hem vestigende,
kniept oe de angst? Ie hebt gien nood; wie
zik niks, niemendal as 't verkeerd lupt. Ie blieft
erbuuten, beur ie?
Maar Theunis en Jaap?
Zek niks.
Als ze gepakt worden?
Zek nog niks; voader het 't wel zoo emoakt,
dat ze oe niet verroadt. A 'j dood bint, leaft oe
ziel toch nog, noe, veur 't spook bint ze zoo
bang, zoo doanig bang!
Een zweem van een glimlach verheldert vluch
tig het donkere meisjesgezicht; dan wordt het
weder koud en strak als te voren.
Sanne, als je iets hoort of ziet, dat niet
pluis is
't Oe zeggen bietieds, pasup, as 'k 't vergaet!
{Wordt vervolgd.)