NIEUWE
No 1957
Zondag 2 April 1893
18de Jaargang.
TWEEDE BLAD.
Een twintigjarige oorlog.
BUITENLANIÏT
ABONNEMENTSPBIJS
Pei 3 maanden voor Haarlem. 0,85
Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p. 1,10
Voor het buitenland 1,80
Afzonderlijke nummers0,03
Dit blad verschijnt
eiken DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG
B U B E A TT: St. Janstraat Haarlem.
AGITE MA EON AGITATE.
PBIJS DEB ADVEBTENTIEN.
Van 16 regels 30 Cents
Elke regel meer5
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant
Advertentiën worden rfterljjk Maandag-, Woensd ag-
en V r jj d a g-a vond voor 6 uur ingewacht.
Uitgever, W. KüPPEBS.
Het was voor enkele dagen een herin
neringsdag, die niet onopgemerkt voorbij
ging, maar d:e toch ook niet met blijdschap
werd gevierd.
Onze leiers begrijpen reeds, wat wjj be-
doelnn. Twintig jaar was het geleden, dat
aan het Rijk van Atjeh de oorlog werd
verklaard. Voorwaar geen feit, dat vreugde
behoeft te verwekken en een feit, 't welk
hoop geeft voor de toekomst. Indien men
ten minste personen gelooven mag, die op
het oorlogstooneel zijn geweest en van nabjj
met de toestanden bekend zgu,danis onze
macht op het Noordeljjk deel van Sumatra
nog eren gering als twintig jaar geleden.
Millioenen guldens heeft de schatkist
reeds voor dezen rampzaligen oorlog moe
ten missen, en wat nog erger is
honderden bp honderden Hollandsche sol
daten hebben een wreeden dood (zjj het
dan ook vaak een heldendood) op htt slag
veld gevonden.
Niettegenstaande deze offers, is nog lang
niet het einde van den krjjg te voorzien.
Nog altjjd moeten de dapperen van het
Indische leger naar Atjeh worden gezon
den, alsof de oorlog eerst sinds korten tjjd
is uitgebroken.
Hoeveel stelsels heeft men niet reeds toe
gepast om de Atjehere aan het Nederland-
sche gezag te onderwerpen! Nu eens waren
het expedities, welke diep in het land door
drongen, doch weldra van alle zijden zoo
door de inlanders werden bestookt, dat men
zich gelukkig mocht achten in staat te
wezen den aftocht te dekken. Dan weder
trachtte men een gewapend cordon om het
rumoerige land te trekken, ten einde zoo
doende de opstandelingen tot onderwerping
te brengen, maar het duurde niet lang, of
het cordon word verbroken en de Atjehers
waren weder meester van het terrein. Ook
de blokkade, het middel, dat men in den
laatstee lijd heeft aangewend, schijnt geen
bevredigende resultaten te hebben.
En zoo sukkelt men voort, misschien wel
tot er nogmaals 20 jaren zullen zjjn ver-
loopen.
Wjj vragen daarom: Is het niet de erns
tige plicht der Regeering om na te gaan
of er niet eene andere wpze is dan geweld
om de Atjehers tot onderwerping te brengen?
Deze plicht mag geen Regeering, 't zij
liberaal of anti-liberaai, van zich afschui
ven. Zoolang toch de Aljeh-oorlog duurt,
FE U ILL ET ON.
De Familie Reydel.
8.) {Vervolg.)
Cyprien, teruggeroepen tot zjjne beroepsbezig
heid en zijne geliefde kunst, sprak niet meer dan
over zijne paarden an dan tot zijne paarden en
het intieme gesprek van zooeven werd niet meer
aangeroerd. Albine alleen herhaalde 's avonds en
vroeger later meer dan eens: //Dat zijn naaste
bloedverwanten, waarom kennen w j ze toch niet.//
Esther sprak er minder over, zj vreesde familie
geheimen waarvan men haar tot nog toe het ver
trouwen had onthouden; in het onzekere over
dezen toestand kwamen telkeDS de gedachten aan
hare ongelukkige bloedverwanten, en de herinne
ring aan deze plotselinge opoffering, waaraan zj
haar leren te danken had, haar telkens en telkens
in het geheugen terug en wierpsn een grjzen
sluier op de zuiverheid barer ziel.
In het einde van October keerde Albine weer
terug naar ,/Sacré-Coeur// en haar zuster een wei
nig droevig, werd het nog meer, toen zj haar
zuster zag heengaan.de eenige,aan wie zj nu en dan
met een paar woorden de verborgen gedachte van
haar hartsgeheim kon uiten. Zj had geen ander
geheim dan dat, en de geheimzinnigheid, die de
geschiedenis van haar familie omhulde, was eene
ernstige overweging waarmede haar ziel gedurig
bezig was.
Alles ging zooals gewooDljk zjn gang; mevrouw
Bsydel bestuurde haar huis en haar goederen
met hare gewone w jsheid, Geuoveva leerde onder
wordt de toestand van Iadië daardoor ge
drukt. Zoowel financiïel als moreel doet
deze krjjg aaa onze koloniën ontzettende
schade. Want behalve het directe nadeel,
bestaande in de hooge oorlogskosten en
het verlies van talrgke menschenlevens,
kunnen bjj de gespannen verhoudingen geen
degelijke hervormingen in Indië worden
ondernomen.
Ook ons gezag in de koloniëu wordt
ondermijnd door den langen duur van den
krjjg. De inlanders moeten allengs geen
hoogen dunk gaan verkrijgen van ee e Mo
gendheid, die niet eenmaal in staat is om
een betrekkelijk klein gedeelte van het
groote Insnlinde onder den duim te krjjgöD.
En wat de Atjehers zelveu betreft, deze
worden door den laugduiigen oorlog ge
hard tot moedige en dappere strjjders, die
reeds als kinderen hunne ouders tegen den
gehaten vjjand zagen optrekken en die dus
als 't ware niet beter weten dan dat hun
leven gewgd moet zijn aan den strjjd tegen
het Nederlandsche gezag.
Daarenboven, indien eens in andere stre
ken onzer uitgebreide koloniën ernstige
oulusten uitbarstten, zou het dan niet zeer
waarschijnlijk wezen, dat onze strijdkrach
ten onvoldoende werden om met goed ge
volg onze macht te handhaven? Eu zou
dit dan niet zeer gemakkelijk aanleiding
geven tot een algemeenen opstand, weike
ons zou te staan komen op het verlies van
alle bezittingen in Indië?
Tot nog toe hebben gedurende de laatste
20 jaren geen onrustwekkende onlusteu in
andere deelen van Indië plaats gehad. Maar
hoe gemakkeljjk kannen die, vooral door
het fanatisme van de zich steeds vermeer
derende Mobamedanen, zich voordoen.
Er moet thans ernstig gehandeld worden
om aan den Atjeh-oorlog een einde te ma
ken. Hjj mag en kan niet langer duren,
zonder dat er ernstig gevaar voor ons ge
zag in Indië ontstaat.
Wel weten wjj, dat de opstanden in In
dië gewoonljjk van langen duur zjjn. Er
zjjn meer voorbeelden van jarenlang verzet
der inlanders tegen ons gezag. Maar nim
mer waren de omstandigheden zoo onguns
tig als thans. De Atjehers komen in voort
durend gunstiger conditie, omdat hunne
strijdvaardigheid door den oorlog hoe langer
zoo meer toeneemt en zjj reeds met dezelfde
wapenen tegen ons kunnen optredeD, als
waarvan wjj gebruik maken.
Ons dunkt, men moest een anderen weg
inslaan dan tot nog toe werd gevolgd. Ouze
strjjdinacht is niet groot genoeg om de
Atjehers met geweld te onderwerpen. In
do leiding barer gouvernante, haar spraakkunst
en haar catechismus en werd allerliefst; Cyprien
verzorgde zijne paarden en zette bj mistige da
gen ljsterstrikken om merels en leeuweriken
te vangen. Mjnheer de la Ferté joeg iederen
dag het wild na en altijd met dezelfde liefheb
berij en dezelfde kracht als voor dertig jaar. Zjjn
kwetsuur had niets achtergelaten dan een littee-
ken, dat op zjjn voorhoofd prijkte en zich gedeel
telijk in de dikke grjjze haren van den jager
verborg: /Niets is vlugger in orde dan een ge
broken kop," zoo betuigde hjj met het gebruikte
gezegde. Toch beweerde mevrouw Reydel dat
de vroolijkheid, het onwankelbaar goede humeur
van haar schoonzoon was weggevlucht en hiel 1
vol, dat hjj niet meer dezelfde was; misschien
bedroog zjj zich ook niet geheel; de heer de la
Ferté vertoonde soms een nadenkend gelaat en
hij lachte niet zoo graag meer, en op den dag
der opening van het jachtseizoen, die zoo verlan
gend door de zonen van Siat Huibett wordt te
gemoet gezien, had hem zgne gewone ongedwon
gen manier van doen niet teruggegeven, noch
zijne jovialiteit, die te gelijkertijd zijne gezellen,
zjjne honden en zjjne drijvers vermaakten.
In een achtermiddag van het Dajaar zat Esther
geheel alleen in eene laan van het park, waar
zij bij voorkeur zat te werken of te lezen onder
de groote kastanjeboomeD, zij bad een klein ijzeren
tafeltje tot zich getrokken en las al breiend, vol
gens eene Duitsche gewoonte; die zij van haar
grootmoeder had aangeleerd. Het weder was zacht
en helder; men hoorde de doode kastanjeblaren
zacht op den grond vallen, de bjjen doolden
rondom de laatste bloemen, een specht hamerde
dien ons Indisch leger te beschikken hal
over eene even groote macht als bjjv. de
Engelschen in hunne koloniën kunnen
ontwikkelen, dan zou de oorlog reeds lang
geëindigd wezen.
Maar, nu dit niet het geval is, moet men
het onmogelijke niet verlangen.
Er behooren pogingen te worden aan
gewend om Atjeh langs diplomatieken weg
te onderwerpen. Zonder eenige zwakheid
te tooncn, behoort men er naar te streven
om door middel van onderhandelingen en
verdragen het onafhankelijke volk aan ons
gezag ondergeschikt te krggen. Aanvanke
lijk op voordeelige voorwaarden voor de
Atjehers moet men eene overeenkomst
trachten te sluiten met de verschillende
hoofden, die het midden houdt tusschen
onafhankelijkheid eu geheele onderwerping.
De Atjehers moeten zekere vrjjheden blij
ven behouden, maar in andere opzichten
ons oppergezag erkennen. Op deze wgze
kan een soort van pacificatie tot stand
komen, die de aanleiding zal wezen tot
meerdere toenadering, zot der d t evenwel
van onzen kant getoond wordt, hoe de
Atjeh-oorlog ons heeft uitgeput.
Zonder dus dadeljjk te eischen, dat de
Atjehers voor ons op de jknieëu zullen val
len, moest men beproeven om dat volk
allengs ta bevredigen, zoodat onderwjjl de
haat tegen ons gezag allengs verminderde,
de ontwikkeling der bewoners toenam, en
zjj ten langen leste als het ware van zelf
zich zouden schikken in de opperheerschap
pij van Nederland.
Mogelijk zullen hiermede nog wel 20
jaren gemoeid zjjn, doch waaneer deze weg
werd ingeslagen, zou men over 20 jaren
zeker niet kannen zeggen; wat thans wordt
beweerd, dat wjj nog geen stap verder
gekomen zijn met Atjeh's ouderwerping.
Wjj hopen ook, dat dit denkbeeld nog een
maal zal worden verwezenlijkt.
Duitschland.
De beleedigingfn die den heer O 11 o
B r a n d e s, berichtgever van het Berliner
Tageblattmet zjjne familie bjj zijn vertrek
uitParjjs zgn aangedaan, hebben in Duitsch-
land algemeene verontwaardiging gewekt.
Hjj met zjjne vrouw en zeven kin
deren hebben aan allerlei grievende belee-
digingea en mishandelingen blootgestaan.
Aan het station te Ansières deParjjsche
voorstad, waar B r a n d e s woonde heeft
een hoop gepeupel hem en de zjjuen, ouder
het geschreeuw van: «Weg met het varken'
met zijn bek op het schors van een boom en
verder in het groote bosch klonk het geblaf van
eenige honden, die een spoor schenen te vervcl-
geu en bigde aansloegen. //Oom Horace is niet
ver weg" dacht Esther, //wat een genoegen om
zoo achter een arm haasje te loopen!//
Het geblaf kwam dichterbij; Esther meende
het te hooren ia het einde van de lanen,"waarin
zjj zich bevond; de haas was waarschjjnljjk verdwe
nen in een der drogeelo'en,waar de arme vervolgde
dieren de gewoonte hebben zich te verschuilen,
want men hoorde de la Ferté: //Pak ze, pak ze
jongens!// waarop de honden door een gehuil ant
woordden. Esther was big, dat bet vervolgde
beest eene schuilplaats had gebonden en ging den
beer Da la Ferté tegemoet, die het park binnen
trad door een poortje waarsan hij een alentel had.
z/Beste oom," riep zjj, «gjj zijt niet erg gelukkig
geweest."
Hij toonde zjjne weitascb.die ledig was en weesop
de teleurstellende snuiten zjjner moede honden.
//Kom even uitrusten" ging zjj voort, //het is
hier in het kastanjelaan'ja goed, kom.//
//Ja, beste kind, maar zeg tegen den tuinman,
dat hjj een glas wijn voor mij gaat vragen, ik
ben verhit en heb dorst.//
Hjj zette zich naast haar en steunde met zij ue
ellebogen neder op het jjzeren tafeltje. De honden
gingen drinken in eene beek en strekte zich daarna
aan zijne voeten uit. Esther tam haar breikous
weer ter hand en oom Horace sprak na eene
lange stilte:
//Wjj hebben vandaag den vier en twintigsten,
het is dus heden vier maanden geleden sinds ons
ongeluk. Denkt gjj er soms nog aan Esther?//
Dood aau de Pruiseu!> met vuil en steenen
geworpen, van welke laatste verscheidene
de kinderen raakten, zonder dat de politie,
die geenerlei voorzorgsmaatregelen had ge
nomen, iets deed.
In een heftig artikel, getiteld; «EineNie-
dertrachtigkeit, dringt de Kölnische Zeitung
op volledige satisfactie aan. »Het gebeur
de*, zegt het blad, »en vooral dat mis
handelen van vrouwen en kinderen toont
weer duidelijk aan, dat men hier te doen
heeft met een volk van wilden, welks ge
bied verstandige lieden wel dosn te verm jjden.
Zekerljjk moet men de beschaafde Franschen
niet met het Parjjsche gepeupel over écn
kam scheren, maar die beteren schijnen nu
eenmaal niet in staat de ruwe hartstochten
te betoomen van het plebs, zelfs niet waar
dit de laagheid heeft zich te vergrjjpeu aau
vrouwen en kinderen. Zulke dingen zgn te
Berljjn, Londen, Weenen,ja, in alle Enropee-
sche hoofdsteden ondenkbaar, alleen in
Parjjs zgn ze mogelijk!»
De uitvinding van D o w e brengt
heel wat in beweging. Om proeven te ne
men zal men het soldatenpantsier gezonde
varkers aantrekken en met Fransche Lebel-
geweren er op schieteo. De Duitsche re
geering zal voor zg tot den aankoop van
het patent besluit, uitgebreide proeven ne
men. Zjj wil eerst nog onderzoeken in hoe
verre de stof tegen het we9r bestand is.
Men berekent, dat de invoering van het
pantser voor het Duitsche leget ongeveer
36 milliosn mark kosten zal.
Italië.
Men verzekert, dat Z. H. de Paus, den
aartshertog R e i n i e r van Oostenrjjk, die
naar Rome komt om feest te vieren met
den bezitter van den geroofden buit der
Kerkeljjke staten, op diens zilveren brui
loft, niet zal ontvangen.
Demau, die een zak zand wierp naar
U tn b e r t o, een krankzinnige Berardi
genaamd, weigert in de gevangenis alle
voedsel; bjj schjjnt vast besloten te zgn,
den hongerdood te willen sterven. Met ge
weld heeft men hem wat bouillon doen
gebruiken, waarin men het wit van twee
eieren en wat Marsala wijn had gemengd.
Waarom laten de Italiaansche vrijheidshel
den den man niet vrjj?
Amerika.
Met het oog op de cholera, wil de over
heid te Halifax, het aldaar aangekomen
stoomschip La/ca Superiornit Hamburg
met 150 emigranten, niet toelaten bjj
gebreke van voldoende gezondheidspassen.
Het gerucht loopt, dat aan boord verschei-
z/Zeker wel oom" antwoordde zij een weinig
verrast o/er deze vraag.
//Ik ook, zie ik denk er nog aan, niet om dit
gevalletje, dat is eene kleinigheid; zeide hjj de
band aan het voorhoofd brengend, maar ter wille
van dien dapperen jongen. Welk een moed! Welk
eeae vastbera lenheid in die oogen, welkegoed-
heid in zjjne daden.//
„Het is inderdaad waar, oom.//
„En te moeten zeggen, dat het de neef is van
mjjue arme vrouw en dat hij het bewijs van dank
baarheid niet aannam, noch een bewijs van gene
genheid. Dat idee wil mjjn hoofd maar niet uit.//
Esther list haar breiwerkje even liggen en keek
hem aan.
//Ja, zeide h^, het is voor mjj eene wreede,
pijnlijke gedachte als ik nadenk over die onrecht
vaardigheden, waaronder Maxime en de zijnen
gebukt gaan. Maxime was een uitstekend mensch
en zgn zoon een edelmoedig jongeling.
Gjj kjjkt mjj aan? Gjj weet toch ook wel dat
die jonge man, die ons alle drie heeft gered uw
volle neef is van vaders zjjde, de zoon van den
oudsten broeder uws vaders.//
//Ja, oom, zei zij met openhartigheid, ik weet
het; maar wat ik niet weet, zijn de drjjfveeren,
die ons van hen hebben verwjjderd.//
//Welnu, z:e hierlDe oorzaken.
Hjj dacht ia.
//Either// zeide hjj, //ik ga u in weinig woorden
vertillen, wat er zooal is gebeurd."
{Wordt vervolgd.)