NIEUWE De Nieuwe Haarlemsche Courant, Zondag 1 October 1803 18de Jaargang. Abonneert U op Zondagsblad, Kleeding en voeding op school. No 2040 SW Goedkoope Courant. De Nieuwe Haarlemsche Courant Mij is de wraak, BiiRlElSdE COlllIT. ABONNEMENTSPRIJS Pei 8 maanden voor Haarlem. t 0,85 Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p. 1,10 Voor het buitenland 1,80 Afzonderlijke nummers0,03 Dit blad verschijnt eiken DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG BUEBAÏÏ: St. Janstraat Haarlem. AGITE MA NON AGITATE. m tr PB.IJS DEB ADVEBTENTIENJ Van 16 regels a.30 Cents Elke regel meer5 Groote letters worden berekend naar plaatsruimte Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie h Contant Advertentiën worden uiterlijk Maandag-, Woensd ag- en V r jj d a g-a vond voor 6 uur ingewacht. R e d a c t e u r-Uit g ev er, W. K P PE 8 8. die niet alleen in Haarlem, maar ook in de omstreken een groot getal lezers telt. verschijnt Driemaal 'sweéks; des Dinsdags, Don derdags en Zaterdags met een onderhoudend dat met pleizier gelezen wordt, geest en hart krachtig voedsel biedt en eene aangename, ajwis - selende lectuur bevat voor de Huiskamer. De inbond van DENIEU WE HAARLEM SCHE COURANT is rijk, degelijk en interessant en bevat de gewichtigste quaestiën en gebeurtenissen van den dag. Beleefd vragen wij onzen lezers nieuwe lezers aan te werven, overtuigd als wij zijn, dat een ieder, die de NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT leert kennen, als abonnée zal toe treden en bljjven zal, omdat deze courant wer kelijk de goedkoopste is onder de verschillende bla den en zjj zich steeds beijvert de vele vragen betref fende de sociale vraagstukken, zoo duidelijk mo gelijk toe te lichten en op te helderen. De prjjs van DE NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT, driemaal s weeks verschijnende ha - draagt per drie maanden f 0.85, buiten de stad per post fl.lO. De prijs van het ZONDAGSBLAD bedraagt per drie maanden, voor abonnée's op NIEU WE HAARLEMSCHE COURANT fO.25, buiten de stad per post t 0-35. "Voor niet-geabon - neerden op de Courant 35 Cents, per post 45 Cents. 0V Proefnummers zijn aan ons bureau, Jans straat 25, gratis te verkrijgen. Nog slechts enkele weken, en de win terkoude staat weder voor de deur. Voor da rjjk met aardsche goederen gezegenden levert dit weinig bezwaar. Zjj kunnen zich wapenen tegeu deu wintervorst en zjjne gestrengheid doet hen weinig kwaad. De minder beweldadigden zien echter met angst den tijd te gemoet, dat de werk zaamheden vaak niet kannen worden voort gezet en dat de weinige opgespaarde pen ningen zullen worden verslonden door de uitgaven, welke zij zich voor het onder houd van hun gezin moeten getroosten. Heeft men diep medelijden met dezulken, voor de kinderen nit die gezinnen is de winter zeker wel het verschrikkelijkst. Hoe dikwerf gebeurt bet niet, dat de kleinen door de arme ouders des morgens uit de niet-verwarmde huiskamer de straat worden opgezonden om zich naar school te begeven, zonder dat de hongerige magen FEUILLETON. door JULIUS. 6. {Vervolg.) Da goede vrouw vermoedde niet, hoe dicht zg b|j de waarheid was, maar toch durfde zjj niet verder spreken, wanneer zjj bemerkte, welk een indruk deze woorden op Marie maakten, ja, zg durfde haar geen verdere verwijten meer te doen. Zy spoorde haar dochter aan eenig werk te verrichten en hoopte op de verandering der tyden. Op den Zondag, die na Marcel'» dood volgde, zou er evenwel iets anders gebeuren. Bjj Hart man n had men het middagmaal gebruikt.Het gezin maakte zich gereed, na het gebed, van tafel op te staan. Marie etond midden in ds kamer, de handen tot het gebed saamgevouwen, met wezen - looze uitdrukking voor zich uit starende, terwyi hare lippen zachtjes woorden mompelden, zooals bare moeder het al een paar dagen had opgemerkt. Plotseling wordt de deur geopend en een kleine jongen komt binnen. Aanstonds gaat by naar het jonge meisje en zegt lnide op eene kinderiyke manier: //De groeten van juffrouw Geertrudaen hier was voor u den ruiker van Marcel.» Met deze woorden gaf hg haar den verwelkten, met bloed bevlekten ruiker in de slap afhangende handen van het meisje. Woest schreeuwend slin gerde Marie de bloemen ver van zich af en door eene smakelijke boterham zijn gevold. Daar komt nog bg, dat de kinderen soms geen voldoende kleeding aan het ljjf hebben, waardoor zg worden beschermd tegen den snerpenden wind. Het valt meer gegoeden moeieljjk zich in den toestand van die ongelukkige kinderen te verplaatsen, en toch is bet noudig dat zg er eens over nadenken, hoe velen hun ner Datuurgenooten in dien tjjd van het jaar aan de vrceselgkste ellende ten prooi zjjn. Maar de bedoeling van ous is thans niet om tot weldadigheid op te wekken. Aan leiding daartoe bestaat op het oogenblik nog niet in zoo groote mate. Integendeel zul len misschien sommigen na de lezing hiervan meenen,dat wjj juist eene poging hebben aan gewend om de harten gesloten te houden voor het ongeluk ej den tegenspoed van den medemeusch. Niets minder is echter waar dan dat. Maar wij wenschen te waarschuwen tegen een verschijnsel, dat zich in den laatsten tgd openbaart ais een gevolg van den wel dadigheidszin van velen. Deze waarschu ving meenden wij te moeten laten hooren, nu door den bekenden Bond van Nederlandsche Onderwjjzers aan de afdtelingen van dien Bond een schrijven is gezonden, waarbjj die afdeeliogan wor den aangespoord om van de Gemeenteraden in ons land te verkr jjgen, dat in den aan staanden winter aan de kinderen op de openbare scholen, die zulks behoeven, voed sel en kleediug van Gemeentewege wordt verstrekt. Oogenschjjolijk ligt aan deze nitdeeling op de scholen vau voedsel en kleeding een goed beginsel ten grondslag. Het is prac- tisch toegepaste weldadigheid, die op zich zelf niet anders dan ten zeerste kan wor den toegejuicht. Er zou op die wijze in de tjjdeljjke nooden en behoeften van een groot aantal arme kinderen kunnen worden voor zien en het is aan geen twjjfel onderhevig, of zulk eene uitdeeling op de scholen zou aan verschillende kinderen wel besteed wezen. Doch er bestaan groote bezwaren tegen, bezwaren in onze oogen zoo overwegend, dat het geheele werk der schoolvoeding en schoolkleeding daardoor wordt afgekeurd. In de eerste plaats wjjzen wjj er op, dat indien aan den wensch van den Bond van Nederlandsche Onderwgzers werd voldaan, van de ouders der arme kinderen, een plicht wordt afgenomen, die welgeaarde ouders als een van hen onvervreemdbaar recht moeten beschouw9D, namelijk het voorzien in het onderhoud van hun kind. Ouders, die zich werkeljjk bewust zjjn vau de verplichtingen, welke zij tegenover vluchtte weg naar een hoek der kamer, zich kramp achtig aan het behaQgsel vastklemmende. Een schelklinkend lachen weerklonk van haar lippen. //Voort!" schreeuwde zg, „weg met dien ruikei! Ik weet, wat gij vau mg wilt! Naar /yHohensteio// wilt gg mij brengen, opdat ik afstortte! Maar ik wil niet, neen! ik wil niet, gg zult er mij niet opkrggen, ik ben de dochte^van Hart- mann en doe wat ik wil.// En wederlichte zg luide. Vol ontzetting sloeg Hartmann's vrouw de han den te sameD. Dat was waanzin, die iu krachtige vlammen nit het geschokte harte sloeg. Marie, de schoone, rgke Marie was gek geworden. Allengs- kens hadden de vele kleine vonken tot zich eane groote vlam uitgebreid. Met geweld moest men nu het meisje thuis houden, zg wilde naar buiten en de rotsen beklimmen om zich dan in de diepte te storten. Geen oogenblik durfde men haar onbe waakt te laten. Tevergeeta beproefde Hartmann alles om zgne ongelukkige dochter te redden. De artsen gaven vooreerst weinig hoop. Het arme meisje echter in een krankzinnigengesticht te brengen, daarvoor was de boer te trots. Zijn kind moet thuis big ven. Hoe eenzaam de twee zusters van den houtvester ook .eofden, toch vernamen zij spoedig den on- gucstigen toestand van Marie. Rosa, steeds be reid hulp to biedeh, waar hulp noodig was, zocht de arme Marie onbevreesd op. Zg ontmoette haar in den tuin voor het huis, de droefgeestig, ver- wilderde oogen gericht op den „Hohenstein,// terwijl zg onsamenhangende woorden fluisterde. De honno kinderen hebben, moeten het naar onze meeniog verschrikkelijk vinden, indien hun kroost van anderen, vaa vreemden, worden bedeeld. Onze lezers kennen het spreekwoord: «Al is eene moeder arm, toch dekt zg warm,» waarmede wordt te kennen gegeven, dat hetgeen een kind uit de han den der ouders ontvangt, veel meer waarde bezit dan datgene, wat het van vreemden moet ontvangen. Door de noodzakelijkheid gedreven, zul len echter vele arme ouders in den winter tot zich zelf zeggen: Ik kan mijn kind niet geven wat het behoeft en moet mij daar om wel schikken in de uitdeeling van over heidswege, Eu juist dit weegt in ous oog als een der ernstigste bezwaren. Ouders, die er langzamerhand toe gekomen zjjn om zich te verzoenen met het denkbeeld dat zg, de natuurljjke verzorgers van hnn kroost, niet kunnen en dus ook niet behoeven te zorgen voor hunne kinderen, zulke ouders zullen allengs zich van die zorg geheel gaan ont slagen rekenen. Zij zullen zooals zeer na tuurlijk is de plichten, welke op hunne schouders liggeD, overbrengen op deu Staat, waardoor zeer geleidelijk maar niettemin zeker het denkbeeld, dat de overheid ver plicht is in de behoeften der arme kinderen te voorzien, zal veld winnen. Niet slechts dat daardoor de verhouding tusschen ouders en kinderen moet ontaar den, dat er hoogst verkeerde begrippen ontstaan omtrent de ouderlijke zorg en de kinderljjke onafhankelijkheid, maar ook wordt door de voeding en kleeding op de school aan de bevoegdheden van de over heid eene uitbreiding gegeven, die in tegen spraak is met de gezonde begrippeu op staatkundig eD maatschappelijk gebied. Hoeveel medelijden wij koesteren met de ongelukkige schepseltjes, die hongerig en verkleumd in den koudeu winter zich naar de school begeven, zulk eene wjjze vau be deeling is naar wjj méenen, zoo verkeerd mogeljjk. Zeer natuurljjk vinden wg het, dat an deren in plaats van de ouders hunne kin deren onderwijzen in hetgeen dezen moeten weten om eenmaal als nuttige leden van de Maatschappij te kunnen optreden. Hier toe toch zjju de meeste ouders niet in staat of hebben daartoe geene gelegenheid. Maar even onnatuurlijk vinden wg het, dat van den nood, waarin arme ouders zich bevinden, wordt gebruik gemaakt om hun een recht en een plicht te ontnemen, waardoor de verhouding van ouder tot kind wordt miskend. Wij zouden nog niet eens in zoo krach tige termen die voeding en kleeding op de tranen kwamen in Rosa's oogen, toen zij haar vroegeren vriendin in zulk een toestand zag. //Marie,// zaide zjj zachtjes en goedig, „arme Marie, ga naar huis. Gg moet hier niet zoo alleen blijven staan, dat is niet goed voor je.// Marie keek Rosa aan en voor het eerst herkende zij iemand op het eerste gezicht. //Rosa, ja, zie je, ik kgk altjjd naar de rotsen. O, hoe vrees ik ze: en toch moet ik ze beklim men, weet ge, ik moet erop en op denzelfden steen uitglgden a!s Marcel om dan naar beneden te atorten.// Eene huivering voer door de ledematen van den ongelukkige. «/Gg moet?" vroeg Rosa, «wie zou zoo iets willen?// "Truida heeft het gezegd," antwoordde Marie, „en zoo Zal het ook geschieden." //Gg most daar niet aan denken,// zeide Rosa op zachten, overredenenden toon, gelgk men tot kinderen spreekt. //Truida meende het niet zoo ernstig en Marcel heeft u op zijn sterfbed van ganacher harte vergiffenis geschonken.// Een lichtstraal kwam in de blauwe oogen van het meisje. „Heeft hij dat, Rosa?" vroeg zg met bevende stem, maar voor Rosa weer iets kon zeggen, brak de waanzin weer over haar los en riep zij: //Ziet gg, nu staat hij zelf op de rotsen en wenkt mg; ik moet erop, ik moet.// Zij wilde wegloopen; met eene krachtige hand hield Rosa haar vast. „Neen, Marie,// zeide zg beslist, „gg moet er niet op, gg moet naar uwe moeder gaan. Kinderen moeten hunne ouders school veroordeelen, indien dit de eenige weg was om ouders, die werkeljjk behoef tig zjjn, te helpen in het verzorgen vau hun kroost en dit tegen armoede en ellende eeuigszins te beschermen. Wjj zouden geen vrjjmoed'gheid hebben om te velde te trek ken tegen eene handeling van weldadig heid, ofschoon de wjjze waarop die werd uitgeoefend, ons afkeurenswaardig toe scheen. Maar waar vooral in den jongsten tgd de armverzorging op zulk een oordeelkun dige wjjze wordt toegepast, waar in ver schillende steden van ons vaderland zoowel door de Kerk als door de Gemeenten de armverzorging een onderwerp van nauw gezette overweging uitmaakt, daar moest naar ons inzien geen wjjze van bedeeling der behoeftigen worden georganiseerd, welke sommigen tegen de borat zal stuiten ea anderen geheel onverschillig moet ma ken omtrent de verplichtingen, die zjj ten opzichte van hunne kinderen hebben. Zoo even spraken wjj van nitbreiding der Staatsbemoeiing. De wetgeving grjjpt hoe langer zoo meer in de maatschappeljjke ver houdingen, waarom het tgd wordt om ern stig te letten op de noodzakelijke grens dier bemoeiingen. Wordt die grens over schreden, dan maakt de Staat inbreuk op de rechten en plichten van den individu, hetgeen eene vrjjbeidsbelemmering ten ge volge heeft, waarvan zich de nadeelen eerst zullen doen gevoelen indien het te laat is. Wil men de arme kleineu in deu aan staanden winter te gemoet komen, welnu men wende z'ch tot de ouders. Weinigen er van zullen zoo ontaard wezen ora het geen ten behoeve van hun kinderen wordt gegeven, aan hen te onthouden. Ook zou wellicht op andere wijze kunnen gezorgd worden, dat de arme kinderen des winters niet te veel ellende Ijjden, maar laat meu niet den weg inslaan om de plaats der ouders door vreemden te doen innemen. Ous dunkt, de Bond vau Onderwgzers had verstandiger moeten zjju en zelfs niet als tjjdeljjken maatregel de voeding en klee ding op de school behooren aan te prijzen. Zou dit echter misschien een gevolg daar van wezen, dat een zoogenaamde vooruit strevende geest ia dezeu Onderwjjzersbond de overhand heeft. Wjj willen hieromtrent geen verdere vra gen stellen of antwoorden geven, maar in ieder geval hopen wjj, dat er weinig of liever geen Gemeentebesturen ins ons vader land zullen worden gevonden, die naar den wensch van den Bond van Onderwjjzers in den aanstaanden winter zullen han delen. gehoorzamen en uwe moeder wil, dat gg thuis komt." Verwonderd keek Marie Rosa aan, maar zg streefde niet tegen, toen Rosa baar naar huis leidde. Weenend ontving de moeder van Marie beide meisjes en klaagde Rosa haar leed. Zg schudde het hoofd op de troostwoorden van het jonge meisje en zeide: „Ach, wg hebben geen hoop meer, alle dokters zeggen, dat Marie's toe stand ongeneeslgk is." //En waarom stelt u niet meer vertrouwen ia God dan in de dokters?" vroeg Rosa ongekun steld. //Ook de geleerden kunnen falen. Denk aan God, Hg alleen kan helpen.// „Het beste Marie," zeide zg tot deze, //en denk nu niet dat Marcel op den //Hohenstein// is. Marcel is in den hemel en heeft u alles vergeven.// „Alles vergeven, ja, als dat eens waar was mompelde Marie, maar toch gaf zg Bosa uit zichzelve de hand; Toen Rosa thuis kwam, vertelde zg Geertruda het gebeurde. //Wat hebt gg toch gedaan, Truida?// vrosg zg verwgtend, „uwe wreede woorden zjjn schuld van Marie's ongeluk. Pas maar op, dat uwe wraak zucht niet bitter op n zelve kome.// Dit was de eerste maal, dat Rosa aldus tegen haar zuster sprak, maar hoe pgnlgk ook voor Geertruda, kwam er toch nog geen berouw in haar op. {Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1893 | | pagina 1