NIE U W E Me 2379 Vrijdag 3 Januari 1896 31ste Jaargang Een punt van hoog belang. BUITENLAND. Pei 8 maanden voor Haarlem. t 0,85 Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p. 1,10 Voor het buitenland 1,80 Afzonderlijke nummers v 0,08 Dit blad verschijnt eiken DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. BIJ BB A TT: St. Janstraat Haarlem. Van 16 regels Elke regel meer 50 Cents 7% Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie A Contant. Advertentiën worden uiterlijk M a a n d a g-, W o e n s d ag es Vr jjda g-a vond voor 6 uur ingewacht. Re d ac t e ur-Uitg ev er, W. KüPPERS. Daar is reeds veel gesproken en geschre ven over het oprichten van kassen van onderstand ten gunste van de werklieden, die öf door hoogeu leeftjjd of door lichaams gebreken niet meer in staat zjjn hun brood te verdienen. Zonder de edelaardige gevoe lens, die deze plannen ingegeven bebben, te willen ontmoedigen, steilen wg oos zeiven de vraag, of de formulen, waarmede deze plannen zjjn voorgesteld, wel 6en erg prak tisch karakter dragen en of de financieels lasten, die uit de voorgestelde nieuwigheid zonden vooitkoinen, niet met geduchte zwaarte zonden drukken op de bnrgerigke gemeenschap, 't Is bljjkbaar, bjj den eersten oogslag, dat het met ruwe lgnen geschetste werk, onder dit opzicht beschouwd, belang rijke moeilijkheden biedt. Wil meu dit moeilgk vraagstuk ophel deren zonder te stooteu op de klip van het Staats-iocialisme, dan gelooven wg dat bet zeer wel mogelgk is het verlaDgde doel te bereiken,indien het individnëel initiatief en de bgzondere liefdadigheid bevrgd werd van de knellende boeien, waarmede zg sinds al te langen tgd beladen agn. Ü8 christelgke edelmoedigheid onzer voor vaderen had weleer verscheidene instellin gen gesticht, waar gebrekkige ot onde werk lieden verlichting en onderstand in hunne behoeften vonden.De pninhoopen dezer nut tige instellingen ontmoeten wjj nog aller wegen. Die instellingen waren als verkwik kende oasen. Maar onder de mokerslagen van een administratief vandalisme en van liberale centralisatie zjjn zg helaa-f ver nietigd. Van den anderen kant, de edelaardige overleveringen, die weleer van vader op zoon, als een familie-erfdeel, overgingen, zjjn aanmerkeljjk verzwakt onder de heerschappij van eene wetgeving, die opzettelijk uitge vaardigd is om de liefdadigheid te bemoei- ljjköD. De ziekeljjke en weekelgSe philan- thropie van onze dagen beeft de sympathie van waarljjk liefdadige harten allesbehalve opgewekt en aangewakkerd. Niet dat er tegenwoordig geen menschen gevonden wor den, die gaarne weldaden bewjjzen; maar zg ondervinden al te vaak onoverkomelijke moeilgkheden om hnnne plannen tot ver wezenlijking te brengen, om het voortbe staan van hnnne werken te verzekeren en daarop het christelgk zegelwerk te drukken. Er zgD vele industriëelen, die niets liever zooden wenschen dan aan hnnne hoogbe jaarde werklieden een goeden ouden dag te bezorgen, die in den godsdienst den vrede FEUILLETON. Geen Lafaard. In 1809 leefde te Rouaan een jong schilder met name Alfred Mancey. Alfred had een groot talent; maar hij was neg onbekend en om zijne onde, arme zwakke moeder te ondeihouden, die al lang ziekelijk was, was hij verplicht zijne dagen en nachten in dat ondankbare werken te slijten, hetwelk de kunstenaars van beroep pijnigt. Al fred vond slechts weinige oogenblikken om zich een wandeling te veroorloven en aan pleizier- tjes behoefde hij niette denken. Zijne eenige uit spanning was een avondwandeling langs de ha ven, wanneer de maan haar schijnsel over de golven zond. Dan bracht hij den koopman het voltooide werk van den dag. Op zekeren avond, toen hij van zulk uitstapje huiswaarts keerde, bemerkte hjj een groepje jon gelui, die zich wel eenigermate in kennelijken staat bevonden; althans hunne buitengewone luidruchtigheid, grove scherts en gruwelijkebe- leediging hadden ten doel een arme oude vrouw veel last te veroorzaken. De gedachte, dat zijne moeder zoo oud was als dit vrouwtje, kwam eensklaps in het hart van Alfred op; hij werpt zich te midden van die jongelui, die hij voor eerloozen uitmaakt en ontrukt hun de arme vrouw, die hij beschermt en haar den vrijen aftocht verzekert. Van hunne eerste verrassing bekomen en de en troost put.Maar hoe aan zulke verlangens gevolg te geven? Hoe daaraan een werkeljjk patronaat karakter te verzekeren? Uiterst moeilgke zaak bg dentf genwoordigen toestand van onze wetgeving, na het maar al te duideljjk blgkt, dat zelfs een pensionneering van werklieden door den Staat wg zgu er zeker van onoverkomelijke bezwaren met zich brengt. Da maatschappelijke crisis, weike wij beleren, en het scherpe lgden van sommige klassen hebben catunrlgkerwgze een vrij groot getal van geesten ertoe gebracht om van den Staat de oplossiug van de ons overstelpende vraagstukken te verwachten. Maar de ondervinding bewgst, dat aan het einde van dezen weg vele teleurstellingen opdoemen. Zeer terecht merken de Staat huishoudkundigen en de mannen der politiek op, dat, wanneer men aan den Staat een aanmerkelijke vermeerdering van lasten oplegt, men ook zedeljjk verplicht is aan den Staat een daarmede overeenkomstige vermeerdering van hulpmiddelen te waar borgen. Denkt men er wel aan waar de Staat de gelden moet vandaan halen om in al de behoeften te voorzien? Tegen woordig zochten en buigen de meeste na tiën onder den loodzwaren last van hnnne Staatsbegrotingen. Wat zoo bet dan zjjn, indiea men, onafhankelijk van hare gewone werkzaamheden, aan de openbare macht de taak oplegde van algemeene ziekenver pleegster en zoo meer? In plaats van zijn rechtsgebied uit te breiden, ware het beter dat de Staat zgne wetten ophief, die de persoooljjke liefdadigheid hinderlgk in den weg staan. Met andere woordeD, gaarne zouden wg afzien van het recht om op de medewerking van den Staat te rekenen, indien de Staat ons grooter vrgheid liet om op ons zeiven te kunnen rekenen. In deze eeuw van zoogenaamde vrgheid, vau vooruitgang, van verlichting enz. is het treurig te moeten erkennen, hoevele hin dernissen en beletselen de meest natuur lijke, de meest vruchtbare, de meest wel dadige vrijheden ontmoeten. De vrgheid om te vloeken en de zeden te bederven is geheel en al gelaten maar de vrgheid om het goede te doen wordt door duizenden slagboomen belemmerd. Het is toegestaan om bet volk te verbitteren door de predi king van oproer en haatmaar het is ver boden het vols; te bevredigen door de wer ken van cbrisieljjke liefdadigheid. Is men van staatswege er niet op uit om den werkgever zjjn handen te binden tegenover den werknemer met arbeidswetten die de werkman in verzet brengen tegen zgn schaamte overwinnende,welke hij ondervindt die bij eene slechte daad betrapt wordt, keerden deze jongelui zich naar Alfred en de baldadigste onder de brooddronkenen slaat hem met den handschoen in het gelaat en vraagt hem reden voor de beleediging, die de schilder hun aandoet. Alfred neemt zonder aarzelen de uitdaging aan, hij geeft zijn adres op, stelt het uur van het gevecht, benevens de keuze der wapenen, gaat heen en belooft stipt op het bepaalde //rendez vous// aanwezig te zijn. Naar zijn zolder kamertje teruggekeerd bij zijne goede moeder, die in slaap was geraakt, schreef Alfred eerst aan moeder Mancey een brief dien zjj alleen zou ontvangen in het geval, als hij zou be zwijken. In dien brief vol teederheid en smar telijk vaarwel verhaalde hij haar de oorza ken van zijn duel en vroeg haar om vergeving haar verlaten te hebben. Hij schreef vervolgens verscheidene andere brieven, die hij aan rijke personen richtte, welke zijn karakter, en zijn talent hulde brachten, en aan welke bescher mers hij onophoudelijk zijne arme moeder aan beval. De klok sloeg vier uren en Alfred schreef nog altijd voort zonder te bemerken, dat zijne walmende lamp op het punt was uit te dooven, zonder te bemerken, dal de zoo lichte sluimering van de oude vrouw ophield; maar nauwelijks had hij zijn laatsten brief gesloten of hij viel van vermoeienis neer, liet zijn hoofd op de tafel zinken en sliep in. Kort daarna ontwaakte zijne moeder; verwon derd zijnde, dat haar zoon op dit vergevorderde uur nog aan den arbeid was, stond zij op hem te dwingen naar bed te gaan en rust te nemen. patroon Waarom Uit louter vijandigheid tegen het Christendom, omdat men be vreesd is, dat de ongelukkigen en onterfden dezer wereld, wanneer zij zich bemind en bjjgestaan zien, zouden bemerken dat men hen bemint en helpt ter liefde van God Evenals de Katholieke liefdadigheid den Schepper van het heelal eert en dient in dan persoon der armen, evensoo laat het anti-christelijk liberalisme de armen lgden uit haat tegen Christus. De Katholieke Kerk hare geschiedenis bewgst het bevindt zich op de hoogte van alle sociale crisissen. Zg heeft balsem voor alle won- d«D, geneesmiddelen voor alle kwalen; maar, wgl hare toewgding de zielen tot zich trekt en verovert, heeft men het noodig geacht haar de banden te binden en te hinderen in het belpen van ODgelukkigen. Geheel de anti-cbristeljjke politiek van het onde liberalisme wordt geleid door die ge dachte. Die politiek heeft menig goed werk verhinderd om io vervulling te gaanmaar van den anderen kant, heeft die politiek aanmerkeijjk vermeerderden ontwikkeld de kiemen van toorn en afgunst, die tegen woordig allerwegen in werking zgn. Maar wat heeft de maatschappij erbjj gewonnen om zich te plaatsen tusschen de hand, die bereid is om te ontvangen, en tnsscben de hand, die bereid is om te ge ren Omdat de onterfden dezer wereld worden beschermd door een soort van ge zondheids-koorts tegen de aanraking van de christelijke liefdadigheid, gelooft men dat zg daarom hun lot met meer gelatenheid en kalmte zullen dragen Wg willen nu niet zeggen, dat de Staat niets te doen heeft, ook niet, dat hg eens klaps alle meer of minder kunstige com binaties moet verwerpen, die onder zgu toe zicht streven naar de verbetering van de arbeidende klassenmaar wg zeggen, op het gezag van de evidentie, dat de eerste, de meest gebiedende en ten slotte de meest gemakkelijke van zgne plichten iide lief dadigheid te bevrgden van bare boeien. Deze politiek heeft het dubbele voordeel van te behooren tot de normale bevoegdheid van den Staat en tevens aan den Staat de las ten te besparen, waaronder hg spoedig zon bezwijken. En wat hindert bet aan de machten, of de Kerk voordeel heeft van deze vrgheid In elk geval, zg zonden aan de Kerk de vrgheid geven, waarop zg recht heeften het is billgk, als zg als loon voor hare weldaden de zegeningen Gods en de dankbaarheid der armen ontvangt. Maar hare verrassing veranderde weldra in groote ongerustheid, toen zij bij de tafel ko mende zag,dat hij den nacht had doorgebracht met brieven te schrijven. Zij nam den brief, welke tot adres had: Aan mijne goede moeder!// en opende dien. Nauwelijks had zij er eenige re gels van gelezen of zij slaakte een kreet en wierp zieh in de armen van Alfred; die zij aan haar hart drukte, zooals eene moeder alleen kan doen. Mijn zoon, mijn Alfredriep zij uit onder tranen en snikken, gij wilt gaan duelleeren, mijn God I weet gij dan niet, dat zij u zullen dooden en wat zal er van mij worden zonder u wie zal mij onderhouden wie zal de plaats innemen voor mijn zoon? O, zjj zouden mij ook dooden en gij zoudt mij toch niet gaarne zien sterven mijn jongen, gij die mij zooveel bewijzen van liefde bebt gegeven. O, gij zult niet vech ten, niet waar? Alfred, zweer mij, dat gij geen tweegevecht aanneemt ofik, ik zal ook op die woestelingen afgaan; ik zai er mij heen- sleepen.// Aan deze vurige gebeden kon Alfred geen weerstand bieden, het gevoel van zijne plichten jegens zijne moeder, die voor hem zulke talrijke en zulke groote opofferingen had getroost, dat gevoel ontwaakte in dit oogenblik met meer kracht dan ooit. Hjj begreep dat hij thans een groot bewijs van liefde had te geven en hij zwoer haar plechtig het gevecht te vermijden; dat hij zijn tegenstander slechts zou opzoeken om te verklaren, dat hij vaarwel zeide aan het tweegevecht. Op de bestemde plaats aange komen zijnde, wachtte de tegenpartij, vergezeld Duitsohland. Keizer Wilhelm heeft gisteren da Minister van Baitenlandsche Zaken en de Directeur van het Departement van Kolo niën plotseling naar Pots lam ontboden. Blgkbaur staat deze conferentie welke de Keizer mot deze heeren heeft gehouden in nauw verband met hetgeen in Znid-Afrika voorvalt. Over den gevangen genomen Baron Von Hammerstein wordt het navolgende gemeld: Da Barlgnsche politie was hem al eenige weken op het spoor, toen hg in Tyrol was, waar hij zgn vrouw en doch ters bg zich had. Vbd daar vertrok hg naar Corfa en men zond toen den com missaris W o 1 ff daarheen maar voorloopig alleen om hem in 't oog te honden, daar de nitlevering van den vluchteling vau dat eiland moeilgk zon gaan. Toen Wolff op Corfa kwam was de vogel gevlogen. Maar de commissaris volgde Hammer stein naar Sicilië en van daar terng naar Griekenland. Men kon zgn uitlevering niet vragen, omdat daaromtrent geen traktaat tnsschen Duitschland en Griekenland bestaat. Maar op verzoek van den Dnitschen Gezant ver bande de Grieksche regeering den Baron nit bet land, onder voorwendsel, dat bg van «anarchistische aanslagen» werd verdacht, en het was aan boord van de stoomboot van den Dnitschen Lloyd, welke hem naar Brindisi bracht, dat hg, bg aankomst aldaar, werd gevangen genomen. Tasschen Italië en Duitschland bestaat een uitleveriogs-traktaat. Italië. In regeeringskringen te Rome heerscht groote ongerustheid over het Italiaansche expeditie-leger in Afrika. Rusland en Frankrijk verleenen den Italianen in hnn strgd tegen de Abessiniërs niet den minsten stenn en koning M e n e 1 i kis met zjjn troepen tot op een afstand van 40 kilo meters van Adua en Adigrat voortgerukt. Men vreest, det van het gebeele Italiaan sche leger in Massowah weinig zal over- bljjven. DeRiforma, orgaaD van minister C r ip i, den toestand besprekende, komt tot de slotsom, dat het neodig zal wezen over te gaan tot het blokkeeren van de Roode Zee. van twee getuigen, den schilder af. Hunne ver wondering was groot, toen zij Alfred alleen zagen maar die verwondering nam nog toe, toen hij hun verklaarde op fermen toon, dat hjj niet zou vechten en hij den heer Jumilly, zjjn tegenstan der, de beweegredenen van zijne weigering deed kennen. Maar, hernam Jumilly, die door de edele kalmte en gelatenheid van Alfred nog onbe schaamder werd, kan ik dan niet overal zegge*, dat gij een Wat! zei Alfred verbleekende. Een lataard! Ja, mijnheer, zoolang tot mijne plichten jegens mijne moeder vervuld zjjn en dan zal ik uwe uitdaging aannemen. Dit verschrikkelijk oogenblik voor de eigen liefde van een jongen braven man, was voorbij; Alfred meende de wreedste beproevingen te hebben doorstaan, maar het was niet zoo! Dat vloekwoord //Lafaard!// op zijn naam geworpen als het gloeiend ijzer vi.n den beul op den schouder van den galeiboef gemerkt, wierp op hem een zegel van eerloosheid en veroordeeling. Alfred had nooit willen duelleeren, zijne moe der had het hem verboden en uit liefde voor haar die hjj innig beminde moest hjj dus wei geren en werd hij een lafaard genoemd. De wereld die de lofwaardige beweegredenen van zijne weigering niet kende, vergat hem nooit; Alfred was verplicht het vaderland te verlaten om aan de onrechtvaardige verachting te ontkomen, waarmee men hem overlaadde. Wordt vervolgd). H44RLEH8CHIC0UR1TT. ABONNBMHNTSPBIJS PBIJS DBB ADVEBTBNTIE». AGITE5 MA WON AGITATB.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1896 | | pagina 1