i NIEUWE 4 HDagBlaó voor *3%ooró*on S/uió^Collanó. No. 2652 Zaterdag 10 April 1897 22ste Jaargang. Rütterdamsche Brieven. BUI TEN LAN Het verlaten kind, Spanje. ABOBT HEMEN T8PBJ 3'i Pei maanden voor Haarlem. 1,10 Voor de overige plaatsen in Nederland fr p. p. 1,40 Voor het buitenland 2,80 Afzonderlijke nummers 0,08 Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Zon- en Feestdagen. B TJ B B A TT: St. Janstraat Haarlem. FBIJS DEE ADVEETENTIEN. Van 16 regels 50 Cents Elke regel meer 7*/* Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie Contant. Redacteur-IJitgever, W. KüPPERS. AGITE MA HOM AGITATE. VII. Wanneer men, de Groote Markt pas- seerende, daar onzen Er as mus zoo rus tig ziet staan, onafgebroken bet oog gevestigd op het boek, dat hij in de hand houdt (en waarvan hij, zooals de eerste de beste Rotterdamache straatjongen en die zijn hier in respectabel aantal aan wezig u kon vertellen, telkens wanneer de klok der Sint Laiirentiuskerk zich doet hooren, een blad omslaat) denkt men er geen oogenblik aan, dat het afbeeldsel van onzen beroemden stadgenoot in vroe ger tijden zoo dikwijls het mikpunt van min-vredelieveude manifestaties is geweest. Doch die dagen zijn voorbij en geen Rot- terdamsch dominee zal het meer in 't hoofd krijgen van den preekstoel boetpre dikaties tegen het achtbaar gemeentebe stuur te richten met het doel den «Paep- schen afgod» van zijn voetstuk te doen neer halen en mochten sommige dier heeren wellicht nog met een stillen wrok tegen den «Rotterdaraschen Heilige» in het hart rondloopen, dan zijn ze verstandig genoeg om dergelijke onchristelijke gevoelens in het donkerste hoekje van hun wraakzuch tig gemoed te verbergen. Tegenwoordig wordt den beroemden man weinig aandacht meer geschonken nu en dan komt, tot groote ergernis der aan zijne voeten vreedzaam neergezeten groenten mannen, de eet» of andere vreem deling, met een Baedeker gewapend, de beeltenis van «de groote Zou, die hier rees en te Basel onderging,» bewonderen, doch dit is dan ook alles. Neen, dan is het monument op de Nieuwe Markt in betere condi-ie, ieder jaar in den nacht van den eersten April begeeft eene deputatie geuzenvereerders zich erheen om het beeld van den water geus, dat aan de voeten der Nederlandsche Maagd staat, met een lauwerkrans te om hangen. Was deze plechtigheid velen Rotterdammers steeds eene welkome aan leiding om, geënthousiasmeerd en tevens tegen de nachtelijke Aprilkou gesterkt door het gebruik van ettelijke glaasjes Oranjebitter, hunne watergeusachtige va derlandsliefde naar hartelust te luchten, ditmaal, bij gelegenheid van den 325sten gedenkdag der inneming van den Brielle, FE U1LLETON, door L. e. O. 11 Het is maar gelukkig, vervolgde Koorn, dat het garnizoen op dit oogenblik weg is Als de kleine Diependaal hoorde, dat men zijne tante durfde verdenken in de zaak betrokken te zijn, dan gebeurde er nog een ongeluk.» Weder zweeg de Burgemeester en blies dikke rookwolken uit zjjne kleine pijp //Het zonde kunnen gebeuren, dat de rechter-commissaris meende, z»ch met de zaak te moeten bemoeien,// zeide hjj eindelijk. „Gij houdt het dus voor waarschijnlijk, dat de freule er wel meer van weet?" //Dat heb ik niet gezegd, Burgemeester, volstrekt niet. Integendeel, ik geloof niet, dat de freule er iets van weet. Daarenboven, ik houd mij niet graag op met al dat gebabbel, dat dik- wjjls op velerlei laster uitloopt en gij heeren van het gerecht, ziet en zoekt overal misdaad, ook waar zij in de verste verte niet bestaat. Men moet voorzichtig zjjn met u. Gij weet de woorden te verdraaien en uit te leggen, dat zij eene beteekenis krijgen, die men er niet mede bedoeld heeft. Ik spreek dan liever niet meer over deze zaak. Koopman Koorn toonde volstrekt geen lust meer over de zaak te beginnen. Hjj bracht het gssprek op een geheel ander thema en weldra had men den Bosehmolen in het gezicht. zou een en ander met meer dan gewonen luister geschieden en was dientengevolge de belangstelling bijzonder groot. 't Was echt watergeuzen weerregen, regen en nog eens regenMaar de leden der watergeuzen-vereeniging Pro Patria* zien niet op een beetje nat, de president, gevolgd door al de geuzen, eerst de oude ren, de jongeren achteraan, waadden ziels vergenoegd door den modder en de plassen, waaraan Rotterdam zijne treurige ver maardheid dankt met watergeusachtige onverschrokkenheid. Toen steeg er een gejuich en een gejubel op uit de saam- gestroomde geuzenvereerders, die in de buurt waarin bet monument zich verheft, zoo talrjjk zijn, een gejubel, dat in een waren storm overging, toen een der geuzen den lauwerkrans om de slapen der vrij heids-maagd slingerde. Als nu nam een lid van <Pro Patrio het woord en met echte voor-vaderland en vorst-welsprekendheid gewaagde hij van den «heldenmoed»waarmee de watergeu zen den «strijd voor de vrijheid aanvaard den in den naam van God\> En ten slotte haalde spreker er gebruikelijkerwijs ook onze Koninginnen bij en een niet-water geus-gezinde toehoorder moet het wel on aangenaam hebben aangedaan daar voor zijne verbeelding het liefelijk beeld onzer bevallige, jonge Koningin te zien oprijzen naast dat van den onguren gast, die de schrik was zoowel van den vreedzamen koopvaardijvaarder als van den rustigen burger of dorpeling; alleen bij wijze van tegenstelling zou men wellicht vrede kun nen hebben met zoo eene combi natie. Maar de geuzenminnende Nieuwmark- ters lieten zich ditmaal evenmin onbetuigd; ook zij kwamen met een krans aandragen bestemd voor den watergeus en toen, on der donderende hoera's, onder geestdriftig hoeden- en pettengezwaai ging de groote, de in stilte voorbereide, de door de inge wijden in gespannen verwachting tege- moetgeziene gebeurtenis plaats hebben: een vurig geuzenvereerder beklom stout moedig het monument, nam plaats op een der bassins, die het gedenkteekeu versieren en 't welk op dat oogenblik gelukkig niet tot aan den rand met water gevuld was en ontplooide daar statig de va- derlandsche driekleur, terwijl Bengaalsche lucifers dit majesteuze tafereel beurtelings Toen hjj het klapperen der raderen hoorde zeide Koorn tot den Burgemeester tegenover den molenaar ook maar van dat gerucht te zwijgen en indien Klaassen er over begon, er maar niet op in te gaan. //Hem gaat de zsak toch eigenlijk het meeste aan,// voegde hij er bij, //laat hij er verder voor zorgen.// Toen hij het rollen van den wagen hoorde, keek de molenaar het venster uit en kwam spoe dig de heeren te gemoet. Wie hem kende, zag spoedig dat hij volstrekt niet goed geluimd was en de Burgemeester vroeg hem daarvan de oor zaak bij het uitstappen uit den wagen. „Ik heb verdriet,// was het antwoord. //Die deugniet, Trits, is weggeloopen „Nu, die is gewoon op zijn tijd zijn brood te krijgen, Klaassen,//antwoordde de Burgemeester lachend. //Als hij honger krijgt, komt hij terug. „Neen, hij heeft aan zijne vrouw gezegd, dat hjj de wijde wereld inging,// zeide Klaassen, //dat hij het hier niet meer kou uithouden en zijn geluk wilde beproeven in de wereld; hij wilde wat meer en wat beters worden dan een mole naarsknecht. O, als ik den deugniet bier had, ik zou hem leeren op mijn handwerk te schel den, dat voor hem nog veel te goed isl// „Gij hebt hem misschien wel een3 wat al te streng onder handen genomen,// was burgemees ters antwoord. //Maar als voogd en meester moest gij weten, wat u en hem paste. Zullen wij nog een paar dagen wachten of wil ik hem dadelijk laten opsporen en zijn verdwijnen laten publieeeren?' in rooden, groenen of paarschen gloed hulden? Daarop volgde nog een toespraak, hierna de «uit onbeklemde borst» opgejubelde volks liederen en toen vonden de Pro-Patria- geuzen, dat het voor hen bedtijd was. De Nieuwemarkters echter, getrouw aan de by dergelijke gelegenheden gevolgde tra dities, bleven nog wat op, oin, onvermoeide zangers als ze zijn, de geduldig toeluiste rende politiemacht nog een tijdje van hunne vaderlandslievende demonstraties te doen genieten. Doch, men kau ook van 't goede te veel krjjgen, dit vond ook een onder inspecteur, die ten laatste den welwillen- den raad gaf, nu maar naar huis te gaan, welke gemoedelijke wenk onder het zin gen van: //En de watergeus kwam in den Briel Leve de watergeus!// allerbereidwilligst werd opgevolgd. Wekt het terecht de verwondering, dat er in verband met eene watergeuzen-de monstratie den naam onzer geëerbiedigde Koningin wordt genoemd, nog dwazer is de manier, waarop een leeraar in de ge schiedenis aan de Schiedamsclie Hoogere Burgerschool, Dr. van Leeuwen, zich in een door hem opgericht en geredigeerd weekblad tot H. M. wendt. Het eerste exemplaar van tOnze 'lijd» kwam me de zer dagen in handen en daar las ik onder het opschrift «Brieven aan de Koningin» het volgende Mevrouw «In onzen woeligen zoekerstijd, waarin een ieder voe t, dat de oude toestanden en verhoudingen niet meer voldoen en dat de oude denkbeelden en ideeën hun macht hebben verloren, is de behoefte ontstaan om, zich losmakend van traditie en con ventie, zelf te denken, zich een nieuwe wereld te scheppen op de bouwvallen der oude. Dat te willen, vereischt hoogheid en kracht. Ook ik wil datal wat er woelt en trilt in onze maatschappij is door mij heengegaan en heeft er zijn teekenen achtergelaten, daardoor ben ik sterk gewor den en hoogsterk voel ik mij te midden van de onzekerheid rondom mij en hoog weet ik my in mijn heilig verlangen naar een nieuwen, grooteu tijd Dat klinkt, dunkt me, wel eenigszins als het «wij willen Holland hoog opstoo- ten midden in de vaart der volken van De molenaar streek eens met de bruine hand over zijn gezicht en zeide; „Ik zal u morgen daarop antwoord geven, mijnheer de Burge meester. Men moest eigenlijk den deugniet aan zijn lot overlaten, maar mijne vrouw is te zeer bezorgd over hem en de kleine meid schreeuwt voortdurend om hem.// Hij verzocht nu den heeren binnen te komen, waar zij de molenaarster in zeer zenuwaehtigen toesta id aantroffen, want het voorval was nau welijks een uur geleden gebeurd, toen haar man een oogenblik van huis was. //Als hij nu nog redenen had, zich over ons te beklagen,// zeide de vrouw. „Hij werd aan orde en arbeid, gewend, maar dat was tot zijn eigen nut. Anders klaagde hij over niets. Maar hij klaagde ook eigenlijk niethij wilde slechts geen molenaar worden, wat zijn vader toch ook geweest is. Mij n man heeft hem j uiat in de laatste dagen geen enkel kwaad woord toege voegd, maar hij liep rond, alsof hij voor het hoofd gestooten was en ik viroeg hem vandaag, wat hem toch scheelde. Toen kwam hij met de spraak voor der dag en ik gaf hem eene duch tige berisping. Een oogenblik later was hij verdwenen.// Koorn meende ook:, dat hij wel weer terug zoude komen. //Hoe oud is hij?// vroeg hij. //Dertien jaar.// //Maar zie dan eens, hoe zou zich een jongen van dertien jaar er door slaan? Geld heeft hij niet en het vechten zal hem gauw verleerd worden. Wie zai da n zoo'n jóngen landlooper van dertien jaar zon .der getuigschriften in zijn dienst nemen IL~jj e aoet dus terugkomen.// Van Deyssel; Maar wie had nu kunnen denken, dat Dr. van Leeuwen daarmee na dertien jaar nog eens zou aankomen en dat hij zijne belachelijke, verwaande grootsprekerij aan H. M. zou durven richten? Want aldus gaat hij voort: «U wil ik vertellen met klare oprecht heid van dat heerlijke strijdleven, dat wy jongeren moeten doormaken. Ik geef u dit verhaal als een kostbaar hooggewijd ge schenk van een deel van uw volk en verder «Ik hoop, dat onze hoogheid u hevig zal beroeren, zoodat in u opleeft een groot krachtig begeeren om ook mee te leven, bet machtige, hoogheilige leven van dat deel van uw volk, waartoe wij behooren, welk een genot zou het zijn, u ons groot- mooi innerlijk leven te geven zóo als het is, met al zijn hartstocht en heiligheid\ Nu dachten we voorgoed met van D e y s- sel en zijn aanhang te hebben afgerekend en daar komt opeens van uit het dood- nuchtere Schiedam een stortvloed van woor den ons op het lijf vallen .woorden, bral lende, schetterende, klinkende woorden, 't is om van te schrikken. Maar m'n beste doctor, ge komt dertien jaar te laat, man We gelnoven er nu heelemaal niets meer van, zelfs die zich indertijd door van Deyssel hebben laten beetnemen loopen er niet voor de tweede maal in; ge kent immers 't spreekwoord van den ezel wel? Het beste is, dunkt me, dat dr. van Leeu wen maar eens naleze, wat Nor be rt van Reuth over dit onderwerp in de Maart aflevering van den Katholieken Gids ge schreven heeft; zijn zeergeleerde is bij onzen geestigen criticus in eene goede leerschool. De lezers mogen het mij ten goede houden, dat ik zoo naar Schiedam ben afgedwaald; maar deze stad ligt nu, sinds we Delftshaven erbij gekregen hebben, zoo dicht in de buurt. Het ziet er met de regeeringszaken be paald treurig uit. Daar schijnt geen vaste hand te zijn, die den warboel weet te ontknoopen. Yan links en rechts komen berichten van verzet; thans komt weer het bericht, dat Puerterico of Portorico, //De jonge Baron van Diependaal heeft hem het hoofd ophol gebracht," zeide de molenaar. //Die wilde hem als staljongen, of zoo als hjj dat noemt, in dienst nemen. Het bonte narren- pak, dat hjj den langen lummel van den schoen maker heeft doen aantrekken, heeft mijn Frits gek gemaakt; dat beviel hem beter, dan zjjne met stof en meel bedekte plunje, en het aller beste beviel bem het nietsdoen. Misschien is hjj den Baron nageloopen, als fay gehoord heeft waar die thans is. Nu, wij zullen wel eens overleggen wat wij doen zullen.// „Daar schreeuwt popje weer om hem,// zeide de molenaarster en ging in de kamer waaruit men door eene scherpe kinderstem den naam van Frits meermalen hoorde roepen. //Uwe vrouw noemt het kind dus ook al „popje//, merkte de Burgemeester lachend op. //Aardig, zoo als dat kind zich aan den knaap heeft gehecht hij moet toch zeer goed met haar omgegaan hebben.// //Arme kleine 1" zeide Koorn. //Alles, wat zy lief heeft, verlaat haar. Eene treurige onder vinding Het is te hopen, dat het niet zoo bljjft gaan.// De Burgemeester, wien de wending van het gesprek wat te sentimenteel vond, begon nu met den molenaar te spreken over de zaak, die hem hierheen had gebracht en toen die was afge handeld, vroeg hij hem, of men nu geene po gingen zoude aanwenden het kind in een armen - of weeshuis te plaatsen, daar alle pogingen zijne bloedverwanten op te sporen, vruchteloos bleken en de gemeente toch niet verlangen konde, dat de molenaar zich met hare opvoeding zoude belasten. Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1897 | | pagina 1