N 1 E W E
ïïaaêlaó voor tfflooró* en 3<uiè*3Collanó.
De doodstraf.
No 2752
Woensdag 11 Augustus 1897.
22ste J aargang.
B D IT E FTi A M D.
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem
Voor de overige in plaatsen in Nederland fr. p. p.
Voor het buitenland
Afzonderlijke nummers»-
Dit blad verschijnt
dagelijks, behalve Zon- en Feestdagen.
BUREAU: St. Janstraat Haarlem.
/1,10
1,40
2,80
«0.03
Van 16 regels50 Cent.
Elke regel meer 7l/t
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant.
Redaeteu r-U itgever, W. KüPPERS.
De doodstraf is blijkbaar de zwaarste
straf, die over een misdadiger kan worden
uitgesproken en jegens hem kan worden
volvoerd. Want die straf berooft hem van
bet hoogste aardsche en lichameljjk goed,
namelijk het leven. Hieruit volgt, dat
de doodstraf alleen mag en kan toegepast
worden op hen, die zich aan de grootste
misdaden hebben schuldig gemaakt.
Eene wetgeving, die op kleine en lichte
wanbedrijven de doodstraf zet, kan onmo
gelijk als rechtvaardig en redelijk worden
beschouwd. Maar eveneens is het ver
keerd en valsch, wanneer men alle recht
matigheid ontzegt aan de doodstrafwan
neer men de doo 'straf op zich zelf als
onrechtvaardig, doelloos en onredelijk brand
merkt, geljjk dit heden ten dage schier
algemeen geschiedt.
Immers, de bestraffing is vóór alles en
op de eerste plaats de taak van de wre
kende gerechtigheid. De wrekende ge
rechtigheid nu vordert, dat de straf in
evenredigheid staat tot de schuld. Onge
twijfeld bestaan er misdaden, die zóó groot
zjjn, dat geen andore straf in verhouding
staat tot die misdaden, dan de hoogste
straf, de bjrooving van het leven, zooals
zulks bijvoorbeeld ontegenzeggelijk bij
moord en doodslag het geval is. Derhalve
wordt hier de doodstraf onafwijsbaar ge
vorderd door de wrekende gerechtigheid.
Alzoo kan hij, die de doodstraf op zich
zelf als onrechtvaardig en doelloos brand
merkt, deze bewering alleen staande houden
onder voorwaarde, dat hij het vindicatieve,
het wrekende doeleinde aan de straf ont
zegt en haar alleen het correctioneele, het
praeventieve of afschrikwekkende doel toe-
wjjst.
Maar dit is geheel en al verkeerd, totaal
valsch. Want juist het vindicatieve doel
is het eigenlijk doeleinde van de bestraf
fing. De straf heeft volstrekt geen rede
lijke beteekenis, wanneer zij niet als de
eisch van het geschonden recht wordt op
gevat en aldus het vindicatieve doel als
haar wezenlijk en eigenlijk doeleinde wordt
gehandhaafd.
Maar zelfs de secundaire, de onderge
schikte en bijkomende doeleinden van de
straf, en voornamelijkhetatschrikkings-doel,
kunnen niet eens voldoende bereikt wor
den, wanneer de doodstraf geheel en al
van de straffenlijst is weggeschrapt. Want
wat men er ook van gelieve te zeggen,
de doodstraf is en blijft toch altijd de
straf, die het meeste van de misdaad af
schrikt, omdat de mensch het ergste be
vreesd is voor den dood.
Ongetwijfeld zullen niet alle misdaden
kunnen worden verhinderd en voorkomen,
al blijft de doodstraf in het strafwetboek
gehandhaafd; maar, zoo vragen wij hier
in allen ernst, hoe vee) minder zal zulks
het geval wezen, indien de doodstraf, ge
heel en al is opgeheven en afgeschaft
Leert de ondervinding van de laatste jaren
ons niet op treurig welsprekende wijze,
dat daar, waar de doodstraf is afgeschaft,
het getal moorden en doodslagen hand
over hand toeneemt Zijn wij, Nederlan
ders, er geen getuigen van dat de dood
straf inderdaad een krachtdadig afschrik
kingsmiddel is? Immers, hier te lande is
de doodstraf geschrapt uit het wetboek
van strafrecht; maar daarom dan ook ver
nemen wij telkens en telkens wederom de
meest afgrijselijke moordgeschiedenissen.
Wij kennen slechts één voorwaarde, onder
j welke men gerechtigd zoude zjjn de dood
straf af te schaffen. En die voorwaarde
is? Indien de menschheid zóóver zoude ge
komen zijn, dat er geen misdaden meer
geschiedden, die den dood waardig waren,
in dat geval zou de doodstraf van zelf weg
vallen. Maar zoolang dit niet het geval is,
zoolang blijft de doodstraf in haar recht.
Men treft dan ook te allen tijd en schier
bjj alle volkeren de doodstraf aan, als de
straf die op de grootste misdaden is ge
steld. En juist dit is een bewijs, dat het
natuurlijk en gezond verstand des menschen
deze straf als rechtmatig en als passend
voor de grootste misdadenerkent en
vordert.
Dat men heden ten dage zoozeer tegen
de doodstraf ijvert, dit heeft wanneer
men afziet van de louter sentimentaliteits-
grouden zijnen grond enkel en alleen
in de materialistische tijdsrichting. Ten
gevolge van deze materialistische tij Is-
richting heeft men zich tegenwoordig er
aan gewend, om de straffen over 't alge
meen meer onder het gezichtspunt van
utiliteit op te vatten, en men laat daarbij
het begrip van rechtvaardigheid, hetwelk
aan de straffen ten grondslag ligt, vol
komen wegvallen. Alleen omdat het scha
delijk en nadeelig zoude zij a voor den
Staat, wanneer de misdadiger niet werd
gestraft, daarom moet er straf worden
toegedeeld. Dit is het axioma.
Laat men echter het beginsel van recht
vaardigheid geheel en al wegvallen van
de straf, dan kan ook in betiekkiug tot
de wijze van bestraffing alleen wederom
het utiliteits-beginsel zijn invloed doen
gelden. Dan is het slechts consequent,
wanneer men op de volgende maaier re
deneert «De misdadiger moet zelf wederom
door de straf den Staat nut aanbrengen.
Derhalve zijn alleen zulke stiaffen recht
matig, door welke de misdadiger wederom
nuttig gemaakt v\ordt voor den Staat;
andere straffen mogen niet worden toege
laten. Door de doodstraf echter wordt het
onmogelijk gemaakt, den misdadiger weder
om een nuttig lid van de maatschappij te
doen worden. Bijgevolg moet de doodstraf
wegvallen.»
Ziedaar de consequente redeneering, uit
het oogpunt van utiliteits beginsel. Op
het materialistisch utiliteits-standpunt is
tegen deze redeneering niets in te brengen
de liberale staatkundigen kunnen, indien
zjj consequent willen zijn, aan de overheid
volstrekt niet het recht toekennen, de dood
straf toe te passen. Want de overheid
bezit het recht om met den dood te straffen,
alleen hierdoor, omdat zij door God aan
gesteld is en gevolmachtigd om het zwaard
der gerechtigheid te voeren. Ziet men van
deze hoogero, goddelijke volmacht af, dan
staan de overheidspersonen tegenover ons
hoogstens nog als vertegenwoordigers van
de gemeenschap; en evenmin als het indi
vidu, heeft dan ook de gemeenschap niet
het recht om aan iemand het leven te
ontnemen.
Het atheïstische liberalisme moei alzoo
uit beginsel de doodstraf bestrijden. Wan
neer derhalve de liberale utiliteits-mannen
daar, waar zij het heft in handen hebben,
naar hartelust laten ter dood brengen, dan
maken zij zich daarmee aan één van de
vele groote inconsequenties schuldig, tot
welke de ruwe, materialistische zelfzucht
hen noodzaakt.
Wie daarentegen op den grondslag van
de goddelijke wereldorde en van het eeu
wig rechtsbegrip staat, voor hem is de
doodstraf niet een daad van ruwe, zelf
zuchtige willekeur, maar een eisch van het
recht. En juist hij zal derhalve ook in
staat wezen, om de doodstraf, gelijk het
recht dit vordert, slechts tot de uiterste
gevallen te beperken, en spaarzaam te zijn
met dit laatste en uiterste voorschrift van
de straffende gerechtigheid.
Belgie.
Het Interparlementaire Vredescongres is
te Brussel geopend. Vertegenwoordigers
van Duitschland, Engeland, Oostenrijk,
Frankrijk, Italië, Spanje, Denemarken,
Nederland, Zweden, Roemenië, de Veree-
nigde Staten van Amerika, enz. waren
aanwezig. Niet minder dan 14 Staten
hebben hun afgevaardigden gezonden.
De Belgische minister Beernaert is
tot voorzitter gekozen. In zijn openings
rede riep hij den aanwezigen het welkom
toe, waarop de heer Max Hirsch in
zijn beantwoording de gelegenheid te baat
nam om eene schildering te geven van de
FEPILLSTO X.
Beschuldigd.
64. (Vervolg.)
Laat ons haar naar het paleis brengen 1
Wat de ellendelingen het paleis noemden,
was een gemeene kroeg, slechts door lieden
van hun soort bezocht, en waar vaak de erger
lijkste tooneelen voorvielen.
Zjj trachtten Zezette voort te sleepen, doch
deze verzette zich met de kracht der wanhoop
tegen deze gewelddadige aanranding, en beet
hem die haar den mond wilde dichthouden,
zoo hevig in de hai d, dat hij het uitgilde van
pjjn, en haar onder het uiten van ru*e vloe
ken, een geduchtigen slag in het aangezicht gaf.
Help, help, kreet de ongelukkige.
Ellendige moordenaars liet zich op eens
de stem van André hooren, en woedend viel
hjj op beide schelmen aan, die door den schrik,
en een paar met kracht gebalde vuistslagen ge
heel verbjjsterd, hun prooi loslieten en op de
vlucht gingen.
André, André! riep het meisje, aanstonds
haren redder herkennende.
Maar de advocaat, slechts gehoor gevende aan
rijn toorn, zette de aanranders achterna. Deze
ziende, dat zjj slechts met een jongmensch te
doen hadden, keerden zich spoedig om,
Waar bemoeit ge u mee I riepen ze hem
toe, en eene hevige worsteling volgde, waarin
André, hoewel niet van kracht ontbloot, echter
spoedig het onderspit zou moeten delven. Intus-
schen verdedigde hij zich zooveel in ziju ver
mogen was.
Lang zou de ongelijfce strjjd echter niet du
ren juist op het oogenblik dat een der onver
laten zjjn mes getrokken had, en op André
wilde aanvallen, werd hij door een krachtige vuist
van achteren aangegrepen en met een schok, die
hem de beenderen deden kraken, tegeu den grond
gesmeten. Zijn makker, bevreesd een gelijk lot
te ondergaan, en laf als alle schurken, maakte
zich haastig uit de voeten.
Onze oude bekende Bamboula de neger, was
de man die op dit hachelijk oogenblik redding
had gebracht.
Getrouw aan het bevel zijns meesters, had hij
voortdurend de wacht gehouden in de nabjjheid
der woning van Zezettehaar ziende uitgaan,
was hjj haar op eenigen afstand gevolgd, en nog
juist bjjtijds gekomen om den voor André zoo
noodlottigen afloop te verhinderen. Thans achtte
hjj voor heden zijn taak volbracht, en Zezette in
de bescherming van André aanbevelende, wilde
hij zich verwijderen.
De jonge advocaat hield hem echter terug,
reikte hem de hand en sprak
Dit is nu reeds de tweede maal, dat ge
Zezette op merkwaardige wjjze te hulp komt,
wjj zijn u grooten dank verschuldigd.
O, neen volstrekt niet noodig.
Maar ten minste willen wij den naam van
onzen redder kennen.
Bamboula antwoordde de neger met een
breeden glimlach, ik heet Bamboula om u te
dienen.
Goede Bamboula, sprak Zezette, ik dank
u uit den grond van mijn hart, ik ben u h t
leven verschuldigd.
De neger nam de hand, die het meisje hem
reikte, eerbiedig in do zijne, en drukte er een
kus op.
Dank, mejuffrouw, Bamboula, is rijkeljjk
beloond.
Neen kwam André tusschenbeiden, het
is aan ons u te bedanken I Wjj kennen u
niet, en weten niet op welke wijze wij u onze
erkentelijkheid kunnen toonen voor den onschat-
baren dienst, dien ge ous bewezea hebt. Ziehier
mijn kaartje. Ik hoop u morgen ten mjjnent te
zien en zal mij gelukkig achten, u nogmaals
de eerlijke hand te kunnen drukken.
En hierop scheidden zij, Bamboula ging be
daard zijns weegs, terwijl André Zezette huis
waarts geleidde.
Het arme meisje leed nrg hevige pijn, haar
door den slag in het aangezicht toegebracht.
Ach, zuchtte zjj, als moeder maar niet ontwaakt
is en mij missende, haar geen ongeluk is over
komen.
Zachtjes opende zjj de kamerdeur, de diepste
stilte heerschte in het vertrek.
Ziet ge wel, uwe vrees was ongegrond,
lieve Zezette, alles is stil, uwe moeder slaapt.
Toch ben ik niet gerust
Ah, riep ze eensklaps verschrikt uit, mijn
kamer open 1 ik weet zeker, dat ik voor mjjn
vertrek de deur gesloten heb.
Haastig trad ze haar slaapkamer binnen, ge
volgd door André, die de lamp hield. Yoor haar
bed zat, in een armstoel hare moeder, beweging
loos, de armen slap langs het lichaam hangende,
het hoofd achterover, met gesloten oogen een
doode geljjk.
Het dek was afgerukt, het bed was omge
woeld. Toen de blinde hare dochter bjj haar
ontwaken niet in hare nabjjbtid vond, meende
zij, dat zij zich ter ruste had begeven, en om
zich hiervan te overtuigen, was zij Zezette's
slaapkamer binnen gegaan en het bed ledig en
onbeslapen vindende, was zjj door angst over
meesterd, bewusteloos neergezegen.
Zezette knielde naast hare moeder neder.
Moeder, lieve moeder, hier ben ik, uwe
Zezette, kom toch tot uzelve, hoor toch moe
derlief.
En het arme meisje was onuitputtelijk in
liefkoozingen, om hare moeder tot bewustzjjn te
brengen.
Eindeljjk werden de pogingen van Zezette, bjj-
gestaan door André, met een gelukkigen uitslag
bekroond en ontwaakte de blinde.
Haar eerste vraag was natuurljjk
Zezette, waar zjjt ge geweest?
Om op die vraag een bevredigend antwoord
te kunnen geven, was een noodleugen onver
mijdelijk en Zezette antwoordde dus zoo kalm
mogelijk
Wel, ik was uitgegaan, moeder, ombood
schappen te doen.
Boodschappen, midden in den nacht?
Ge vergist u, moeder, het is dag!
Maar dat is niet mogelijk.
Ik verzeker u, dat het zoo is; ge hebt
lang en gerust geslapenwilt ge, dat ik u
naar uw stoel geleide?
(Wordt vervolgd.)
l T.
AGITE MA NON AGITATE.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.