No. 2816. Maanday 25 October 1897. 22ste Jaargang HDagBlaó voor cföooró- en SCuió-óCollanó Onze Koloniën. II 1T E L A .V 1). BUREAU: St. Jansstraat. Haarlem. Is zij schuldig? Amerika. Oo8tenrijk-Hongarije. ABONNEMENTSPRIJS Per 3 maanden voor Haarlem1 1,10 Voor de overige plaatsen in Nederland franco per post1,40 Voor het baitenland 2,80 Afzonderlijke nummers 0,03 Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Zon- en Feestdagen. R e d a ctfe u r-U i t g e v e r, W. KÜPPERS. 50 Cents. 71/,» nviAihi iHEMTflUrT* AGITE MA NON AGITATE PRIJS DEft ADVERTENTIEN. Van 16 regels. Elke regel meer Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Con tant. Hoofdagenten voor het Buitenland'. Compagnie Générale Publicité Etrangèrt GL. DA IIBE Co. JOHN, F.J O NES Succ., Raris Slbie Faubourg Montmartre. Sedert een aantal jaren leveren de Ne- derlandsche bezittingen in Oost-Indië geen directe baten meer op voor het Moederland. Er behoeft nu niet meer getwist te wor den over de vraag, of de Indische baten besteed mogen worden aan de verbeter ng der geldmiddelen van ons land dan wel of zij behooren te worden aangewend tot ver betering van onze koloniën zeiven, want de Indische begrootingen wjjzen geen voor- deelige saldo's meer aan. Dit is ook het geval met de Begrooting die de nieuwe Minister van Koloniën aan de Staten-Generaal voor het volgend jaar heeft aangeboden. In zooverre levert deze dus geen nieuws op, maar toch schijnt het ons toe, dat de Kamer zich ditmaal niet zoo kalm mag aansluiten bij de haar voor gelegde cijfers uit overweging, dat deze Begrooting slechts kan beschouwd worden als een administratief stuk. Het is waar, dat de Minister van Koloniën pas in de maand Juli is benoemd en derhalve niet in September gereed kon wezen met breede hervormingsvoorstellen, maar het is ook Waar, dat de Ministers door elkander niet meer dan 3 a 4 jaren aan het roer zijn, en dat dan telkens de eerste Begrooting van een nieuwen Minister zonder eenige aan merking zou moeten worden aangenomen, ind:en het stelsel doorging, dat van een Minister spoedig na zijn optreden niet veel mocht worden verwacht. Men kan toch niet voorbijzien, dat, hoe wel een nieuw opgetreden Minister van Koloniën natuurlijk niet in alle details is ingewjjd, hij in het algemeen een over zicht heeft of behoort te hebben van zijn taak en hij het gewichtige ambt slechts dan aanvaardt, indien hij voor zich zei ven eene overtuiging bezit omtrent de voor name vragen, die zich kunnen voordoen. Daarom gelooven wij, dat de leden der Kamer ook bp de behandeling van deze Begrooting wel degelijk het recht heb ben om met den Minister van Koloniën grondig van gedachten te wisselen over verschillende zaken, onze bezittingen in Oost-Indië betreffende. Wij zeggen dit, omdat het ons voor komt, dat de Regeering zich nu meer dan ooit rekenschap heeft te geven van de wjjze, waarop onze Koloniën behooren be stuurd te worden en van de vraag, of er geen andere wegen behooren ingeslagen te borden om den bloei onzer overzeesche bezittingen te verhoogen en om bestaande misbruiken uit den weg te ruimen. Veel ®eer dan in vroeger jaren komt het er FE V1LLET O N. op aan om door een wijs beleid te zorgen, dat onze Koloniën niet slechts in ons be zit blijven, maar ook op gelijke wijze als de bezittingen van andere Staten zoo goed mogelijk bestuurd worden. En dan verdient zeker ernstige overwe ging, wat door ean oud-Indisch hoofdamb tenaar, den heer G. Roessingh van Iterson, in een adres aan de Tweede Kamer wordt gezegd omtrent het geldelijk beheer in Indië. Hij wenscht, dat de Kamer een onder zoek zal provoceeren naar alles door hem in zijne bijdrage tot de kennis van het Indisch Staatsbestuur aangetoond, om, wanneer dat onderzoek zal zijn afgeloo- pen, de vraag te overwegen: lo. Of de Kamer het nog langer mag gedoogen, dat nog steeds millioenen uit de kassen in Nederlandsch-Indië verdwij nen alleen door slechte voorschriften? 2o. Of zij er nog langer in mag berus ten, dat wordt voortgegaan met het aan stellen van inspecteurs van financiën, die den lande jaarlijks alleen aan tractemen- ten en reiskosten zeker op meer dan twee ton gouds te staan komen, terwijl die in specteurs, behalve dat zij den slechten toestand nooit ODder hooger aandacht hebben gebracht, voor geen van de hun opgedragen,^ werkzaamheden noodig zijn? Deze beweringen willen wij natuurlijk volstrekt niet voor onze rekening nemen, maar wanneer ze worden uitgesproken door een man, die van nabij bekend is geweest met de Indische toestanden op financieel gebied, dan achten wij het hoogst nood zakelijk, dat de Staten-Generaal e niet met een hooghartig stilzwijgen voorbijgaat. Het is trouwens niet de eerste maal, dat door mannen, die in Indië hebben vertoefd en da r veel hebben gezien, op groote bezuiniging in het bestuur wordt aangedrongen. Men begrijpe ons wel. Wij zouden het hoogst verkeerd vinden, indien de Regeering hier eene zuinigheid ging toepassen, die de wpsheid bedriegt. Schriel heid zou even groot kwaad stichten als verkwisting. Maar de beoogde bezuiniging heeft volstrekt niets met schrielheid uit te staan, want het doel behoor^ te wezen, dat een einde wordt gemaakt aan bestaande misbruiken, waardoor sommigen in het on rechtmatig bezit komen van gelden, die op vrij wat beter wijze zouden kunnen be steed worder. Naast het financieel beheer treedt dan bij de aanstaande bespreking der Indi sche begrooting ook de Atjeh-oorlog op den voorgrond. Alweder een Atjeh-debat! zal men zeggen. Toch meenen wij dat het U {Vervolg.) Schoon inwendig vertoornd, deed hij, ala n*m hij den apottenden toon der grootmoeder °nverachillig op aan den oever gekomen van den vjjver, liet de oude dame Bertha's arm plotseling los en Sir Reginald wenkend haar te v°lgen, trad zij met hem eenige schreden terug. "Vergeef me, Sir Reginald,'/ begon ze, «zoo lk u openhartig zeg, dat ik het weinig ridder- M)k vind, eene jonge dame zoo met uwe atten- 168 te vervolgen.// «Dat is eene opmerking, Uwe Genade," ant woordde hij kalm. //welke gravin Bertha alleen joet recht mij maken kan zegt zij mij dat ik ,T lastig val, dan zal ik voorzeker harm weg ötmmer weer kruisen. Ik ben niet gewoon mjjn gezelschap op te dringen. "Bertha is nog een kind," hernam de Baro- j®3' "dat over zichzelf niets te beslissen heeft. zrwir va^er heeft een ander voor haar bestemd, at or voor u niets blijft te hopen. be.W ieder gevai heeft de jonge dame een 'wi-.i v- i5 te spreken: peen vader docht- dwingen te .weu meteen persoon, die haar totaal onverschillig ia.// 1 h waar,,, lachte de Barones, ont- vc" 0f verlies van eerstgeboorterecht mt de welt maar er zjjn nog zooveel invloeden zin h» Cftn j°ng meisje kunnen bcwegeh, den rer ouders te volgen.// //Ik twijfel niet, of gij hebt buitengewoon veel met die invloeden bereikt, mevrouw,was zijn ironisch aDtwoord, //in dit geval echter j berust bjj gravin Bertha de beslissing zoolang j ik haren uitspraak niet ken, koester ik steeds hoop.// //Ge wilt het meisje dus compiomitteeren,// riep de oude dame uit, ten zeerste geraakt door de toespeling op hare eigene dochter. //Dat zjj verre Ik wil alleen doen wat ieder man van onbesproken gedrag in mijn plaats zoude doen, ik wil mijn gevoel kenbaar maken. Luidt het antwoord van gravin Bertha gun stig, dan verschijn ik morgen voorgraaf Rolhe- negg en vraag bem de hand zjjner dochter.,, //Dit loffeljjk voornemen zal hoogstwaarschijn lijk nog eenigen tijd op uitvoering moeten wach ten, daar mijn schoonzoon op reis is voor diensl- zaken.// "Maar gravin Rothenegg tref ik toch in D... aan, haar kan ik vragen, mijn voorspraak te zjjn Lij haar gemaal.// «Gravin Rothenegg kent geen anderen wil dan dien van haren echtgenoot, en zjj zal u trouwens dus gemakkelijk helpen,// hoonde de Barones. „Ik kan u slachts ranraden, van uw plan af te zien.// «Van mijn aanzoek, bedoelt u Oogenblik- keljjk als g/avin Bertha dit eischt. "Dat ik haar met alle moizeljjke middelen tegen u zal trachten in te nemen, ve/klaarik openhartig en ik hoop trouwens dat ge ridder lijk genoeg zult zijn het meisje niet bloot te stellen aan een praatlievend publiek.// noodzakelijk moet heeten, zij het dan ook, dat de Kamer dit debat in eene gesloten zitting zal houden. Algemeen wordt in ons Vaderland ver langd naar het einde van dien noodlotti- gen krijg. Welk stelsel men ook ten op zichte van dat Rijk wil zien gevolgd, over de weuschelijkheid dat die oorlog spoedig tot het verledene zal behooren, bestaat geen verschil. Iédere staatkundige richting is het hierover eens, dat bijna het vierde deel eeuer eeuw, gedurende het welk wij jaar lijks aanzienlijke offers in geld en bloed hebben opgebracht, van ons vaderland meer is geëiseht dan het kon geven. En daarom moet nu eindelijk besloten worden om voor goed den weg in te slaau, waar langs men meent te kunnen komen tot het ophouden van dezen verschrikkelijken toe stand. Wij gelooven, dat de Kamer, indien de Atjeh-oorlog ter sprake komt, hetgeen wij zeer waarschijnlijk noemen, veistaudig zal doen zich niet meer bezig te houden met het bespreken van nieuwe ot vroegere stelsels, waardoor getracht is tot het einde van den oorlog te komen. Wat van die afwisseling van stelsel is te wachten, heb ben wij reeds herhaaldelijk tot onze schade ondervonden. Ieder nieuw systeem gaf iu den aanvang goede resultaten, maar weldra kwamen de tegenspoeden en men meende misgetast te hebben, waarom het stelsel weder verlaten werd. Nu weder heeft men door de actie van generaal Vetter aanvankelijk goede re sultaten verkregen, maar de moeilijkheden en tegenspoeden bljjven ook thans niet uit en reeds werden stemmen gehoord, die aandrongen, op het veranderen van gedragslijn tegenover Atjek. Indien hier toe werd overgegaan, zou men echter weder in dezelfde fout van vroeger ver vallen. De behaalde voordeelen zouden alle verloren gaan en de vele offers, die in den laatsten tijd door den oorlog zijn geëiseht, zouden weder nutteloos wezen. Men heeft dus eigenlijk op het oogeublik geen keus. De eenige weg om de verkre gen resultaten te handhaven en daarop voort te bouwen is zonder zwakheid het thans gevolgde stelsel zoo consequent mogelijk door te voeren. Dit laatste heeft men nooit gedaan en wij zouden wel haast durven beweren, dat het slechtste systeem, hetzij dan dat van den heer Pruijs vanderHoeven of dat vau generaal Van der Heijden, altijd nog meer succes oplevert dan het wankelen en veranderen, dat tot nog toe telkens gedaan is. Sir Reginald boog„lk begrjjp in geenen deele, wat u het recht geeft aan de oprecht heid mijner liefde te twijfelen. Bertha zal op geenerlei wjjze zich ooit beklagen.// Dan keerde hjj zieh om, en wandelde bedaard naar hel overige gezelschap terug. De barones Weickersdorf, tot het uiterste ge dreven door zijne tartende koelbloedigheid, gaf, onverstandig genoeg, bare verbittering lucht en voer tegen Bertha uit over de ondeugden van Sir Reginald, over de stuitende brutaliteit, waarmede hjj naar hare hand dong. Het meisje verstond uit den woordenvloed slechts ééne zaak, nameljjk, dat hjj haar lief had en baar om genen pry's zou opgeven zij antwoordde der vertoornde vrouw in 't geheel niet, maar maakte bij zieh zelf het vaste be sluit, haar hart voor hem alleen te bewaren. De avond ging voorbij, zonder dat Sir Regi nald beproefde haar te naderen toen het ge zelschap echter in de salons was teruggekeerd en op het punt stond te scheiden, groette hg Bertha, welke in gesprek was met een jongen officier, en mengde hij zich in de conversatie. Hjj onderhield zich geruimen tyd met haar, tot hjj ten laatste weder van Bertha gescheiden werd door eenige vriendinnen, die de toeleg vau Reginald begrepen. Thuis gekomen, gelonfut. Bertha nog, dat zijDe oogen op haar ws.ren gevestigd met dien betooverenden blik, waaruit een bede straalde, maar tevens een bevel, waaraan /ij moest ge- hl!trZa'v Zelfs in hare dróomen zag zjj dtzen j le ar B°h -u te begoochelen, en wa- Kenü en droomenrj herhaalde ''it zich Belf- I Daarom, wie werkelijk den Atjeh-oorlog wil beëindigen, moet er op aandringen, dat de nu ingeslagen weg, die werkelijk nog zoo slecht niet is gebleken, blijve ge volgd, ook al kan hij zich niet met de wijze vereenigen, waarop men het ditmaal heeft beproefd. Van den Minister van Koloniën zijn daarom thans geen groote hervormings voorstellen te wachten, maar wel hopen wij, dat hij van de Staten-Generaal mach tiging zal vragen om desnoods met nog meer opoffering dan tot nu toe den oor log voort te zetten en zoo mogelijk ten einde te brengen. Indien hem dit gelukt, zal hij alleen daardoor reeds groote ver diensten jegens het vaderland hebben ver- worven. Voegt de Minister daarbij een degelijk onderzoek naar het financieel beheer in j Indië, dan zal hij den grondslag gelegd hebben voor een hernieuwden bloei onzer overzeesche bezittingen. Al komen dan wel niet de tijden terug, dat het moederland directe geldelijke voordeelen van zjjn kolo- niëu trekt, wij behoeven dan Indië ook niet te beschouwen als een lastpost, waar van het eigenljjk maar beter zou zjjn voor goed te worden ontheven, omdat hij voor onze schouders te zwaar is geworden. Een groot man in de Amerikaansche journalistiek de heer Charles A. D an a geboren in 1819, is overleden. Op veertien-jarigen leeftijd werd hij door zijn ouders naar Buffalo gezonden, waar hij bediende werd in den drogerijenwin kel van zijn oom. Hij bleef er zes jaren en maakte zich inmiddels de Latjjnsche taal eigen. Slechts twee jaar volgde hij de lessen aan de Hooge school te Havard. Intussehen was hjj journalistieken ar beid begonnen als uitgever vau de Har binger, een weekblad gewijd aan de ver spreiding van Fournier's leerstellingen. Later, van 1847 tot 1862, was hij ver bonden aan de Tribune en daar ontwik kelden zich in den strijd voor de afschaf fing der slavernij zijn groofe talenten als schrijver. In 1862 trad hij in staatsdienst; hij maakte als derde adsistent-staatssecre- taris voor oorlog den burgerkrijg mede en verwierf zich zoo groote verdiensten als reporter van militaire gebeurtenissen op het oorlogsterrein, dat president Li n- coln van hem zeide, dat hij het oog der j regeeriug op het terrein van den strijd was. Na het sluiten van den vrede hervatte de heer Dana zijn journalistieke bezig heden als hoofdredacteur van de Republi can, een nieuw blad, waarmede hij weinig succes had. Beter ging het hem met de Sun, die in 1867 werd aangekocht door dat ze standvastig moest big ven om het ver trouwen te rechtvaardigen, door hem in haar gesteld. Toen zy den volgenden dag met de andere jonkvrouwen achter Emmy stond, hoorde ze uiets van de indrukwekkende rede des pries ters, niets vaa de vermaning, dat meu zjjn ge luk alleen in God moet zoeken, en slechts daar tevredenheid kan heerschen waar Hij wordt gevreesd en geëerd. Deze ééne zaak beheorsebte haar geest: twee m.nschen beloofden hier el kander trouw tot den dood. Zjj zag in hare verbeelding een ander altaar, waar ze neder- knielde met Sir Reginald en dezelfde belofte uitsprak, eu als de Mis begonnen was en de machtige touen vau het orgel langs de gewel ven van het kerkgebouw galmden en do ge- loovigen opwekten tot het gsbed, dan was het niet Emmy, voor wie haar gebed ten Hemel steeg, maar dan bad ze voor de vervulling ba rer eigen vurige wenschen. In deze gevoelens bracht zij den dag door, in deze stemming t'of haar de avond, waarop, als de laatste vóór het vertrek van het bruids paar, het grootste en schitterendste bal zou ge geven worden. Sir Reginald, die zieh den gehoelan dag op een afstand had gehouden en dus de waak zaamheid der oude en jonge bespieders had verschalkt, naderde haar eindelijk, toen haar hart reeds van droefheid over zjjn vermeende nalatigheid overstelpt werd, en vroeg haar ten dans. //Allen zyn tegen ons,// fluisterde iiy haar toe, toon ze door do zaal ewo.dduii. m» or "on i.r.tund hoution, daar lk bet UWO een financieele coterie, waarvan ook hjj deel uitmaakte. Het blad beteekenae des tijds niet veel, maar de heer Dana deed het eene eereplaats innemen onder de eerste bladen van New-York. In zjjn arbeidzaam journalistiek leven heeft de overledene nog tjjd gevonden om een American Cyclopedia en een House hold Book of Poetry uit te geven, twee werken die op zieh zelf reeds van zoo groote waarde zijn, dat de samensteller er van een plaats verdient in de Ameri kaansche literatuur. Eene uitstekende kensohetsing van zijn persoonljjkheid heeft de New-York Herald gegeven in de volgende regels: //Zijn blad was van het begin tot het eind een afschaduwing van zjjne persoonljjkheid. Hg gaf met opmerkeljjke bekwaamheid een blad uit, dat op elke pagina een beeld gaf van zjjn eigen machtigen, beschaafden maar hartstochte- ljjken geest. De Sun was de heer Dana. De heer Dana was de Sun. //Hij was geea maD, die met de tjjdeu ver anderde, of het volk naliep. De woorden ne derlaag en compromis kende hjj niet. Hjj stond als een rots in het geloof, dat de Sun de vertegenwoordigster was van de waardige en beleefde journalistiek. Hjj gevoelde geen sympathie voor wie anders dachten dan hij. Hjj zou geen regel veranderen om zgn oplaag te verdubbelen. //Zulk een man moet een grooten naam heb ben. Zjjn blad gaf hem dien roep, want wie het las, las in het hart van een man van bui tengewone tracht en pakkende phantasie. Wat in hem was, was over zjjne kolommen ver spreid. Als hjj een humoristisch geval zag, stond het daar. Als hjj een haat had, was die daar; zjjn toorn, zjjn eerzucht, zjjn gloeiende liefde voor het schoone, het groote, het artistieke, zjjne liefde voor mannelijke sport, zjjne bewon dering voor de natuur, dat alles was daar. //Wie zjjn blad las, zag het leven door den fooverbril van zijn breed beschaafd verstand. Wanneer zij nu en dan verkeerd zagen, was hun visioen mismaakt door stralen van per- soonljjke vijandschap en overhaasting, maar daartegenover stond eene compensatie. Het was iets om te zien met Dana's oogen en de gere gelde lezers van zjjn blad zagen met geen an dere. Hjj en zjjn blad waren één.» Zulk een man heeft noodzakelijk tegen- stauders en benijders, maar zelfs zjjn he vigste vijanden zullen moeten erkennen dat hij een groot man was. De liberale bladen maken zich druk over eene vervolging die volgens een be sluit der Hongaarsche Eerste Kamer zal worden ingesteld tegen Z. D. Mgr. graaf M a i 1 a th, Bisschop van Zevenburgen. En wat heeft deze Bisschop nu voor kwaad gedaan.? Hjj moet n.l. gezondigd hebben tegen de wet op de godsdienstvrijheid, omdat een minderjarig meisje van eene niet-ka- tholieke gezindte in zijn Bisdom, de doop van de R. K. Kerk is toegediend. Kan men zieh een bespotfceljjker aan val op de Bisschoppelijke waardigheid deD- ken dan hier plaats heeft. Nu en dan moet men bepaald medeljjden hebben met den onzin, dien de Kerkvervolgers ter markt brengen. grootmoeder had beloofd. Dan wij hebben ook plichten jegens ons zeiven te vervullen, eer wjj scheiden, moet het tot een verklaring tus- schen ons zjjn gekomen. Wilt gjj mjj, na den dans, toestaan onder de p&lmboomen eenige woorden tot u te spreken. Hier in de zaal zou het niet gaan, daar onze wachters spoedig tus- schenbeide zouden treden. Zjj knikte //ja.« Hoe had ze zijn verzoek kunnen afslaan f Haar hart verlangde zoozeer naar eenige openhartige woorden met hem zjj had thans ontdekt, dat ze een hart bezat en onstuimig deed het zjjne rechten gelden. Het was een buitengewoon zachte September- nacht. In de pauze ging jong en oud naar buiten. Waarom zou ook zij dit niet mogen doen, waarom niet eenige woordea wisselen met hem, dien ze als haren bruidegom beschouw de De bonte lampions wierpen een schuchter licht over de struikeD, een geheimzinnig half donker heerschte onder de palmengroep, waar heen hjj haar leidde. Hjj was opgewonden e zjjn opgewondenheid was thans niet gevein? Het meisje beviel hem( de tegenstand, welke11 hij ontmoette, maakte haar nog meer begeeroi-*" waardig. Zgne oogen hadden een hartstocht®* ljjken gloed, zjjn stem een warmen toon, «en hij gejaagd tot haar zeide ii De tjjd dwingt, ik moet spreken, i n ilr raag het, nietwaar //Ja,// antwoordde ze zacht. Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1897 | | pagina 1