N I bi U VV B voor tSflïooró' on SCuid-éCoüand. H. van Breemen Hz. Een dag met hindernissen. No. 2930 Vrijdag 11 Maart 1898. 22ste Jaargang. Verkiezing voor de Kamer van Koophandel en Fabr ieken te Haarlem. ti U 1 T Jfi JN L A JS D. Oostenrijk-Hongarije. 7J/« DE TWES WEEZEN. (ÖlllUf ABONNEMENTSPRIJS Per 3 maanden voor Haarlem /1,10 Voor de overige in plaatsen in Nederland fr. p. p. 1,40 Voor het buitenland 4 2,80 Afzonderlijke nummers0.03 Dit blad verschijnt dagelijksbehalve Zon- en Feestdagen. BUEEAÏÏ: St. Janstraat Haarlem. PRIJ3 DER ADVERTENTIEN. Van 16 regels50 Cent Elke regel meer Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant AGITE MA NON AGITATE. Redaeteur-IJitgever, W. KüPPERS. Voor de verkiezing van een lid voor de Kamer van Koophandel em., die morgen 11 Maart zal plaats hebben, bevelen wij den geslelden candidaat, den heer dringend aan. Het stembureau is geopend in Ka mer No 12, Groote zaal van het Raadhuis, van des voormiddags 10 tot des namiddags 1 uur. Eduard Franke was woedend. Alles liep vandaag mis, niets gelukte. Het was een ongeluksdag, een van die dagen, dat alles schijnt samen te spannen om onze plannen in duigen te doen vallen, terwijl het eene ongeluk op 't andere volgt. Het was een Donderdag, somber en re genachtig met kouden noordwestenwind. Reeds zeer vroeg had Eduard «pech.» Toen hg om acht uur opstond, stootte hy tegen de nachttafel, zoodat de water karaf in scherven eraf vloog en 't koude water op zijn beenen spatte. Het tweede ongeluk trof hem, toen bij' ontbijten ging. De theepot was zoo heet, dat hij zich de vingers verbrandde; van schrik liet hij hem vallen en brakhetfijne Japaneesche servies. Woedend ging hij door zijne kamer op en neer. Nu kwam de ochtendpost. Na tuurlijk slechte tijdingen en onverwachte teleurstellingenvandaag kan 't niet an ders zijn, 't was immers een ongeluksdag. Om lien uur ging hij uit. De eerste dien hij ontmoette, was een vriend, dien hem tien gulden afleende. Edu-ard glimlachte gelaten. De tweede, die hem aansprak, was zijn kleermaker. Hij wilde precies een wis sel aanbieden. Geduldig ging E d u ard te rug naar zijne woning en betaalde den rid der van de naald het bedrag. Daar zag hij met verbazing een'brief van zijn kostvrouw op tafel, zij vorderde meer kostgeld per F EU ILL ET O A'. 89 (Vervolg.) Ook nu was nij in Blaap gevallen en wel zoo plotseling, dat hij geen tijd heeft gehad de half geopende deur te sluiten. Hij droomt. Eerst denkt hij aan Lucienne, welke hij roept daarna aan Doriat hjj ziet de guillotine, aan den Pont-Colbert op gericht en een armen ongelukkige, die, doodsbleek en met roodgeweende oogen, in zjjne plaats het Bchavot beklimt. Duidelijk merkt hij zich zelf onder de toe schouwers op, en zonder zich daartegen te ver zetten, ziet hij den rampzalige zijn onverdiende straf ondergaan. Hij gevoelt zelfs verlichting als het hoofd met een doffen bons in de mand rolt. Hjj zegt hardop zoodat Lucienne het ver staan kan //Het is volbrachtNu ben ik gerust. Men zal er niet meer over spreken.// Doch nu ziet bij in zijn droom twee lijken die van Doriat en Boureillespottend roept hn uit //Gaat heen! Gaat heen. Ik Ven met bang meer voor u, want gij zjjt dood Doodsbleek, over al hare leden bevende, luis tert Lucienne toe. De visioenen wisselen af. Nu is Lucienne daarin betrokken. maand. Ook hierover lachte hij nog, hij was immers op alles voorbereid. Om elf uur ging hij voor den tweeden keer uit. Op den eersten hoek der straat liep hij teg6n eene oude dame op. Hij kookte van woede, doch moest zich bedwingen en vrien delijk om verontschuldiging vragen. «O het beteekent niets, mijnheer Fran- k e,» verzekerde de oude dame glimlachend. Eduard stond als versteend spra keloos zag hij de matrone aan, hg kon zich niet meer herinneren «Vier weken geleden, mijnheer Franke, bij dokter Schwarz— gij herinnert het u wellicht niet meer zat gij aan tafel naast mijne Johanna,» en met een la chend gezicht keek ze hem aan. Nu wist hij eensklaps alles. Beste hemel, dacht hg, dat was die verliefde oude juf frouw, die zoo lang en zoo droog als een boonstaak was. «Vergeef mg, mevrouw!» riep hij hofle- lyk, «ik heb zoo'n slecht geheugen!» «O, mijnheer Franke, dat kan gebeu ren, doch misschien schenkt gij ons wel eens de eer... Johanna zou zeer ver heugd zijn.» «Volgaarne, mevrouw, zeer vereerd.» «Eiken Donderdag ontvangen wjj, tot weerziens mijnheer Franke!» Glimlachend ging ze verder. En Eduard beloofde nog eens, dat hij komen zou, doch toen hg alleen was, dacht hij lachend. «Als u de tijd maar niet te lang valt.» Nu vertrouwde hij de zaak niet meer en om nog meer onaangename ontmoetingen te vermjjdeD, besloot bijnaar huis terug te keeren. Daar gekomen wilde hij lezen, nauwe lijks echter had hij de tien eerste bladzij den door, of op de verdieping boven hem begon de pianoles. Met 't lezen was 't gedaan, het boek vloog in een hoek. Wat nu? Nadenkend stond hij aan 't raam en keek naar het gewoel op straat. Plotseling drong de zon door de wolken en wierp hare schitterende lentestralen over het nog zooeven sombere aardrijk. Hij kreeg eene goede gedachtegauw dineeren en dan een toer naar buiten ma ken, in 't bosch, daar is 't nu prachtig, en daar zou hij niet gestoord worden door zijn lieve evennaasten. Dadelijk ging hij naar zijn koffiehuis. Hij schildert zich zjjn huwelijk met haar af. Lucienne is zijn vrouw geworden, en is mat de misdaad bekend Hierover gevoelt hij zulk een ontzettende smart, dat hij met een sprong opschrikt. Zijn oogen puilen uit het hoofd, de haren rijzen hem te berKe- T Zijn blik ontmoet dien van Lucienne, wel ie voor hem staat. In het eerst kan hij geen woord uitbrengen. Als waanzinnig blijft hij Lucienne -aanstaren. Had hij gesproken? Wat had hij gezegd Zou hij zich verraden hebben Zwijgend stond hjj op, zij glimlachte en dit gaf hem weer moed. //Zoo zeide hjj, //zjjt gij daar?// Zjj knikte, steeds glimlachend, met het hoofd. Jan wreef zich met de hand over het voorhoofd. //Zonderling,// mompelde hij, //ik was in slaap gevallen Ik weet niet hoe het komt, doch sedert eenigen tjjd kan ik 's nachts niet slapen. „Ik heb steeds benauwde droomen." Met nauwelijks verholen angst vroeg hjj //Heb ik hardop gedroomd //Ja," antwoordde zjj. //Hebt gjj het gehoord //Toen ik langs uw kamer kwam, hoorde ik uw stem. Het was alsof gjj u beklaagdet en gij noemdet mjjn naam." Hjj beproefde er zich door een compliment uit te redden „Zelfs in mjjn droom denk ik aan u. En heb ik meer niets gezegd //Jawel \a //Wat dan nog meer?// Maar 't was Donderdag en niets te beko> men dan zuurkool ruet ham. Deze voedzame kost was hem echter door den dokter ver boden, wijl hij een zwakke maag had. Hij dacht reeds aan een ander menu, toen onze veelgeplaagde man door een goeden vriend werd aangesproken. «Wat zet je voor een jammerlijk gezicht, mensch Eduard groette en klaagde hem zijn leed. «Ja, ja,» hernam deze lachend, «dat is jonggezellen vreugd. Had je eene vrouw en een huishouden, dan was je voor zulke we derwaardigheden bewaard.» Eduard zuchtte en bekeek nog altijd de spijskaart. «Ofschoon je het eigenlijk niet verdient,» ging de vriend lachend verder, «wil ik je uitnoodigen vandaag mijn gast te zijn. Maandag heb ik op jacht bij mijn schoon vader een prachtigen reebok geschoten, waarvan wij vandaag bij hem heerlijk zul len smullen. Om drie uur diner; ik verwacht je zeker. Vaarwel!» Weg was hij. Eduard ging naar huis om zich te kleeden. Natuurlijk liep dat ook niet glad af. Hij scheurde zijn over hemd en bemorste den witten zijden das, doch om twee uur was hij toch klaar. Hij m.aakte eene kleine wandeling, want het was prachtig weer en om drie uur betrad hij het huis waar de rentenier Schmidt de eerste verdieping bewoonde. Doch toen hij de trap opgeloopen was, zag hij op de deur een anderen naam. Dus weer naar beneden. De portier was weg en de oude vrouw wist alleen te vertellen, dat de heer Schmidt vertrokken was. Waarheen kon ze niet zeggen. Eduard zuchtte, hij had reeds grooten honger. Hij ging in 't nabijzjjnd koffiehuis en sloeg er 't adresboek open, echter zon- j der gevolg, want de naam Schmidt kwam er wel een paar honderd maal in voor. Juist wilde hij heengaan, toen hij door een jongen heer met blond golvend haar werd toegesproken; «Waarde heer dokter, dat treft goed. Ik heb precies een nieuw gedicht voltooid. Mag ik u 't eens voor lezen Eduard keek hem verbaasd aan en hernam vlug: «Vooreerst b n ik niet dok ter en tweedens heb ik zulk een grooten honger, dat ik door uw gedicht niet kan verzadigd worien.» //Gij scheent ongerust te zijn. Allerlei schrik beelden, welke gjj te vergeefs beproefdst te ver jagen, vervulden u.// //Ik ben ook inderdaad wat koortsig. En be schreef ik die beelden ook //Neen, gij spraakt over dood-zijn en waart vreeselijk bang." «Helaas,// zeide Montrasyeur, met afschuwe lijke schijnheiligheid, //sidert dit vervloekte be leg is ons leven zoo vol nrapspoed, dat ik er mij zelfs in den droom mede bezig houd. En wat heb ik nog meer gezegd //Anders heb ik niets vernomen.// Zjj liet hem alleen hij viel, zoodra zjj zich verwijderd had, met gebalde vuisten op een stoel voor zjjn scbrjjftafel neder. Zjjne oogen waren schier onder de zware ge fronste wenkbrauwen verborgen, van woede knars'e hij op de tanden. «En ik, die mij zelf sterker waande dan an dere menschen mompelde kjj, «die nog wel meende, dat Boureille mij niet in een droom zou verschijnenZonder aarzelen, tot op het laatste toe bedaard, heb ik de misdaad bedre ven. Ik geloofde aan geen wroeging. En bet berouw is gekomen! Overdag kan ik de spook gestalten wel veidrijven doch des nachts rijzen zij voor mjj op. Als ik waak, drjjf ik met hen den spot, maar ik kan niet altjjd door wakker bljjven en wanneer ik slaap, ben ik hun speeltuig, hun slaaf. Duizend acgsten sta ik dan uit. Mjjn leven is in tweeën verdeeld en niets kan mjj mijne kalmte doen herwinnen. Niets. Ik ben zoo hulpeloos als een kind Nog zwakker dan George Hij nam een rijtuig en reed naar de woning van zijn vriend. Daar kon hij ten minste vernemen, waar de heer Schmidt woonde. Uit de woning van zijn kameraad ko mende, rolde juist een rijtuig voorbjj, dat 't slijk der modderige straat in zeer zicht bare plekken op zijn jas, hemd en gelaat deed neerkomen. Nog glimlachte de ongelukkige. Vlug stapte hij in 't naaste hótel en liet zich van den portier, tegen betaling eener goede fooi, reinigen. Om half vier arriveerde hg heelhuids bij den rentenier Schmidt. «Ik vraag wel om verschooning!» zei hij. Doch de oude heer riep lachend: «Neen, mijn beste heer Franke, wij moeten om verschooning vragen. Onze keukenmeid heeft den reebout totaal laten verbranden ze is namelijk verliefd en nu moet ik u verzoeken, u met ons gewoon Don derdags-gerecht tevreden te stellen.» Het werd Eduard zwart en blauw voor de oogen. «Zuurkool met hamvroeg hij met stok kende stem. «Ja, maar heerlijk antwoordde de oude heer. Dit verdroeg Eduard ook nog, hg at, omdat hg honger had, doch zwoer in stilte, zoo spoedig mogelijk het jonggezel- lenleven vaarwel te zeggen. Denkelijk heeft hg woord gehouden De onrustige beweging te Praag duurt voort. Samenscholingen moesten gisteren op den Graben aldaar door do politie wor den uiteengejaagd. Duitsche studenten werden beschimpt en aangevallen. Honderd en dertig agenten waren op de been en veel onruststokers werden in hechtenis genomen. Veel groote winkels waren 's avonds gesloten uit vrees dat het straatvolk tot baldadigheden zou overslaan. Zoowel in den toestand der hoogbe jaarde prinses Clementine van Co- burg als in dien van aartshertogin Ste phanie van Oostenrijk is verbetering gekomen. Met beide vuisten op zjjn schrjjftafel slaande, riep hij uit «Ha ik zal zelfs den slaap dwingen. In het vervolg gebruikte hij groote hoeveel heden opium, waardoor hjj vast sliep, doch deB morgens ontwaakte hij met een dof gevoel, niet tot denken bekwaam, zonder te weten wat er met hem gebeurd was. Had hjj gedroomd Had hij in zjjn droom gesproken. Hij wist het niet meer. Weldra miste de opium trouwens evenals andere verdoovings- middelen, welke hjj aanwendde, hare uitwerking. De beide spookgestalten van Doriat en Boureille bleven hem hardnekkig verontrusten, zonder dat hjj in staat was ze te verdrjjven. Intusschen ging hij zelfs overdag' niet meer naar zjjn kamer, zonder de dubbele deuren zorg vuldig gesloten te hebben. Dan kon hjj spreken en droomen zooveel hij wilde, zoader dat men hem verstaan kon. V. Wanneer sergeant Eranz Schuller geen dienst had, ging hjj gewoonlijk een dutje doen onder het afdak van de schuur, waarin men eenige liuzarenpaarden gjstald had. Het was daar, onder het hooi, lekker warm, en hjj rustte dan uit van de vermoeiende, ijs koude nachten, op de voorposten doorgebracht onder stortregens en tot aan de knieën door sljjk wadende. Franz Schuller sprak een weinig Fransch. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1898 | | pagina 1