N 1 E U WE
2"OagBlaó voor cföooró- ott Suió-eXolland.
Een open brief.
No. 3013
Woensdag 22 Juni 1898,
23ste Jaargang.
Zonder Bloemen,
BUITENLAND
77.
HliRLEMSCHÏCÖliRilT.
ABONN EUE N TSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem 1,10
Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p. 1,40
Voor het buitenland2,80
Afzonderlijke nummers0.03
Dit blad verschjjnt
dagelijksbehalve Zon- en Feestdagen.
BUREAU: St. Janstraat Haarlem.
PRIJS DER ADVERTENTIES
Van 16 regels 50 Geut
Elke regel meer
AGITE MA NOW AGITATE
Grooto letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant
Redacteur-Uitgever, W. KüPPERS.
In het Venloosch Weekblad geeft V a 1 u a s
een «Open brief» aan zijn geacht ambt
genoot van de Maas en Roerbodedie wij
om der curiositeitswille hier laten volgen
Hg schrgft«Langs dezen «meer en meer
gebruikelyken weg» breng ik u hulde voor
't geen ge Zaterdag 11. in uw blad hebt
ten beste gegeven.
Waar gjj schrijft, dat ge niet wenscht
«meê te doen met hen, die over den volks
vertegenwoordiger (dr. Schaepman) spre
ken op eene wyze, alsof deze man geen
hoofd, geen karakter, geen verleden, geen
geschiedenis bezat», verlang ik, indien ge
't me toestaat, aan uw zijde post te vatten.
Wat ik hier ter plaatse, 4 Juni jl. schreef:
«Liever hadden wij gezien, dat de doctor
maar heel eenvoudig met zijne ambtgenoo-
ten ware medegegaan» blgve inmiddels, zoo
na als voor, gehandhaafd.
Zoo'n alleen-loopen van den kloeksten
redenaar onder de onzen acht ik voor de
•enheid, des voor het welzijn onzer partij
min bevorderlijk.
En dat te minder, dewijl het voor de
hand lag, dat men «den grootredenaar van
Mei 1897 in tegenspraak (zoo) brengen met
den afgevaardigde van Juni 1898.»
Sedert dien heuglijken Meidag immers
stond het bjj de Katholieken vast dat dr.
Schaepmanvan geen persoonlijken dienst-
plicht hoegenaamd, van welke zijde die ook
kwame, iets wilde weten.
En juist die overtuiging bij de weten
schap, dat de groote man op dien dag, ter
wille van de eendracht, had weten een of
fer te brengen, deed ons dien 5den Mei
met geestdrift begroeten en den machtigen
woordvoerder Alpen-hoog stijgen in onze
achting en liefde.
Dat 's mans meegaan met de persoon
lijke «dienstplichters» bevreemding wekte,
velen zelfs smartte, is dus licht te begrijpen.
Reikhalzend zag men uit naar een ver
klaring zgnerzjjds, waaruit bleek wat hem
FEUILLETON.
DOOB
ELISE VAN ESCH.
8. (Vervolg.)
Neen, het trouwe lampje verspilt zijn licht
niet nuttelooshet werpt zijn vollen schjjn op
de ijverige vrouw, wier profiel zich helder aftee-
kent tegen den donkeren achtergrond. Zooals
zjj daar zit aan de witgeschuurde tafel, eenigs-
z:ns vooroverbogen over den stapel naaiwerk
voor hBar, herkent gij aanstonds de betrekkelijk
nog jeugdige vrouw uit het volk. Doch daar
mede is niet alles gezegd. Ook onder „het volk»
telt men zooveel verschillende trappen van maat
schappelijke positie en deze vrouw is eene aris
tocrate onder haar medebewoners. Zie maar eens
hoe het armoedig donker gewaad haar netjes
om de welgevormde leden sluit, hoe zelfs op
het einde van den langen arbeidsdag de gitzwar
te haren nog geen spoor van wanorde en glad
weggestreken het wel niet schoon doch vriende
lijk gelaat omlijsten ook daarop leest gjj niets
van die lage verstomptheid, welke zoo vaak de
heffe des volks kenschetst.
Nog enkele jaren van flinken arbeid en zui
nig overleg en het gezin van Jan Blinker, den
knappen metselaarsknecht, kan zich tot den klei
nen burgerstand verheven achten. Dit mocht
■echter niet wezen de dood van den oppassen-
den werkman had, nu bjjna twee jaar geleden,
^ad bewogen tot het uitbrengen van zijn
stem ter gunste van het wetsontwerp.
Want reden, en ook een groote, moest
hg hebben. Daar moest iets zgn, dat hem
met onweerstaanbare kracht noopte, zich
dien dag van zgn ambtgenooten te scheiden.
De Nieuwe IJselbode bracht Jicht en dat
licht bracht vreugde in uw hart. Ook in
het mgne.
Laat mij u echter zeggen, mijn waarde,
dat wij gij, zoowel als de ondergetee-
kende ten opzichte van den gevierden,
ons allen dierbaren man blijkbaar spoedig
tevreden zijn.
Zonder nu juist altoos en overal met
hem, gelijk men zegt, door dik en dun te
gaan, houden wij zielsveel van den doctor.
Wg hooren niet graag, dat men hem be-
kijve. Te zjjnen aanzien geldt wat Be ets
indertijd nopens Vondel verklaarde «Ik
kan het niet velen, dat men zoeke naar
de vlekken in die zon.»
Zeker, jegens een man van zoo'n gestalte
en gehalte mag men veeleischend wezen;
't ware onderschatting van 't geen hem naar
hoofd en hart werd gegeven, indien men
van hem niet meer vorderde dan van anderen.
Maar zelfs daD, wanneer hij, naar ons oor
deel, in de eene of andere vrage mistast,
mag die hem terecht wijst 's mans ver
diensten niet uit het oog verliezen.
Het beste paard struikelt wel eens, vooral
wanneer het voor een zware vracht staat
aangespannen daarentegen is niemand meer
tegen mistasten gevrijwaard als die zelden
of nooit de hand tot daden uitsteekt.
Die vlekken ontwaart in de zon vergete
niet, dat hij zich baadt in haar licht, zich
koestert in haar stralen.
En zoo iemand, heeft dr. Schaepman
gelijk gij terecht aanmerkt, zulk een «ver
leden,» zulk een «geschiedenis,» dat hg te
gen hetgeen ik noemen zalkwalyknemerij
beveiligd moest wezen.
En niet sleehts zoo iemand, dan hg, maar
ook zoo ergens, dan ten onzent, waar met
nauwlettende zorge elke kracht, elke toe-
aau alle droomen van welvaart en onbezorgd
geluk den bodem ingeslagen. Al had uu de
moeder ook een kleinere woning moeten betrek
ken en dat in een volslagen armenwjjk, zij hield
het hoofd boven water, zij kwam rond en voor
zag op fatsoenlijke wjjze in het onderhoud van
drie kleinen, die haar restten.
't Eerste geld na de huishuur werd afgezon
derd voor vuur en licht, Hoe spaarzaam ook,
het lampje moest branden tot laat, laat in den
avond, de vingers mochten niet verkleumen
noch verstijven over het werk, want haar naald
schafte 't brood voor haar kinderen.
Wat slapen ze rustig, vroegtjjdigte bed gebracht
opdat de avonduren der moeder ietwat langer
gerekt zouden wezen. Over dag toch kan zjj
niet ongestoord aan den arbeid bljjven. Dan
is het de kleine huishouding die haar zorgen
vraagt, het toebereiden van het sober middag
maal; het verstellen aer vaak gescheurde klee
deren, dan zjjn het ook de liefkozingen, die zjj
den kleinen, en niet karig, toedient. Och 1 zij
moet het immers voor vader meedoen.
Thans echter heeft zjj rust, dat is arbeid. jDit
belet haar evenwel niet dikwjjls een liefdevollen
blik te wenden naar de donkere alkoof; een
blik die u aanstonds de legerstede van haar
liefste schatten verraadt.
Wat slapen ze rustigen toch
neen. In zjjn kleine kribbe heeft Janus zich
alweer om en om gewendboor daar hoest
gij, wat klinkt dat kuchje hol en droog
Haastig staat de moeder op om zich zelve ge
rust te stellen maar wat gloeit zjja hoofd en
hoe klam is 't teere, lieve handje, dat zich
wijding voor de zoo heftig aangevochten
zaak dient behouden.
Toen David vernam, dat Saul en Jona-
thas op Gelboë's heuvelen waren gevallen,
stortte bij zijn droefheid uit in een zang
van smart en rouwe: «Verkondigt de tij-
ding niet in Geth noch op de pleinen van
Ascalon, opdat niet de dochteren der Fi
listijnen zich deswege verblijden.»
Geven wij den tegenstander geen oorzaak
noch stoffe tot vreugde. Zoo ooit een onzer
zich vergrype, moeten wij de laatsten zijn,
om het, in hartstocht-verradende bewoor
dingen althans, aan de groote klok te hangen.
Veeleer zjj 't ons ten plicht, den dwalende
goede trouw toe te kennen, zoolang 't maar
even kanen zelfs, waar dit niet langer
mooglijk bleke, ten minste uit te leggen
wat in geenen deele meer vergoelijkt kan
worden.
Dat gebiedt de liefde, dat zegt het ge
zond verstand. Beide, dunkt me, èn liefde
èn gezond verstand, moeten bij de bespre
king der openbare zaak, hun rechten laten
gelden.
Denkelijk zal wel niemand onzer weu-
schen het droevig gehakketeer van nog
zoo heel lang niet geleden opnieuw van
meet af te zien beginnen. Dat heeft onzer
partij des tjjds leeds en schande gedaan meer
dan genoeg.
Om der wille der eensgezindheid mag
wel een offertje worden gebracht. Gaat die
ee'ndracht te loor, dan zgn wij, gelgk men
zegt, geleverd, codille, en hebben wij ons
laatste leed nog niet gezien.
Daarom 't is hier kavelen of kiezen
acht ik het wijzer, iets van een viiend, wiens
rechtschapenheid boven elke verdenking ligt
verheven, te verdragen dan zich bloot te
stellen aan slagen en plagen, ons door on
genadige handen toegedieni.
Intusschen mag ik u niet verhelen, mijn
waarde, dat uwe vereering voor den dichter
van onnavolgbare zangen, als redenaar even
machtig als vruchtbaar, den on vermoeiden
werker, dien de last en de hitte des dags niet
van onder de dekens heeft los gewoeld.
Janus is haar oudste, 't is ook haar lieveling.
Was het omdat hjj vaders blauwe oogen en
goedigen inborst had geërfd in tegenstelling
met de zwarte kjjkers en vurigen aard, die het
zesjarig Koosje zoowel als kleiue Piet het even
beeld hunner moeder deed zjjn Janus was
maar een zwak ventje voor zjjn achtjarigen leef
tijd en moeder had zich vaak over zjjn gezond
heid bezorgd gemaakt. Dit tengere werkte ook
terug op zjjn karakter hjj w«s meer aanhalig
en gevoelde dieper dan de meeste kinderen.
Wat kon hg schier dweepend de groote zachte
oogen tot moeder opslaan, helder en diep als
de spiegel van zijn reine kinderziel. En wau-
neer de buren hem dikwerf als //zoo meisjesach
tig// en //niets geen jongen// uitmaakten, dan
legde moeder de hand op zjjn hoofd, streelde
de fijnblonde lokken en verklaarde dat zij het
wel beter wist: //moeders jongen was hjj, is
't niet Janus?// Met wat vuur verklaarde hjj
dan hoe hjj later voor moeder zou werken en
geld, veel geld verdienen.
Wat het ventje wel worden moest? Honderd
keeren had moeder de vraag gesteld om het
antwoord uit te lokken, dat telkenmale zoo ern
stig gegeven werd als gold het een priesterschap
of een eerepost in den lande. //Tuinman// klonk
het bijna met eerbied van zjjn lippen. Tuinman!
hoe de jongen er aan gekomen was! De benauw
de straat, aan alle zijden van geljjksoortige hui
zen omringd, gaf geen uitzicht op bosch of vel
op geen enkelen boom zelfs. Halfwegrottende
koolbladeren op dezen of genen vuilnishoop was
al het groen wat men er zag, 't was er dor en
afschrikt, u gebood te zijner gunste te spre-
keD zooals gij het gedaan hebt, en wel
licht dat toegeven aan edel gevoel door
minder hooggestemden gegisptzal worden.
Te veel gevoel zegt men komt bij
't door u gekozen beroep niet te pasop
vlammende geestdrift des gemoeds benevelt
het brein. Realpolitikdat is de zaak
enz. enz.
Ik hoop, dat dit verwijt, al worde 't n
nog zoo kras en nog zoo vaak naar 't hoofd
geslingerd, u niet van de wijs brenge.
Immers, bevatte 't aangehaald gezegde
waarheid, dan mocht een fatsoenlijk mensch,
dat wil zeggen iemand, wiens hart klopt
voor hetgeen schoon is en goed, in zake
epolitiek» niet meêspreken, en moest diens
volgens al wie 't openbaar belang wil die
nen beginnen met een vertrapping van zgn
hart.
Naar mijn bescheiden oordeel moet voor
namelijk aan de harteloosheid onzer heden-
daagsche wetgeving, welke een gevolg is
van de «realistische» wereldbeschouwing,
hare onvruchtbaarheid worden geweten.
Wij znllen derhalve voortgaan, am'ce
wat men ook zegge en hoe men ook schud
debolt, niet slechts ons gevoelen maar ook
ons gevoel te uiten en luide, zoodat een
iegelijk die wil het kunne hooren, verkla
ren, dat het katholieke Nederland aan dr.
Schaepman ontzaglijk veel is verschul
digd, dat zelfs dien het verdroot, hem aan
te treffen onder die het wetsontwerp stem
den, het recht niet heeft, deswege op hem
te «smalen».
Waarom ik dezen brief tot u richte
Heel eenvoudig dewijl mijn hart, wars
van Bismarckiaanscbe Realpolitik*, het
mij ingaf.
Met dit hart, wars van enzben
ik geheel de uwe.
Spanje.
In de Spaansche Kamer van Afgevaar
digden interpelleerde de republikeinsche af-
vunzig sis in zoo menige achterbuurt. Maar de
liefde tot Gods schoone na'uur was het kind
als ingeschapen. Geen erooter genot kende het
dan des Zondngs met moeder en de kleintjes
ginds buiten de stad rond te dartelen en bloe
men te plukken, och! niet anders dan de klei
ne grasmadelietjes en goudgele boterbloemen,
die t jj het huiswaarts keeren reeds verflenst de
kopjes neerbogen in het gloeitnd handje van
hun kleinen bewonderaar. Maar het was toch
groen en het waren toch bloemen.
Ging het met de verdiensten goed, dan bracht
moeder hem wel eens een handvol echte, mooie
bloemen mcê van de markt en deze kregen
dan het b ste plaatsje voor het venster, waarvan
de gordijnen zoover mogeljjk ter zijde werden
geschoven om toch geen enkele zonnestraal te
missen. Maar dat was alleen zomersde winter
heeft geen bloemen voor den arme.
Toch daar staat een plantje, dat er werkeljjk
nog frisch uitziet, daar vlak bjj Janus' bedje.
Trouw neemt de knaap het 's avonds mee, want
de nachtvorst mocht er eens kwaad aandoen
het raam tocht zoo, vooral bjj Oostenwind. Mor
gen vroeg krjjgt het weer licht en misschien
zonneschijn 's nachts moot Janus het bewaken.
Het was dan ook moedeis geschenk op zjjn
laatsten verjaardag.
//Wat waren er mooie bloemen aan, weet ge
nog moeder, van die groote witte, juist zooals
de sterren, die 's avonds aan den hemel staan.//
Wordt vervolgd.)