NIEUWE
ïïagêlaó voor eXooró
uid-eXoUanó.
De Winter.
No. 4374,
Vrijdag 29 December 1899
24ste Jaargang.
cHfiouajaars® ensc Ron.
BUITENLAND.
DE ERFGENAAM,
Italië.
België.
HÜRLEHS
X ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Haarlem
Voor de overige plaatsen in Nederland fr. p. p.
Voor het buitenland i
Afzonderlijke nummers
Dit blad versehjjnt
dagelijks, behalve Zon- en Feestdagen.
BUBEAÏÏ: St. Janstraat Haarlem.
/1,10
1,40
<2,80
<0.03
PRIJS DER ADVERTENTIEN,
Van 16 regels50 Cent
Elke regel meer7l/%
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte,
Dienstaanbiedingen 25 Cents per advertentie a Contant
«SS*i
AGITE MA NON AGITATE.
Redacteur-Uitgever, W. KüPPERS.
Aan onze Lezers geven wg de gelegen
heid, indien zij boven het omslachtig ver
zenden van kaartjes de voorkeur geven
aan het plaatsen van eene Advertentie als
Nieuwjaarswensch, dat te doen in ons num
mer van den Nieuwjaarsdag, tegen inzen
ding van 25 cents.
Deze advertentie mag 5 regels groot zijn.
Meer regels worden tegen den gewonen
prijs berekend.
Wg verwachten de Advertentie tpdig,
dus reeds Vrijdag 29 December a. s.in
te zenden.
DE ADMINISTRATIE.
De winter is zeker niet het meest aan
trekkelijke der vier jaargetijden. De zomer
is dikwpls te warm de winter veelal te
koudde herfst te guuralleen de lente
verheugt zich in onze onverdeelde sympa
thie, wanneer wp tenminste niet bang zijn
voor een Maartsche bui. Als de liefipke lente
hare bigde intrede doet, dan zingt de dich
ter met meesterlijke geste
Zoo rust dan eiidlijlc 't ruwe Noorden,
Van hageljacht en stormgeloei,
Blo rolt de Rjju weer langs zijn boorden,
Ontslagen van zijn winterboei.
Maar die liefipke dagen zijn thans nog
verre af en nog menigmaal zullen wp ons
de handen moeten wrijven van do koü, voor
al eer we opnieuw onze armen kunnen uit
slaan in de zoele lentelucht. De winter be
dekt de velden en weilanden, de daken der
huizen en schuren met sneeuw en als men
des morgens een blik naar buiten werpt, dan
ziet men den pzel vastgevroren aan de dor
staande takken der hoornen, evengoed a's
aan onze immer groen blijvende mosplan-
ten. Holler klinkt de gang der spoortrei
nen en tramwagens en het zoet gekweel
der vogels behoort niet tol de aantrekke
lijkheden van het hardvochtige winteraei-
FEUILLETON.
63
Vervolg)
De inhoud brscht voor gravis Wessiltsehikow
eene verrassing dcor een brief van haar broeder
nZeker niets goedsfluisterde zij tnsschen de
taiden, toen ze hem opendo. „Er is ook iets
nieuwe voor jouw. Vere zei ze na hem eens
vlug overknkeu te hebben, //Oom betreurt, je
het gevraagde adres niet te kunnen geven voor
eerst had dit geen doe], tweedons was hjj totaal
uit den gezichtskring verdwenen. Hebt gjj aan
oost geschreven Ik begrijp zjjn brief niet.//
Malwine zag op en ontmoette Vera's blik. Het
meisje was zichtbaar verschrokken, ze werd bleek
en rood en vond op het oogenblik geen ant
woord, lot genoegen vai Malwine, die haar aan
houdend aankeek om hare verlegenheid te ver
meerderen.
Hare nieuwsgierigheid was geprikkeld hiDg
dit samen met den tejMarktbrunn geposten brief,
en welk geheim mocht Vera hebben, dat ze voor
hare moeder verborg Een paar seconden en de
jonge Russin had weer een gevat antwoord 't
was niet mooi van oom Giégoire zich niet de
geringste moeite te geven om haar 't adres van
een goudsmid te verschaffen in 't vervolg
zou ze hem niets meer vragen.
Daarmee was de zaak uit en 't gesprek liep
over andere dingen. Malwine nam >r een wei
nig deel aan, maar verwijderde zich spoedig om
zoen. De trekvogels zijn voortgegaan naar
mildere streken. De musschen en spreeu
wen spelen krijgertje op het blanke sneeuw
veld, verstoppen zich onder het afhangend
schuurdak ot bedelen om een kruimeltje
brood op het aanlokkelijke raamkozijn. De
menschen bewegen zich vluchtig over straat,
gestoken in warme jassen of dichtwollen
doeken de handen diepgeborgen in zak
mof of want. De neuzen zijn rood getint
van de koü en in plaats van den gebrui-
kelijken groet, verwelkomt men elkaar met
den uitroep Verblitstwat een koü Van
nacht zooveel of zooveel graden gevroren
Het herinnert aan 't jaar '90 (vroeger sprak
men van 't jaar '40, maar tegenwoordig is
'90 zijn remplafant.) En de landlieden wen-
schen elkaar toe dat het ondergedekte
veevoer niet moge bevriezen en klagen, dat
de koeien minder melk geven en toch, o
jammerlijke tegenstelling, nog meer vreten
dan anders.
De winter stremt den loop der wateren,
maakt het malle zand of de losse klei tot
eene harde korst en heeft het sneeuwtapijt
uitgespreid over de aarde. «Gelukkig hjj,
die goed voorzien is van stooksel en klecren
en men beklaagt den arme die hieraan
zon gebrek hebben. Maar men moet het
niet bij woorden laten. Het baat den arme
niet hem te zeggen met een honingzoet ge
zicht: <Ga en verwarm U» als men hem
niet ter hulp komt.
De winter is een tijd om wel te doen
en aan anderen mede te deelen van het
geen men overvloedig bezit. De winter heeft
iets huiselgks, iets gezelligs. Wanneer men
in den winter in eene goed verwarmde ka
mer, beschut tegen de guurheid van het
weder bijeen is, onder zijne vrienden om
den langen avond door een vroolijk spel
te verkorten dan zou men allicht ver
geten, dat het buiten koud en guur is, ja,
ware er niet zooveel nadeeligs voor ande
ren aan verbonden die guurheid en koude
wenschen om nog meer te kunnen genie
ten van eigen zaligheid. Hier raak ik de
een toer in de frisscke lucht te maken. ZoolaDg
men haar uit de vensters van 't slot kou zien,
ging ze langzaam, doch hoe verder zjj kwam,
hoe haastiger hare schreden werden. Weldra was
ze aan het doel der wandeling, de Ottiliebron
aan den beukenberg, (Dit was eene open plek
in 't bosch, door struiken omgeven; middenin
stond een bank. Een man van kooge gestalte
stond van de bank op toen Malwine naderde,
en trad haar tegemoet. Zjjn door 't weder ge
bruind gelaat werd door een donkeren baard
omljj.t, een blaawe bril bedekte zijne oogen.
//Ik heb toch de eer juffrouw Holdernann te
spreken,// zei hjj, den boed afnemend, waaronder
lichtgrijze haren te voorschijn kwamen. „Gjj hebt
dus bet schrijven ontvangen, dat de rentmeester
Moser u dezen morgen gezonden heeft?,/
//Waartoe die komedie, Götz Von Sonneck,//
hernam Malwine bedaard en met waardigheid
//in die eenige jaren ban ik toeh niet onken-
baar geworden en jou zou ik onder hon-
dtrden herkend hebben.//
//Malwine!// riep hjj verheugd. //Malwine//
herhaalde hjj op weekeren toon en keur hart
klopte stormachtig, want ze hoopte, dat hjj nu
woorden zou vinden, die de weerklank waren
van hetgeen zij zelf gevoelde. //Uwe vriendschap
is trouw en iBnig,// ging hjj bedaard voort, //op
jon kan men bouwen als maar zelden op eeue
vrouw, en dit is voor mjj een groot, onverwacht
geluk.,,
Ook zjj was bedaard geworden was 't geene
liefde die hjj haar bood, zoo was 't toch vriend
schap en hieruit kon liefde spruiten. //Ja, ik
ben niet veranderd//, hernam ze, //ik mee* dat
keerzijde van den penning, want ook de
winter heeft zjjne bekoorlijkheden, zijn nut,
zijn vermaken.
Laat de grond maar eens wat uitvrie-
zen, zegt de buikige kleiboer, bij heeft het
noodigj het doet hem goed. Ook niet ten
onrechte spreekt men van winterpret
eene samenkoppeling van twee woorden
waarvan de Zuideling zich nooit een bei
der gedacht kan vormen. En toch, de win
ter is vermakelijk. Vraag het slechts aan
die lustige schaatsenrijdersdie daar op
hunne ijsschoenen over de gladde banen
gigden. Wat een gejoel, wat eene vroolgk-
heidDe bolronde gezichten tintelen van
koude, gezondheid en vroolijkheid en onze
ijsclubs hebben gezorgd voor gemak en
ververschingen op het ijs. Muziek op het
ijs baanvegers op het ijs; bier, koffie, thee
en chocolade op het ijsDe groote men-
scheo deelen de vroolijkheid der dartele
jeugd, die zich gladde sneeuwbanen maakt
om le kunnen <slitteren,> het uitgïert van
de pret op hun sneeuwprikje. Kindereu, die
zich warm loopen op den bevroren keiweg.
Gekletter der klompjes wat herinnert
gij mjj aan vele zaligheid, had Potgie
ter kunnen zeggen. Het is die frissche en
gezonde jeugd, vrij van alle vertroeteling,
vrij van geveinshei.l, spelende en joelende
in onschuld. Het zijn de Hoilandsche jon
gens, die geen kou kennen, door wieos han
den de sneeuwballen gigden en die hen
beter voor verkleumdheid bewaren dau mof
of want. Gaat voort u zoo te vermaken en
gjj zult ons vo'k tot eer strekken. In u
steekt de geest van Janmaat en van Jan
Cordaat. Maar de ouden van dagen moeteD
wjj den raad geven liever bjj bun war
men haard te big ven, tenzij op het latere
morgen- en middaguur de zon door de neve
len breekt en nog een overschot harer koes
terende stralen uitschiet over het witte
sneeuwveld. De winter brengt iets aantrek
kelijks, doch menige wederwaardigheid. <Als
hg de lente, het voorjaar maar haalt,» zegt
men van den kranke want de winter is
mjjn brief aan Allan Forsyth dit bewezen heeft.//
Hjj bad den bril afgenomen en hjj keek haar
warmer aan, toen hjj antwoordde«/Ja, die heer
lijke brief, hij opent mjj het uitzicht op betere
dagen. Zouden deze aanbreken, dan dank ik ze
jou, jou alleen. Gij getuigt toch voor mjj
//Zeker. Natuurlijk ben je gekomen ons je aan
spraken te doen gelden
«Eu recht te ja. Moser heeft mij herkend,
jjj eveneens en nog meer zullen voor mij
getuigen.//
//Wie je eens gezien heef', vergeet je trekken
niet licht maar er zullen toch hinder
nissen opdagen.//
„Och, mjjne tegenwoordigheid ruimt alles uit
den weg 1"
//Ik hoop het. Maar hoe kwam dat vr.lsch»
doodsbericht in de wereld
«Hoe? Door mjj zelf. Ik was met Allan For
syth bevriend, die ook door de familie verstoe
ten was. Samen trokken we de wereld door om
schatten te veroveren. Het laatst beproefden wjj
dit in de goudmjjnen wjj vonden ook goud
doch werden weer beroofd van den gewonnen
buit. Fersyth werd ziek, hjj voelde, dat hjj ster
ven ging het speet mjj van den ronden
kerel. Toen hjj weer eens van sterven sprak en
vroeg wat ik wel na zjjn dood zou begienen,
kwamen we beiden op de gedachte dat ik zijne
papieren nemon en als Allan Forsyth leven zou.
I Zjjne familie ondersteunde hem een weinig
de mijne in 't geheel niet. Hjj had vooruitzicht
op lotsverbetering ik niet. Zoo werd ik Al
lan Forsyth en zoo kwam het, dat, toen Allan
#tierf, Götz Yon Sonteck begraven werd en dat
schadelijk voor dan zieke en men vreest
voor hem. <Als het maar open weêr was,»
zegt de ijverige werkman, die gaarne door
zijn arbeid in eigen onderhoud zou voorzien.
En de bezorgde huismoeder klaagt, dat
de.kolen zoo duur zijn en de lamp des avonds
zoo lang moet branden alle redenen,
waarom wij de langere dagen gaarne zien
terugkeeren, waarom de zwaluwen ons wel
kom zullen zjjnals boden der naderende
lentezon. Want wij verkiezen de lente bo
ven den winter, al is het nog zoo aange
naam uit eene goed verwarmde kamer te
blikken op een dichterlijk landschap in win-
terkleed die witte huisjes en scharen van
sneeuw die blanke veldengedekt door
boomen en struiken met helderwitte armen
die als wachten op een nieuw bed van zachte,
heldere, reine pluimpjes der witte sneeuw.
Zoo gaat het bij ons in Noord-Brabant,
vriend Willem, en bij U in Holland zal
het wel hetzelfde zijn. Nu zullen bet ook
geene velden zijn met bloeiende tulpen en
hyacinthen, op welk gezicht gjj beloofd
hebt mg dezen zomer te zullen trakteeren.
Ik hoop ervan te komen genieten.
Corkklis.
Het Ministerie heeft gisteren besloten
aan alle politieke veroordeelden van 1898
hun stral kwijt te schelden, behalve aan
degenen die de wijk hebben genomen naar
den vreemde.
Onze feestvierende landgenoot) as
te Brussel.
't Is genoeg bekend, dat de Nedtrlandtche
Werkliedenvereeniging te Brussel een open oog
en een open hart heeft voor al de nooden en be
hoeften van de* Nederlandschen Werkman in
den vreemde. In bare moederljjke bezorgdheid
vergeet zjj zelfs de kleine kinderen niet en heeft
dit bjj het laatste Kerstfeest wederom eens flink
getoond.
Verleden Maandag-avond werd daar in hat
gewone lokaal het Kerstboom feest zoo plechtig
mogeljjk gevierd. Ia anders het vereenigings-
lokaal bjj feestavonden te klein, dezen keer was
Forsyth de tijding van zjjn dood verspreidde.*
//Een gevaarljjk spel// meende Malwine hoofd
schuddend.
«Zoo erg is 't niet. Wie vreet of niet mjjn
vermeende dood mijn oom ervan teruggehouden
heeft na Emich's dood mij van de erfenis *it
te sluiten
n Misschien maar hjj kan hat nog doen. I*
elk geval 7rees ik' dat gjj door uw optredan
als Forsyth u groota moeieljjkheden bereid hebt."
//Daarvoor vrees ik niet, ik gevoel nieuwen
moed in mjj, met den onrechtvaardigen oom
en den hebzuchtigen neef zal ik wel klaar ko-
me*. Jjj staat toch aan mjjne zjjde?//
//Twjjfel je nog vroeg ze met een medeljj-
dendeu glimlach. //Maar je zult wel uit Avstra-
lië getuige* moeten halen ik ben nu rjjk,
mijn vader is gestorveD, je kunt over mjj be-
1 schikken.//
//Je bent goed en trouw,// hernam hjj geroerd.
//Ik hoop echter zonder je hulp mjjn doel te
bereiken, het recht is immers op mjjne zjjde,
dat wil ik mjjn edelen neef hoe heet hjj
toch P Hugo nog bewijzen."
Malwine keek hem aanonrecht kon ze niet
ljjden al werd dit ook een vjjand aangedaan.
//Uw neef is een man van eer,// zei se lang
zaam. //Wanneer hij aan nw r<eht geloofde, zo*
hjj dat erkennen.//
//Bah, eenieder zorgt voor zjjn eigen ik. Bo
vendien is hjj verloofd en heeft das geld noo-
dig. Hoe heet toch de braid Moser noemde
mjj een onmogeljjken, vreemden neem.w
Wordt vervolgd.)