men, maar dat er ook een glas wijn getapt werd. .Geef ons een flesch Rüdesheimer", zeide Heinrich. De oude herbergier sloeg een paar malen met een kruik op de wit geschuurde, heldere tafel, de deur ging open en, gekleed in het schilderachtige nationale kostuum der alpenbewoners, trad een beeldschoon meisje binnen, dat de jongelui vrien delijk groette. Frans keek Heinrich aan, en de bestelling bleef den laatste in de keel steken. .Arno, amas, amat!" barstte Frans eindelijk uit, terwijl hij het meisje door gebaren te kennen gaf, wat hij verlangde. „Amamus!" lachte Heinrich, de zich verwijde rende schoone Leni naoogende. Ze kwam terug, vulde de glazen met parelenden wijn, terwijl zij den drank met een bevallig ge baar toereikte. Er kwamen andere bezoekers en de oude man riep zijne dochter weder tot zich. Terwijl zij zich heen en weer bewoog, droomde de eene student van madonna's van Raphael. De andere staarde in de blauwe wolken en zag rozen en leliën in het azuur. Hij hoorde nachtegalen zingen, en te midden van die bloemen en vogels verhief zich de slanke gestalte van Leni. Het koele verstand hernam echter spoedig zijne rechten. Frans zette zijn hoed op en verliet met Heimich de gelagkamer. Tegen de deur geleund, stond Leni naar de wolken te kijken, toen de jongelui buiten kwamen. .Leni, mag ik morgen terugkomen?" fluisterde Frans haar-in het oor. Zij aarzelde, keek hem ernstig aan en legde toen hare hand in de zijne. .Vergunt gij mij mede te komen, schoone bloem?" vroeg Heine, eveneens zijn hand uitste kende, die weifelend met haar vingers in aanra king kwam. .Vaartwel," riep zij hun toe, en liep lachend weg. De vrienden keerden naar huis terug. Thans namen de zwerftochten naar het eenzame huisje in het bosch een aanvang. Geen van beiden sprak ooit van liefde tot haar, maar niettemin wist zij dat ze bemind werd. De winter kwam; de avonden werden langer, en maanden bleef Frans gedurende de ochtend- en middag-uren schilderen aan een vrouweportret. Toen de lente kwam en de zwaluwen hun nest gingen bouwen, was de schilderij voltooid en werd ze ingepakt en weggezonden. Heinrich vroeg niet, voor wie dit geschenk be stemd was, maar toen Frans op zekeren dag met de noorderzon uit Bonn vertrokken was, ging hij naar Leni en vernam van haar, dat Frans naar Berlijn was vertrokken, om zijne studiën voort te zetten. .Hij heeft geschreid," zuchtte het meisje, en barstte in tranen uit. Heinrich schudde droevig het blonde hoofd. Hij zag dat Leni zijn afwezigen vriend beminde, en dat er blijkbaar voor hem geen plaats was. Met een gebroken hart ging hij heen, om nooit meer naar het stille huisje terug te keeren. Zoodra hij alleen was, greep zijne hand een onbeschreven blad papier en schreef hij sidderend de beroemd geworden woorden: Du bist wie eine Blume, So hold and schön und rein. Ich schau dich an und Wehmuth Sleicht mir ins Herz hinein, Mir ist, als ob ich die Hande, Aufs Haupt dir legen sollt', Betend das Gott dich erhalte So rein und schön und hold Vele jaren daarna vond een zijner vroegere me destudenten te Göttingen in een oud boek dat zelfde geel geworden papier, en toen hij peinsde en peinsde, wie de schrijver van die versregels wezen kon, maakte een oude dame hem met de geschiedenis van het vers bekend. Leni was inmiddels oud geworden; Heinrich Heine was een stille ziekelijke man, die in het buitenland rondzwierf, en Frans Neuhaus een paar dikke tranen ontrolden hare oogen Ik vroeg niets meer. Zij had hem liefgehad. - 23 fTUDENT THOMAS." Naar het Engelsch, van Joseph Keating. 11. (Slot.) „Wat gebeurt er?.... En waar ben ik?" schreeuwde hij, met alle soorten van jongens-fantazieën in zijn brein. „En waar is 'Lijah De duisternis was zoo dicht, dat hij, zijn hand vóór de oogen houdend, die niet zien kon, maar wèl kon hij spookachtige gilgeluiden en het bruisen van het water achter zich hooren. „Het water!" kreunde Thomas, en keerde zich weder in de richting, waaruit de geheimzinnige geluiden kwamen. Als hij zich bewoog, begfde zijn lichaam en kon hij slechts met de grootste moeite zich op de been houden. Maar voortdu- duiend staarde hij in de duisternis naar het sis sende, bobbelende water. Wat hij zag, of meende te zien, joeg hem aanvankelijk schrik aan. Hij zag iets, wat hem voorkwam een zwarte glans te zijn over den ganschen weg, oprijzend van den bodem tot aan het gewelf. Het scheen de duisternis zelf te zijn, die den glans over dezen geheimzinnigen muur verspreidde. „Wat kan dat wezen?" riep de knaap angstig uit, zich naar den zwarten glans toe bewegend. Zijn kleeren dropen van het water, en zijn schoe nen sopten in het slijk onder zijn voeten. Zijn lichaam bewegend, begon hij nogmaals zich in de lucht te verheffen. Hij trachtte op de gewone wijze te loopen, maar zijn voeten wilden niet op den weg blijven, zoodat hij heen en weer vlotte als een drijvende kurk. Thomas was uiterst ontsteld. De gorgelende, rommelende geluiden kwamen inderdaad Van den muur met den glans in de duisternis, en hij dacht, dat als hij dien mnur kon aanraken, hij ook kon weten wat het was. Werktuigelijk stak hij zijn hand uit. Maar aanstonds trok hij ze terug, hij durfde het zwarte, glanzende ding niet betasten. Hij bleei er echter naar staren. Er waren holten en rimpels op als op het vlak van een zwart meer, wanneer de bries erover blaast. Toen \yerd een kreunende zucht gehoord, een zucht van een menschelijk wezen. „Dat's 'Lijah," kreet Thomson, blij de stem van zijn vriend te hooren, al verried zij ook leed. Hij keerde zich om een schreed eenige stappen achterwaarts. Zijn voeten slieten tegen iets. Hij knielde neer, en zijn handen raakten een mensche lijk lichaam aan. „'Lijahriep hij, met zijn handen over het ge laat van den mijnwerker strijkend. 'Lijah lag met zijn gezicht voorover in de slijk, en zou ongetwijfeld zijn gestikt, zoo Thomas hem niet had gevonden. Thomas wentelde hem om, uitroepend: „Kom tot je-zelfkom tot je-zelf en hij schudde hem zoo hevig, dat 'Lijah spoedig het bewustzijn herkreeg, kuchend en naar adem hijgend. Thomas hielp hem op, en steunde hem bij het staan. „Wat gebeurt er? Waar ben ik?" vroeg 'Lijah, te midden van het geheimzinnig geraas en de dikke duisternis. „Ik ben het, ik, Thomas!" riep de jongen uit. „Goede jongen," antwoordde 'Lijah, zijn handen in den blinde uitstekend, om zijn kleinen vriend te raken. „Waar zijn we? Ging het water over ons heen en heeft het ons levend gelaten?" „Ik weet niet, wat er gebeurd is", zei Thomas. Nogmaals stak 'Lijah zijn hand over. „Het raakte vochtig hout." „We zijn bij de groote deur, waar het water ons heeft ingehaald", zei hij. „Ging het water er doorheen? We moeten de deur open maken en naar huis gaan." 'Lijah streek met zijn handen over de planken van de deur totdat zijn vingers den rand raakten. Hij herinnerde zich nu zijn pogen eenige oogen- blikken geleden, om de deur te openen, en vroeg zich met verbazing af, wat nu geschieden ging. Hij rukte aan den rand van de deur. Ze bewoog zich niet. ,'tls als een steenen muur!" riep hij uit. „Wat gebeurt er toch?" Ook de knaap was aan de deur, en hij trok aan den anderen rand. „Neen", zei Thomas, „Er kan geen droppel wa ter doorheen. En geen ziertje lucht ook!" riep hij uit.... Bij die laatste woorden kreeg hij een inge ving. „Kijk", ging hij voort, 'Lijah omdraaiend naar den glanzenden muur achter hen. „Zie je dat?" „Wat is dat?" vroeg 'Lijah, vol ontzetting vóór zich uit starend. Ais „wetenschappelijk man" had Thomas zijn hersens laten werken, om het vreemde verschijnsel te verklaren. „Wat het is?" herhaalde hij. „'t Is het water!" „Het water?.... En 't lijkt een muur. Wat houdt het op die manier terug?" „De lucht," riep de knaap blij uit. „Het water had de lucht voortgedreven naar de deur. Maar zij konden geen streep verder, noch het water, noch de lucht, en de lucht moest den strijd aanbin den tegen het water. Lucht zal zich nooit vermengen met water. De strijd van de lucht tegen het water maakt al die zonderlinge gil- en schreeuwgeluiden. Ze dreef het water terug en liet deze ruimte open voor u en mij, om te ademen, 'Lijah." „'t Is een wonder," zei 'Lijah eerbiedig. En strak bleef zijn blik op den muur gericht. „Ik ben aan het bidden, Thomas," voegde hij dezen na eenige seconden toe, „en het eerste wat we nu te doen hebben, is de vraag, hoe we hieruit zullen komen. Daar zijn twee mureneen achter en een vóór ons." En terugschrijdend naar de deur, beproefde hij er opnieuw zijn krachten aan, maar met niet beter gevolg. Ze was onwrikbaar als een ijzeren wal. „Hoe komt het toch, dat ik die deur niet open kan krijgen „Dat is de lucht, die er tegen drukt, saam- geperste lucht," legde Thomas uit. „Honderd paar den zouden ze niet open kunnen trekken, maar we kunnen een sleutel krijgen, 'Lijah." „Een sleutel De knaap lichtte zijn voet op en stampte op de metalen rails, de tramrails, die over den weg liepen. „Laten we een van die rails opbreken," zei hij. „De zijden van de deur zijn van harde aarde. En de rail zal er doorheen stooten." Het kostte niet veel moeite, de rail op te breken. „Student ThoiWAS". „Wat is dat?" vroeg 'Lijah, vol ontzetting vóór zich uit starend.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 11