1 38 ge lige gra de het bleeke, magere priestergelaat ernstige, harte lijke deelneming uitstraalt over de arme menschen, die daar in de stadiën der vreeselijke ziekte neer liggen, maar uit de aanwezigheid van hem, die zich geheel vrijwillig en om hunnentwille in 't gevaar begeeft, kracht putten, om zonder verwen- schingen de krampen te verdragen, die hun lijf doorsnijden, of met gebroken oogen een troost woord van zijn lippen lezen. En pastoor Verbraak was de eenige, de vrijwillig die vreeselijke chole- ra-zaal geregeld bezocht." Is het wonder, dat deze eenvoudige geestelijke maar „een generaal in zijn vak," getuigt een ander officier zich bij den soldaat in waarheid populair wist te maken? Reeds jaren te voren hadden de mindere militairen hem het „Virtus nobilitat" toegedacht, getuige de brief van een soldaat, die in het „Bataviaasch Handelsblad" o. a. schreef: „Elke soldaat, mijnheer, zonder onderscheid van geloof of graad, acht hem hoog, en de grootste doordraaier moet hem al vreeselijk „om hebben", als hij bij het zien van de bekende lange zwarte jas niet tracht zoo recht mogelijk te loopen en behoorlijk het militair saluut voor heerom te vol brengen." En thans heeft Pastoor Verbraak Atjeh verlaten, en zet zijn gezegend werk te Padang voort, waar hij er vóór 33 jaar een aanvang mee maakte. De Indische bladen, in het bijzonder het „Ad vertentieblad voor het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden" te Koeta-Radja, van 25 Mei 1907, hebben bij Pastoor Verbraak's vertrek naar Padang nog eens in herinnering gebracht het vele, dat hij in Atjeh gedaan heeft. „Wie ook ging of gedwongen werd te gaan, hij was de man, die bleef. In Atjeh is weinig stabiel geweest, stelsels, personen, zelfs geen nederzettingen. Wat er ook veranderde, welk stelsel er ook gevolgd werd en wie het toepaste, waar men zich ook vestigde, zeker was men Pastoor Verbraak aan te treffen en een bezoek van hem te ontvangenen heeft hij tot zijn spijt in die 33 jaren zijne taktiek van goedgeefschheid al een weinig moeten veranderen, nooit heeft hij zijne taktiek gewijzigd van vrien delijkheid en goedheid voor allen. Hij was voor de menschheid, die leed. Hoe ontzaglijk veel werd er in Atjeh geleden 1 Welk een veld dus bood het dien edelen menschen- vriend voor zijn werk van liefde. Niet van hooren zeggen toch, maar door eigen ondervinding kende hij al de gevaren en de el lende van den oorlog. Hij kreeg den vuurdoop, doorstond mcnigen kogelregen, gevoelde op zijne herhaalde tochten naar de posten, hoe vermoeiend en afmattend dat trekken is door een vijandelijk terrein, en met hoeveel ontbering en ongemakken dat bivakkeeren op alle mogelijke plaatsen ge paard kan gaan. In vele opzichten eene uitzondering, is hij niet bevrijd gebleven van de nadeelige gevolgen van het verblijf in een ongezonde woning. De Kraton was in den eersten tijd overbevolkt, en maanden lang moest hij wonen in een arm zalige hut, neergezet op pas gedolven graven. De lijken waren met zulk een dun laagje aarde bedekt, dat bij het vegen de doodsbeenderen zicht baar werden. De stank was ondraaglijk, en bukken werd zooveel mogelijk vermeden. In een der ka mertjes waren een paar choieralijders overleden. Op het einde van 1875 kreeg hij een hevige gal koorts, terwijl bloeddiarrhee een ernstig karakter aan de ziekte verleende. De crisis duurde gelukkig niet lang, zijn sterk gestel bood weerstand en kwam dien aanval spoedig te boven. Binnen één maand was hij wederom op dezelfde plaats werk zaam met frisschen moed. Het pleit voor het Nederl.-Ind. leger en zijne bevelhebbers, dat het dezen man nooit aan waar deering heeft laten ontbreken. Ondubbelzinnige blijken van hoogachting werden hem geschonken, telkens als hij eene belangrijke gebeurtenis in zijn leven feestelijk herdacht. Ook buiten de militaire kringen was hij goed gezien. Overal was hij welkom en werd hij gast vrij ontvangen en met onderscheiding behandeld. De ouderen en jongeren, zij raadpleegden hem graag, die levende Atjeh-Kroniek met zijn verba- - 39 - zend geheugen voor personen en feiten, plaatsen en tijden, jaren en datums. Bij nadere kennismaking ging men ook houden van den eenvoudigen, bescheiden man, die aan iedereen liefst meer zou geven dan hij vroeg of dan hem toekwam. In een ieder eerbiedigde hij het gezag, erkennende het goede, en liet het recht wedervaren, en zag liefst niet wat minder loffe lijk was. Hij stelde in alles belang, wilde tot alles medewerken en bijdragen, zoo het zonder verloo chening zijner beginselen kon geschieden. Hij heeft zich verheugd over elk succes, eiken tegenspoed en elke ramp betreurd, maar nooit het vertrouwen en den moed verloren, steeds getracht de gemoederen gerusf te stellen door op lichtpunten te wijzen. Gaf hij op de -eerste plaats Gode wat Godes was, hij heeft zich ook beijverd aan den Keizer te ge ven wat des Keizers iswas zijn leven Gode gewijd, de Godmensch, die zich gaf tot heil der wereld, was zijn voorbeeld. *(„De Amst. Wkb. v. Ned.") E CARNEGIE-MEDAILLE. Den 29en is eindelijk de eerste steen ge legd van het in de residentie op te richten Vredespaleis, als blijvend mo nument van de pogingen, voor de tweede maal aangewend, om door betere regeling van den oorlog te komen tot den vrede 1 Althans voorloopig zal de Vrede nog op zich laten wach ten, en zullen de Mogendheden, in plaats van zich geheel of gedeeltelijk te ontwapenen, voortdurend zich meer uitrusten voor den oorlog, maar voor een geregelden oorlog, een oorlog meer overeen komstig met'de wetten der humaniteit! De vredes duif met den olijftak in den snavel kan nog geen vast punt vinden, om er zich op neer te zetten. Met dat al verdient de Amerikaan Carnegie hulde voor de milliardairsmildheid, waarmede hij eene aanzienlijke som beschikbaar stelde voor een Vre despaleis, in afwachting dat zij daar haar nest zal maken. De voorzijde geeft het uitstekend gelijkend medaillonportret te zien van Carnegie, met het omschrift: „Andreas Carnegie, fundator Pa- latii Pacis. MDCCCCVII (Andreas Carnegie, stichter van het Vredespaleis. 1907)." De keerzijde ver toont een slanke vrouwefiguur, voorstellende de in zorg en druk op een sikkel (begrip van in- temationaliteit) gezeten menschheid, aan welke de vredesengel den palmtak van den vrede brengt. De houding der andere hand van den vredesengel vinden we minder gelukkig, wijl ze den indruk maakt, als waarschuwde zij de menschheid, dat zij er niets van vertellen mag, dat zij nu den vrede bezit. Boven den vredesengel staan de woorden: „Pax gentium" (Wereldvrede). De heer H. Makking, kunstdrijver te Utrecht, is de ontwerper, en aan de Kon. Ned. Fabriek van Goud- en Zilverwerken werd opgedragen de me daille te slaan. RAAGPENNING DER VREDESCON FERENTIE. Ter gelegenheid van den feestmaaltijd, door H. M. de Ko ningin den voornaamsten gedelegeer den der Vredesconferentie ten Paleize te Amsterdam aangeboden, is hun onze lezers weten het al wel een zilveren draagpenning geschonken. Daarvan hebben wij voor ons Zon dagsblad een afbeelding laten maken. De voor zijde vertoont den voorgevel der Ridderzaal, waar de gedelegeerden hun raadslagen houden. Tusschen de twee torens breekt de zon der gerechtigheid door en verdrijft dat hopen wij ten minste de duisternis. Onder den voorgevel staat „Hagae Comitis" ('s Gravenhage) en in romeinsche cijfers het jaartal, waarin de tweede Vredesconferentie haar geschiedenis maakt. De keerzijde bevat de inscriptie„Donum Wil- helminae Neerlandiae Reginae ad secundum Pacis Conventum legato"... (Geschenk van koningin Wilhelmina, Koningin der Nederlanden aan den afgevaardigde[naam van den drager] ter Tweede Vredesconferentie)." Het ontwerp is van den heer J. C. Wienecke, stempelsnijder van 's Rijks munt te Utrecht, en de firma Begeer, aldaar, was er de uitvoerster van, krachtens een Kon. besluit van 22 Juli 1907. Aan tafel werd zij door de gedelegeerden gedragen aan een zijden hemelsblauw lint. Ter bewaring van den penning dient een doos in antieken vorm gemaakt en op de voorzijde prijkende met de gekroonde W en in het rand schrift de inscriptie: „Je maintiendrai." ECTOR MALOT f Met den Fransch- man Malot is een romanschrijver heen gegaan, die zeer vruchtbaar is geweest, doch wiens werken nu niet juist alle geschikt kunnen worden geacht als lectuur voor het huisgezin. Zijn meest populair werk- en meesterstuk is wel „Sans familie" (Alleen op de wereld). Dit werd bekroond door de fransche Academie, is in alle europeesche talen ver taald en is daardoor om zoo te zeggen het gemeen goed van de gansche beschaafde wereld geworden. Hector Malot was geboren te la Bouille (in het departement Beneden Seine), in 1830. Zijn vader, die notaris was, meende in zijn zoon een opvolger te zullen vinden, doch zag zich in die verwachtingen weldra bedrogen. Want nauwelijks te Parijs voor zijn studiën, wijdde hij zich schier geheel aan de Het gesticht „Maris Stella", te Scheveningen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 17