DAGBLAD voor NOORD- en ZUID-HOLLAND. Vader Thomas. BUITENLAND. BINNENLAND. Ged« Oude Gracht 120, Haarlem DONDERDAG 8 AUGUSTUS 1907. No. 6654, 328te Jaargang. Bureaux van Redactie en Administratie: Telefoonnummer 1426. Duitsch. Algemeen Overzicht. De anticlericale agitatie in 11 a 1 i houdt nog maar niet op. Uit Rome wordt nu weer bericht, dat daar in een gebouw, behoorende tot het klooster der Zusters van O. L. Vrouw Presentatie, brand uitbrak, vermoedelijk het werk van misdadigers, terwijl men de deur van het college der Marianiten op de Via Manzone tot tweemaal toe begoten vond met petroleum. De anti-clericale bladen beginnen zich intusschen nu zelf over deze schandelijkheden van het gepeupel het gevolg van onbewezen en deels op de meest besliste wijze als zoodanig ontmaskerde lasterpraatjes te schamen en te protesteeren tegen die misdaden. Doch wie anders dan zij zijn er de oorzaak van geweest door hun lasterlijke ophitsingen tegen de Kerk en de priesters? We hebben van de week, in ons hoofdartikel, daarover reeds vol doende gezegd. De eenheid der Katholieke Kerk is weer treffend uitgekomen na de uitvaardiging van het jongste Pauselijke decreet, waarover zooveel is te doen geweest. 't Decreet scheen een storm te ontketenen, vooral in Duitschland en Italië, waar de richting van velen eenigzins was ten gunste van eenige der veroordeelde stellingen. L>e anticlericale heeren wreven al in hun handen van pret over de aanstaande „scheuring," en de libe rale, socialistische en neutrale kran ten berichtten al van onwillige bis schoppen, protesteerende proferso- ren, en zoo voorts. Maar ze komen bedrogen uit! Want achtereenvolgens hebben zoowel de Duitsche als de ltaliaan- sche bisschoppen luide hun onder werping aan en hun overeenstemming met het leergezag des Pausen bekend en beleden. Zoo hebben nu w er, om een enkel staaltje te noemen, de Kerk vorsten van de Lombardijsche pro vincie, n.l. de aartsbisschop van Milaan, kardinaal Ferrari, de bis schoppen van Parma, van Cremona, van Mantua, van Como, van Ber gamo en de wijbisschop van Milaan een geineenschappelijken herder lijken brief uitgevaardigd over de moderne dwalingen met een ver wijzing naar den Syllabus van Paus Pius X. In dat stuk, dat vooral om de bovengemelde verwachtingen die de antikatholieken hadden, zeer belangrijk is, wordt uiteengezet, dat de Kerk op dubbele wijze wordt bestreden, met materiëele en geeste lijke wapens. De eerste bestonden in berooving der Kerk, zooals het treurige voorbeeld van Frankrijk aantoont, of in onderdrukking barer vrijheid. Maar nog treuriger in haar ge volgen is de wijze van strijd tegen den godsdienst vande zijde dergenen, die het erop aangelegd hebben, het geloof te ondermijnen en het als een illusie of valsch voorstellen, of beweren, dat God niet dat geopen baard heeft, wat de Kerk leert. Een andere soort van dwaling breidt zich, zoo zeggen de kerkvor sten van Italië, langer hoe meer uit. Deze bestaat hierin, dat men zich voor katholiek houdt en ver klaart, terwijl men zich in waarheid van het geloof en de onderworpen- beid van ware katholieke onder de Kerk verre verwijdert. De bisschoppen, zegt het herder lijk schrijven verder, moeten hier tegen openlijk hun stem verheffen. Het doel der moderne nieuwig- heidspredikers is geen ander, dan het juk der discipline af te schud den en naar eigen neiging te denken en te handelen volgen het goed dunken eener dagelijks-wisse lende wetenschap. En de bisschoppen leggen zich volkomen neer bij het wijze decreet van Z. H. Pi us X Tegenover de uitvoerige berichten en brieven, ook in onze anti katho lieke en neutrale pers over 'n en kele Duitsche professor die mop pert, is dit belangrijke stuk aan Italiaansche bisschoppen de aandacht onzer lezers ten volle waardig! Die Marokkaansche kwes tie, door de gebeurtenissen van Casablanca weer scherper en venij niger geworden, is toch werkelijk op en top een wespennest 1 Gisteren zeiden we dat al, en na kennisneming van de officiëeie nota, die Frankrijk over het geval de wereld ingestuurd heeft, moet dat nog eens herhaald. Die nota van Frankrijk is gericht aan alle regeeringen, die de acte van Algesiras hebben onderteekend Daarin wordt dan gezegd, dat de gebeurtenissen die zijn voorge vallen, verschillende maatregelen wettigen, welke spoedig zullen wor den bekend gemaakt. Voorts wordt gewezen op de dringende noodza kelijkheid een politiemacht te vor men in de havens van Marokko. De nota beveetigt, en dat is de hoofdzaak dat Frankrijk van plan is de autoriteit van den sultan te handhaven, evenals diens onaf hankelijkheid en de integriteit van zijn rijk, benevens de orde, de veiligheid en de vrijheid. De han delsbetrekkingen zullen worden be schermd. Men ziet het: alweer dezelfde ty pische vrees voor Duitschland. De Duitsche keizer mag hier met het volste recht zeggensic volo, sic iubeo, het geschiedt z >oals ik het wil! Wilhelm II heeft, toon Delcassé op sluwe wijze poogde Marokko te annexeeren, bij zijn bezoek aan Tanger gezegd: afblijven! De Sul tan moet vorst blijven en de onaf hankelijkheid van Marokko blijft bestaan. Zoo wil ik het En Frankrijk heeft sedert dien bakzeil moeten balen. Delcassé werd uitgeworpen, en ook nu nog, na al deze beleedigin- gingen en woorden, die alle tegen Frankrijk gericht zijn, houdt men te Parijs augstvallig vast aan wal keizer Wilhelm gedecreteerd heeft Marokko géén Fransche kolonie. Ja, men mag den boel nu op knappen door een expeditie. Maar.... voor eens anders plei- zier Want terwijl Frankrijk militaire maatregelen neemt, stuurt het in allerijl en tegelijkertijd deze nota in de wereld, om aan keizer Wil helm toch maar te betuigen dat het volstrekt geen gebiedsuitbreiding of geen veroveringszucht in de zin heeft!.... Teekenend voor Frankrijk's zwakte op het wereldtooneel 'n Tien, twintig jaar geleden zou het niet gebeurd zijn, dat Frankrijk zoo deemoedig voor Duitschland in z'n schulp kroop 1 Nieuwtjes in drie regels. Het Koninklijk Echtpaar te Mecklenburg Z. K. H. de Prins der Neder landen, de rentmeester Stein, de hofmaarschalk Bülow en eenige Mecklenburgsche heeren zijn op het Krakowermeer op de eendenjacht gegaan. Men maakte gebruik van een Hollandsche motorboot. Onge veer 85 eenden en andere water vogels zijn geschoten. Koninklijk Bezoek aan Utrecht. P. M. de Koningin en Z. K. H. Prins ITendiik zullen het volgend jaar hoogstwaarschijnlijk een bezoek •tan Utrecht brengen. Het plan hier toe moet reeds ernstig overwogen zijn. Er zou dan tevens een bezoek gebracht worden aan de ateliers van zilverwerken van den heer Begeer, welke instelling eerlang 50 jaar bestaat. Koninklijk Bezoek aan Zeeland. Het Koninklijk Echtpaar zal bij het bezoek aan de Kon. Maatschap pij „De Schelde", te Ylissingen, op 12 September a.s. door de directie worden ontvangen op liet nieuw gebouwde mailstoomschip „Kawi", voor de Rotterdamsche Lloyd. Dat schip, hetwelk dan geheel gereed zal zijn voor de aflevering, zal den 28 September zijn eerste reis naar Oost-Indië maken. „Zelandia" meldt, dat de Koning der Belgen aan den Gouverneur van West-Vlaanderen, Baron Ker- chove d'Ixaerde, zal opdragen na mens den Koning het Koninklijk Echtpaar te Oostburg te begroeten. Hetzelfde blad verneemt nog, dat de burgemeesters in Oost-Vlaande ren zich voorstellen, behalve een adres van hulde aan de Koningin bij Haar bezoek op 14 September te Hulst, ook een gouden gedenk penning aan te bieden. Zij zijn voornemens, indien hunne hulde wordt aanvaard, in ambtscostuum hunne opwachting te komen maken. Ministerie van Waterstaat. De audiëntie van den minister van Waterstaat zal tot nadere aan kondiging niet plaats hebben. Het nieuwe pantserschip. De levering van het machinege deelte van het nieuwe voor Indië bestemde pantserscbip is voor 650.000 gld. opgedragen aan de Ned. Fabriek van Werktuigen en Spoor- wegmateriëel te Amsterdam. Vredesconferentie. Er moet tusscken de verschillen de delegaties overeenstemming zijn tot stand gekomen ten aanzien van de motie der Engelsche delegatie omtrent de beperking van de be wapeningen. Deze motie bevatte onder ande ren, dat de Conferentie zou uitspre ken, dat dit vraagstuk meer dan ooit spoedeischend is. Intusschen moet Duitschland tegen dat woord „spoedeischend" bezwaren hebben ingebracht en zou thans de motie een wijziging hebben ondergaan, waardoor wordt uitgesproken, dat het in studie nemen van deze kwestie „hoogst wensckelijk" is. De Erfgooierskwestie. Gisteren is voor de Amsterdam- sche Rechtbank de behandeling voortgezet van de strafzaak contra Floris Vos c.s. Nog typischer dan in de dag vaarding staat uitgedrukt, klonk de verklaring, ook neergelegd in de processen-verbaal van de agen ten rijksveldwachters, dat beklaagde Vos had gezegd: „Kan de procu reur-generaal er niets aan doen, dan kan de politie er óók niets aan doen; bak den boel dan maai stuk, jongens!" Even stellig als de agenten „blij ven" bij den inhoud van hun ver haal waar 't geldt de bedreiging van doodslag, even hardnekkig ont kennen de beklaagden zulke drei gementen met knuppel, staaf enz. te hebben gebezigd. Belangrijke getuige a décharge was de heer J. H. Maas, wethouder vrn Naarden ensecretaris-penningm. van de Vergadering van Stad en Lande. Hij kwam er voor uit, een vriend van Vos fe zijn! Het gewicht, van zijn verklaring lag niet in de geïncrimineerde feiten van den dag, want daarvan was bij getuige geweest maar meer om een kijk te geven op de grieven van de Nieuwe Partij. Hoofdzakelijk bestaan die daarin, dat haar leden niet voldoende wor den erkend als mede-eigenaren. Verkoopen en ruilen van grondi geschiedt zonder hen daarin te ken nen. Ook wordt aanmerking ge maakt op het financieel beheer. Aan de politie enz. zijn duizend guldens overbodig uitgegeven. Pro testen gaan eenvoudig de prullemand in. Een rekening van een kastelein bedroeg van f 4000 tot f 6000 en moest uit de kas van Stad en Lande worden betaald. De kas is uitgeput en er is nog wel een f 18.000 schuld. Na de pauze was het woord aan mr. Besier tot het uitbrengen van zijn requisitoir. Constateerende, dat van alle vier beklaagden de handelingen in con- fesso zijn uitgezonderd de aan de 2e en 3e ten laste gelegde bedreiging, welke toch als wettig en overtuigend bewezen kan worden beschouwd, trad het O. M. in een breede uiteen zetting van bet „openlijk" en „in het openbaar" zooals de geweld pleging met vernieling door de eerste drie beklaagden geschiedde (art. 141 Sr.) Spr. beriep zich hierbij op een uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 3 Maart 1903 W. v. h. R. 7930, berustende op de over weging, dat daders niet de bedoeling hadden iets heimelijk te doen. Maar trouwens 't deed hier er niet toe. Er was een „turba," geweld plegende tegen een hek, met de wetenschap dat bet door de politie bewaakt werd. De vierde beklaagde, Floris Vos, heeft zich schuldig gemaakt aan op ruiing in het openbaar, tot de melkers enz. en met opzettelijke uitnoodiging van verslaggevers, dus met opzettelijkgewilde openbaarheid. De officier eindigde met te eischen tegen de eerste drie bekl. ieder een maand, en tegen tegen den vierden FEUILLETON. HUE HA AR LE M St HE COMMIT ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden voor Haarlemfl.20 Voor de overige plaatsen in Nederland franco per post 1.65 Afzonderlijke nummers0.05 Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Zon- en Feestdagen PRIJS DER ADVERTENTIËN Van 1—6 regelsf0.60 (contant) f0.50 Elke regel meer0.10 Groote letters naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen 25 cent per advertentie^^ contant. We zijn één en al eerbied voor de politie. En we eerbiedigen met een zelfver loochenende dêemoedigheid hare be sluiten. Dat weet men. Want anders.zou de pers en de politie hier in Haarlem voortdurend leven als kat en hond. Maar Dat neemt toch niet weg, dat we een woordje van gemoedelijke afkeu ring laten hooren, als ons dat noodig voorkomt. Goede vrienden,maar als er wezen lijk wat te zeggen valt, dap houden We geen slot op den mond. Zoo nu. De politie heeft gemeend, dat in de tent van de gebroeders Alberts fré res op 't kermisterrein- te véél menschen ineens kwamen. Vanwege 't brandge vaar, of de veiligheid, of wat anders. Goed, dat kunnen we begrijpen. Maar nu de manier, waarop de politie daaraan een eind maakte: ge meent, dat ze 's morgens, op 'n nette manier, even een der heeren Alberts of hun employé-s waarschuwden? Of wel, dat ze vóór het begin van een voor stelling althans een woordje ter in lichting sprak? Och neen 1 Toen de voorstelling was begonnen, en de menschen binnen waren, trad de politie op. Tien, vijftien agenten met 'n inspecteur voorop „ontruimden" een deel van de zaal, ddar waar de menschen buiten de zit plaatsen stonden opgesteld, net als tot dusver zonder eenig bezwaar steeds geschied was. D'i vielen harde woorden, en de menschen waren met reden dunkt ons over dit ongetwijfeld zeer nut tig, maar dan ook toch zéér ontijdig optreden der politie, danig ontstemd. Dat gaat hier toch niet op z'n Duitsch, zoo riep men! We hebben dit verhaal van 'n oog getuige, die ons gisteravoud (de man was niet eerder in staat te komen) het geval in geuren en kleuren kwam vertellen. Welnu, als 't verhaal waar is, dan achten we dit voorval, hoe weinig- beteekenend ook op zichzelf, toch een staaltje van onhandigheid, dat ver dient gesignaleerd te worden. Hoeveel eerbied en achting we ook hebben voor onze politie, ook voor haar geldt 't spreek woord,dat men door schade en schande wijs kan worden. En dit voorval toont, dat ze toch nog niet altijd de wijsheid in pacht bezit! En we vertellen dit kleine incidentje dan ook alleen, om het boven-aange- haalde spreekwoord waar te maken, voor zoover we dat kunnen In Lyon krioelt het van de sprink hanen. Dat spelt groote hitte, zeggen de geleerden. We gelooven er niets van! Te Fankfort worden groote haven werken, die 35 milloen guldens zullen kosten, aangelegd. Grootsche plannen In New-York komen telkens aansla gen voor op vrouwen en kinderen.De be volking is er buiten zichzelf, lezen we. Prins Borghese, de automobilist van Peking—Parijs, zou burgemeester van Rome worden. Leve de auto In Montenegro is weer een heftige aardschok gevoeld, 't Is nog niet pluis daarbinnen in onze aarde! De mobilisatie te Toulon (om Ma rokko) heeft bewezen dat de Fransche inarine-otganisatie ook al niet deugt Onder de groote linde, die met haar bloeiende takken zoo verlokkend tegen mijn ruiten tikte, zoodat ik mijn breed- geranden slappen boed greep en naar buiten stormde om lenteweelde te geme ten, daar zag ik hem dikwijls zitten, den ouden vader Thomas. Hij zat daar 's avonds op de steenen bank, om te genieten van het vrije uurtje na de lasten van den dag. Het korte pijpje in den mond, de handen op de knie, de ernstige oogen naar den hemel gericht, een beeld des vredes, zoo maalde mijn penseel hem, zonder dat hij het be- merkte. Als het Angelusklokje over het stille dorp klonk, zette hij de donkere wollen muts af, stond op en bad, en niets kon hem daarin storen. Hij was een man va,n eer, altijd tot hulp bereid, maar ernstig en weinig spraakzaam; slechts zelden ver scheen een lachje op het gerimpelde ge laat. Reeds voor eenige weken was ik in het stille Rijndorpje gekomen, dat zoo aardig verscholen lag tusschen de scha duwrijke vruclitboomen, en met zijn typische huizen, zijn ouden watertoren, de verweerde muren van zijn burchtruïne, mjj reeds menige schets in mijn porte feuille had bezorgd. En bij den ouden Thomas had ik mijn kamer gehuurd, Mijn verblijf was vriendelijk en netjes en alles koket helder; het eten eenvoudig, maar smakeljjk en krachtig. In het heele huis heerschte rust en orde, die weldadig aandeed. En men wist niet, wie het meeste daartoe bijdroeg, vader Thomas met zijn scherpen, ernstigen blik, of moe der Walburga met haar zacht, vriendelijk lachen en haar nooit moede handen. Dat merkte ik wel op: hun twee zoons, ge spierde knapen met levendige blauwe oogen en vroolijken aard, zagen met ge lijke liefde en vereering tot vader en moe der op. De laatste Zondag van mijn vacantie was gekomen. Het middagmaal was afge- loopen en gezamenlijk hadden we ge dankt. Ik zat met vader Thomas en zijn twee zoons op ons afscheid te drinken. „Louis, ga eens naar den kelder en haal een flesch ÖSer," zei de oude. De voortreffelijke „93er", van uitmun tende kwaliteit, maakte mijn tong los. Ik begon van mijn reizen te verhalen, van het eeuwige Rome en het heerlijke Na pels, van de blauwe grot, het rotsachtige Capri, den rookenden Vesuvius en het in puin gestorte Pompeji. Ik raakte goed op dreef, mijn gezelschap luisterde aan dachtig: men kon de belangstelling en de vreugde op hun gelaat lezen daar luid den de klokken voor de namiddaggods dienstoefening. Bij het eerste klokgelui stonden alle drie onmiddellijk op, om ook ter kerke te gaan. Half schertsend, half ernstig zei ik, dat ze vandaag wel eens konden overslaan, en nog wel een uurtje bij me blijven, daar het toch de laatste maal was. „Dat kunt ge niet verlangen." Ruw en afwijzend had de ouden Tho mas dit gezegd, zoodat ik, een weinig onthutst over den barschen toon, even eens opstond en naar mijn kamer ging. Nicolaas en Louis wisselden met elkaar een blik en knikten me daarna zoo trouw hartig en geruststellend toe, dat ik het kleine voorval spoedig vergat. Toen ik 's avonds na mijn laatsten zwerftocht uit het enge dal terugkeerde, vond ik vader Thomas in zijn gewone houding op de bank. Ik zette me zwij gend naast hem. De oude sloeg eerst geen a?ht op me, dan wendde hij eensklaps zijn ernstig gelaat naar mij toe, zijn oogen keken me een poosje onderzoekend en vragend aan en dan zei hij snel: „Ge zijt toch niet meer boos op me, om vanmiddag? Als de klokken roepen, moet ik gaan; het is me, of de doodsklokken luiden. Ik wil het u verhalen, als ge goedvindt." En terwijl de zon in het Westen onder ging en over alles in den omtrek heur gulden glanzen goot, terwijl boven in den geurigen lindebloesem nog bijen zoemden, verhaalde de oude Thomas een stuk uit z'n leven, dat me diep in de ziel ging: „We waren met ons vieren, drie jon gens en een blond meisje. Gebrek en nood kenden we niet, want vader en moeder waren vlijtig en hielden alles goed bij elkaar. Ook wij, kinderen, moesten al vroeg mee aanpakken, maar we deden het gaarne, want we waren frisch en ge zond. Ik was voor mijn veertien jaren flink uit de kluiten geschoten en liet me heel wat voorstaan op mijn sterke armen en mijn helder hoofd: want aan beide dankte ik het, dat ik in school en bij vechtpartijtjes onder elkaar steeds de baas bleef. „Mjjn beide broeders, tweelingen, waren slechts twee jaar jonger. Het waren twee prachtige jongens, ze leken op elkaar als twee druppels water, en waren zoo levens lustig en vroolijk, dat iedereen schik in hen had. Dan kwam Roos, een zacht, lief kind. De tweelingen zagen in mij, den grooteren, veel sterkeren broeder een soort gezag. Ze hielden veel van me en waren altijd klaar om de streken uit te voeren, die ik verzon. „Op 'n Zondag zaten we na tafel nog een weinig bij elkaar. Vader had een flesch wjjn gehaald, en wij, jongens, moch ten een glas meedrinken op de gezond heid der tweelingen, die jarig waren. We lachten en schertsten, onze wangen gloei den en onze oogen straalden van pleizier. Daar luidde het voor de namiddaggods- dienstoefening. Een wenk van vader, wij grepen onze mutsen en onze kerkboeken en gingen heen. „Het was nog wat vroeg, en zoo kreeg ik de ongelukkige gedachte, nog wat langs den Rijn te gaan loopen. In een oogenblik waren wij er. Het was heet. De zon lag op het water, de golfjes sche nen te sluimeren, het water lokte aan, en eer ik goed wist, hoe me de gedachte in het hoofd was gekomen, had ik mijn broeders voorgeslagen, om in plaats van naar de kerk te gaan, een bad te nemen. Beiden waren eerst bang en weigerden, daar ze maar al te goed wisten, dat vader in dergelijke zaken niet van grappen hield, maar na een paar woorden had ik ze overgehaald. „We liepen stroomafwaarts, ver buiten het dorp, waar niemand ons zien kon. De strooming was hier tamelijk sterk, en bovendien waren op de plaats, die we uitkozen, verscheidene diepten, iets wat we heelemaal niet wisten. Aan den oever stond kreupelhout, wilgen en eisen. De kleeren waren spoedig uit, en daar ging het in het koele water. Dat deed goed. De tweelingen kraaiden van de pret, plas ten in het water, hadden den grootsten schik als het hun tot den hals kwam en wilden er niet meer uit. „Ik had zoo'n echt plezier niet. Mijn geweten was wakker geworden. Spoedig was ik dan ook weer uit het water, trok mijn kleeren aan, riep mijn broers toe, dat het nu lang genoeg was en kroop het kreupelhout in, om nestjes te zoeken. In mijn ijver otn te zoeken, vergat ik ik mijn broers en het heele naar huis gaan. Daar viel me opeens in, dat wij niet met de kerkgangers terug konden zijn. Ik kroop onder de struiken door en riep de tweelingen. „Doch waar waren ze? Wijd en zijd niets te zien en te hooren. De kleeren, kousen en schoenen lagen nog op dezelfde plaats. Het kookte in mijn hoofdIk schreeuwde, stapte in het water, ik liep terug naar het kreupelhout. Ze moesten daar toch zijn, ze hadden zich verscholen, om me voor den gek te houden. De angst maakte mij razendik liep heen en weer, ik schreeuwde en weende, ik tuimelde in het water en weer terug op den zandigen oever, ik was als waanzinnig. Kameraden uit het dorp kwamen aan. Ik klaagde hun stotterend, tandenklapperend,^ dat de tweelingen verdwenen waren. Eenigen hielpen me zoeken en roepen, anderen haalden volk uit het dorpTe laat 1 „Ik kan u de dagen en nachten, die volgden, niet schilderen. Vader en moe der hadden geen enkel woord voor me. Het stomme verwijt in hun oogen mar telde me schier ten doode. „Het haar mijns vaders was in dien ongeluksnacht grijs geworden. lederen nacht brandden twee kaarsen voor het kruisbeeld, aan liet bed mijner broeders. Ik zag de lichten flikkeren, hoorde het knetteren der vlammetjes, en steunend en kreunend woelde ik door mijn bed. „Acht dagen reeds hadden de kaarsen gebrand, en nog waren de lijken niet gevonden. Ik kon het niet meer hooren, hoe vader dikwerf in den nacht het huis verliet, om langs de rivier te loopen en te gaan zien, of eindelijk niet de lijken der verdronkenen waren aangespoeld. Ik kon niet meer zien, hoe moeder onder smart gebogen ging en kleine Roos in stilte weende. En aan alles had ik alleen schuld „Ik liep weg! Hoe ik 't aanlegde, dat men mij niet opving, hoe ik omdoolde, honger leed, arbeidde en door alles heen sloeg, kan ik nu niet beschrijven. Doch ik wilde liever alles verdragen, dan daar getuige zijn van die schrikkelijke smart, van dat vreeselijk verwijt. „Jaren gingen voorbij. Ik was rustiger geworden. Veel had ik doorleefd, ontbe ring en nood leeren kennen, maar ik was braaf gebleven. Voor alles in de wereld had ik niets slechts durven doen. De grijze haren mijns vaders, de in-treurige blik mijner moeder waren nooit uit mijn gedachten. Geen schijn van schuld wilde ik voegen bij de noodlottige daad, die ai onze vreugde had weggenomen. „Nu was ik man geworden, sterk, krachtig als geen ander, maar ook ach terhoudend, ernstig en zonder vreugde anders. In menigen dienst heb ik het uitgehouden en een aardig sommetje be spaard. Toen kreeg ik opeens heimwee. Plotseling overviel het me. En gelijk eens de ongelukkige knaap het ouderlijk huis ontloopen, zoo spoedig en zoo heimelijk keerde de man terug. „Hoe ik het huis vend? Vader was dood. Hij had het niet overleefd. Rosa was hem spoedig gevolgd. Maar moeder leefde nog! Mijn moeder! Ze had op me gehoopt, op me gewacht. Ze had voor m« gebeden dag en nacht. En toen ik ze vond, oud, zwak door zorgen, gebukt onder het hartzeer, toen ze haar slappe handen om haar jongen sloeg en de ge rimpelde wangen langs de mijne streek, toen weende ik, weende ik voor de eerste maal sinds den dood der tweelingen....' Droomend staarde de oude in de avond schemering. Stom drukte ik hem de hand. Hij stond op om naar binnen te gaan en ZÖ1 Ahf het voor de namiddaggodsdienst oefening luidt, moet ik naar de kerk. Het is of de doodsklokken luiden! EINDE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 1