DAGBLAD voor NOORD- en ZUID-HOLLAND.
Vader Thomas.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
Ged« Oude Gracht 120, Haarlem
DONDERDAG 8 AUGUSTUS 1907.
No. 6654, 328te Jaargang.
Bureaux van Redactie en Administratie:
Telefoonnummer 1426.
Duitsch.
Algemeen Overzicht.
De anticlericale agitatie in 11 a
1 i houdt nog maar niet op. Uit
Rome wordt nu weer bericht, dat
daar in een gebouw, behoorende
tot het klooster der Zusters van
O. L. Vrouw Presentatie, brand
uitbrak, vermoedelijk het werk van
misdadigers, terwijl men de deur
van het college der Marianiten op
de Via Manzone tot tweemaal toe
begoten vond met petroleum.
De anti-clericale bladen beginnen
zich intusschen nu zelf over deze
schandelijkheden van het gepeupel
het gevolg van onbewezen en
deels op de meest besliste wijze als
zoodanig ontmaskerde lasterpraatjes
te schamen en te protesteeren
tegen die misdaden.
Doch wie anders dan zij zijn er
de oorzaak van geweest door hun
lasterlijke ophitsingen tegen de
Kerk en de priesters?
We hebben van de week, in ons
hoofdartikel, daarover reeds vol
doende gezegd.
De eenheid der Katholieke
Kerk is weer treffend uitgekomen
na de uitvaardiging van het jongste
Pauselijke decreet, waarover zooveel
is te doen geweest.
't Decreet scheen een storm te
ontketenen, vooral in Duitschland
en Italië, waar de richting van velen
eenigzins was ten gunste van eenige
der veroordeelde stellingen.
L>e anticlericale heeren wreven
al in hun handen van pret over de
aanstaande „scheuring," en de libe
rale, socialistische en neutrale kran
ten berichtten al van onwillige bis
schoppen, protesteerende proferso-
ren, en zoo voorts.
Maar ze komen bedrogen uit!
Want achtereenvolgens hebben
zoowel de Duitsche als de ltaliaan-
sche bisschoppen luide hun onder
werping aan en hun overeenstemming
met het leergezag des Pausen bekend
en beleden.
Zoo hebben nu w er, om een
enkel staaltje te noemen, de Kerk
vorsten van de Lombardijsche pro
vincie, n.l. de aartsbisschop van
Milaan, kardinaal Ferrari, de bis
schoppen van Parma, van Cremona,
van Mantua, van Como, van Ber
gamo en de wijbisschop van Milaan
een geineenschappelijken herder
lijken brief uitgevaardigd over de
moderne dwalingen met een ver
wijzing naar den Syllabus van Paus
Pius X. In dat stuk, dat vooral
om de bovengemelde verwachtingen
die de antikatholieken hadden, zeer
belangrijk is, wordt uiteengezet, dat
de Kerk op dubbele wijze wordt
bestreden, met materiëele en geeste
lijke wapens. De eerste bestonden
in berooving der Kerk, zooals het
treurige voorbeeld van Frankrijk
aantoont, of in onderdrukking barer
vrijheid.
Maar nog treuriger in haar ge
volgen is de wijze van strijd tegen
den godsdienst vande zijde dergenen,
die het erop aangelegd hebben, het
geloof te ondermijnen en het als
een illusie of valsch voorstellen, of
beweren, dat God niet dat geopen
baard heeft, wat de Kerk leert.
Een andere soort van dwaling
breidt zich, zoo zeggen de kerkvor
sten van Italië, langer hoe meer
uit. Deze bestaat hierin, dat men
zich voor katholiek houdt en ver
klaart, terwijl men zich in waarheid
van het geloof en de onderworpen-
beid van ware katholieke onder de
Kerk verre verwijdert.
De bisschoppen, zegt het herder
lijk schrijven verder, moeten hier
tegen openlijk hun stem verheffen.
Het doel der moderne nieuwig-
heidspredikers is geen ander, dan
het juk der discipline af te schud
den en naar eigen neiging te denken
en te handelen volgen het goed
dunken eener dagelijks-wisse lende
wetenschap.
En de bisschoppen leggen zich
volkomen neer bij het wijze decreet
van Z. H. Pi us X
Tegenover de uitvoerige berichten
en brieven, ook in onze anti katho
lieke en neutrale pers over 'n en
kele Duitsche professor die mop
pert, is dit belangrijke stuk aan
Italiaansche bisschoppen de aandacht
onzer lezers ten volle waardig!
Die Marokkaansche kwes
tie, door de gebeurtenissen van
Casablanca weer scherper en venij
niger geworden, is toch werkelijk
op en top een wespennest 1
Gisteren zeiden we dat al, en na
kennisneming van de officiëeie nota,
die Frankrijk over het geval de
wereld ingestuurd heeft, moet dat
nog eens herhaald.
Die nota van Frankrijk is gericht
aan alle regeeringen, die de acte
van Algesiras hebben onderteekend
Daarin wordt dan gezegd, dat
de gebeurtenissen die zijn voorge
vallen, verschillende maatregelen
wettigen, welke spoedig zullen wor
den bekend gemaakt. Voorts wordt
gewezen op de dringende noodza
kelijkheid een politiemacht te vor
men in de havens van Marokko.
De nota beveetigt, en dat is
de hoofdzaak dat Frankrijk van
plan is de autoriteit van den sultan
te handhaven, evenals diens onaf
hankelijkheid en de integriteit van
zijn rijk, benevens de orde, de
veiligheid en de vrijheid. De han
delsbetrekkingen zullen worden be
schermd.
Men ziet het: alweer dezelfde ty
pische vrees voor Duitschland.
De Duitsche keizer mag hier met
het volste recht zeggensic volo,
sic iubeo, het geschiedt z >oals ik
het wil!
Wilhelm II heeft, toon Delcassé
op sluwe wijze poogde Marokko te
annexeeren, bij zijn bezoek aan
Tanger gezegd: afblijven! De Sul
tan moet vorst blijven en de onaf
hankelijkheid van Marokko blijft
bestaan. Zoo wil ik het
En Frankrijk heeft sedert dien
bakzeil moeten balen.
Delcassé werd uitgeworpen, en
ook nu nog, na al deze beleedigin-
gingen en woorden, die alle tegen
Frankrijk gericht zijn, houdt men
te Parijs augstvallig vast aan wal
keizer Wilhelm gedecreteerd heeft
Marokko géén Fransche kolonie.
Ja, men mag den boel nu op
knappen door een expeditie.
Maar.... voor eens anders plei-
zier
Want terwijl Frankrijk militaire
maatregelen neemt, stuurt het in
allerijl en tegelijkertijd deze nota
in de wereld, om aan keizer Wil
helm toch maar te betuigen dat het
volstrekt geen gebiedsuitbreiding of
geen veroveringszucht in de zin
heeft!....
Teekenend voor Frankrijk's
zwakte op het wereldtooneel
'n Tien, twintig jaar geleden zou
het niet gebeurd zijn, dat Frankrijk
zoo deemoedig voor Duitschland in
z'n schulp kroop 1
Nieuwtjes in drie regels.
Het Koninklijk Echtpaar te
Mecklenburg
Z. K. H. de Prins der Neder
landen, de rentmeester Stein, de
hofmaarschalk Bülow en eenige
Mecklenburgsche heeren zijn op het
Krakowermeer op de eendenjacht
gegaan. Men maakte gebruik van
een Hollandsche motorboot. Onge
veer 85 eenden en andere water
vogels zijn geschoten.
Koninklijk Bezoek aan Utrecht.
P. M. de Koningin en Z. K. H.
Prins ITendiik zullen het volgend
jaar hoogstwaarschijnlijk een bezoek
•tan Utrecht brengen. Het plan hier
toe moet reeds ernstig overwogen
zijn.
Er zou dan tevens een bezoek
gebracht worden aan de ateliers
van zilverwerken van den heer
Begeer, welke instelling eerlang 50
jaar bestaat.
Koninklijk Bezoek aan Zeeland.
Het Koninklijk Echtpaar zal bij
het bezoek aan de Kon. Maatschap
pij „De Schelde", te Ylissingen, op
12 September a.s. door de directie
worden ontvangen op liet nieuw
gebouwde mailstoomschip „Kawi",
voor de Rotterdamsche Lloyd.
Dat schip, hetwelk dan geheel
gereed zal zijn voor de aflevering,
zal den 28 September zijn eerste
reis naar Oost-Indië maken.
„Zelandia" meldt, dat de Koning
der Belgen aan den Gouverneur
van West-Vlaanderen, Baron Ker-
chove d'Ixaerde, zal opdragen na
mens den Koning het Koninklijk
Echtpaar te Oostburg te begroeten.
Hetzelfde blad verneemt nog, dat
de burgemeesters in Oost-Vlaande
ren zich voorstellen, behalve een
adres van hulde aan de Koningin
bij Haar bezoek op 14 September
te Hulst, ook een gouden gedenk
penning aan te bieden. Zij zijn
voornemens, indien hunne hulde
wordt aanvaard, in ambtscostuum
hunne opwachting te komen maken.
Ministerie van Waterstaat.
De audiëntie van den minister
van Waterstaat zal tot nadere aan
kondiging niet plaats hebben.
Het nieuwe pantserschip.
De levering van het machinege
deelte van het nieuwe voor Indië
bestemde pantserscbip is voor
650.000 gld. opgedragen aan de Ned.
Fabriek van Werktuigen en Spoor-
wegmateriëel te Amsterdam.
Vredesconferentie.
Er moet tusscken de verschillen
de delegaties overeenstemming zijn
tot stand gekomen ten aanzien van
de motie der Engelsche delegatie
omtrent de beperking van de be
wapeningen.
Deze motie bevatte onder ande
ren, dat de Conferentie zou uitspre
ken, dat dit vraagstuk meer dan
ooit spoedeischend is. Intusschen
moet Duitschland tegen dat woord
„spoedeischend" bezwaren hebben
ingebracht en zou thans de motie
een wijziging hebben ondergaan,
waardoor wordt uitgesproken, dat
het in studie nemen van deze
kwestie „hoogst wensckelijk" is.
De Erfgooierskwestie.
Gisteren is voor de Amsterdam-
sche Rechtbank de behandeling
voortgezet van de strafzaak contra
Floris Vos c.s.
Nog typischer dan in de dag
vaarding staat uitgedrukt, klonk
de verklaring, ook neergelegd in
de processen-verbaal van de agen
ten rijksveldwachters, dat beklaagde
Vos had gezegd: „Kan de procu
reur-generaal er niets aan doen,
dan kan de politie er óók niets
aan doen; bak den boel dan maai
stuk, jongens!"
Even stellig als de agenten „blij
ven" bij den inhoud van hun ver
haal waar 't geldt de bedreiging van
doodslag, even hardnekkig ont
kennen de beklaagden zulke drei
gementen met knuppel, staaf enz.
te hebben gebezigd.
Belangrijke getuige a décharge
was de heer J. H. Maas, wethouder
vrn Naarden ensecretaris-penningm.
van de Vergadering van Stad en
Lande. Hij kwam er voor uit, een
vriend van Vos fe zijn! Het gewicht,
van zijn verklaring lag niet in de
geïncrimineerde feiten van den dag,
want daarvan was bij getuige geweest
maar meer om een kijk te geven
op de grieven van de Nieuwe
Partij.
Hoofdzakelijk bestaan die daarin,
dat haar leden niet voldoende wor
den erkend als mede-eigenaren.
Verkoopen en ruilen van grondi
geschiedt zonder hen daarin te ken
nen. Ook wordt aanmerking ge
maakt op het financieel beheer.
Aan de politie enz. zijn duizend
guldens overbodig uitgegeven. Pro
testen gaan eenvoudig de prullemand
in. Een rekening van een kastelein
bedroeg van f 4000 tot f 6000 en
moest uit de kas van Stad en Lande
worden betaald. De kas is uitgeput
en er is nog wel een f 18.000 schuld.
Na de pauze was het woord aan
mr. Besier tot het uitbrengen van
zijn requisitoir.
Constateerende, dat van alle vier
beklaagden de handelingen in con-
fesso zijn uitgezonderd de aan de
2e en 3e ten laste gelegde bedreiging,
welke toch als wettig en overtuigend
bewezen kan worden beschouwd,
trad het O. M. in een breede uiteen
zetting van bet „openlijk" en „in
het openbaar" zooals de geweld
pleging met vernieling door de
eerste drie beklaagden geschiedde
(art. 141 Sr.)
Spr. beriep zich hierbij op een
uitspraak van de rechtbank te
Arnhem van 3 Maart 1903 W. v.
h. R. 7930, berustende op de over
weging, dat daders niet de bedoeling
hadden iets heimelijk te doen. Maar
trouwens 't deed hier er niet toe.
Er was een „turba," geweld plegende
tegen een hek, met de wetenschap
dat bet door de politie bewaakt werd.
De vierde beklaagde, Floris Vos,
heeft zich schuldig gemaakt aan
op ruiing in het openbaar, tot de
melkers enz. en met opzettelijke
uitnoodiging van verslaggevers, dus
met opzettelijkgewilde openbaarheid.
De officier eindigde met te eischen
tegen de eerste drie bekl. ieder een
maand, en tegen tegen den vierden
FEUILLETON.
HUE HA AR LE M St HE COMMIT
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden voor Haarlemfl.20
Voor de overige plaatsen in Nederland franco per post 1.65
Afzonderlijke nummers0.05
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Zon- en Feestdagen
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Van 1—6 regelsf0.60 (contant) f0.50
Elke regel meer0.10
Groote letters naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 cent per advertentie^^ contant.
We zijn één en al eerbied voor de
politie.
En we eerbiedigen met een zelfver
loochenende dêemoedigheid hare be
sluiten.
Dat weet men.
Want anders.zou de pers en de
politie hier in Haarlem voortdurend
leven als kat en hond.
Maar
Dat neemt toch niet weg, dat we
een woordje van gemoedelijke afkeu
ring laten hooren, als ons dat noodig
voorkomt.
Goede vrienden,maar als er wezen
lijk wat te zeggen valt, dap houden
We geen slot op den mond.
Zoo nu.
De politie heeft gemeend, dat in de
tent van de gebroeders Alberts fré res
op 't kermisterrein- te véél menschen
ineens kwamen. Vanwege 't brandge
vaar, of de veiligheid, of wat anders.
Goed, dat kunnen we begrijpen.
Maar nu de manier, waarop de
politie daaraan een eind maakte: ge
meent, dat ze 's morgens, op 'n nette
manier, even een der heeren Alberts
of hun employé-s waarschuwden? Of
wel, dat ze vóór het begin van een voor
stelling althans een woordje ter in
lichting sprak?
Och neen 1 Toen de voorstelling was
begonnen, en de menschen binnen
waren, trad de politie op. Tien, vijftien
agenten met 'n inspecteur voorop
„ontruimden" een deel van de zaal,
ddar waar de menschen buiten de zit
plaatsen stonden opgesteld, net als
tot dusver zonder eenig bezwaar steeds
geschied was.
D'i vielen harde woorden, en de
menschen waren met reden dunkt
ons over dit ongetwijfeld zeer nut
tig, maar dan ook toch zéér ontijdig
optreden der politie, danig ontstemd.
Dat gaat hier toch niet op z'n
Duitsch, zoo riep men!
We hebben dit verhaal van 'n oog
getuige, die ons gisteravoud (de man
was niet eerder in staat te komen)
het geval in geuren en kleuren kwam
vertellen.
Welnu, als 't verhaal waar is, dan
achten we dit voorval, hoe weinig-
beteekenend ook op zichzelf, toch een
staaltje van onhandigheid, dat ver
dient gesignaleerd te worden.
Hoeveel eerbied en achting we ook
hebben voor onze politie, ook voor
haar geldt 't spreek woord,dat men door
schade en schande wijs kan worden.
En dit voorval toont, dat ze
toch nog niet altijd de wijsheid in
pacht bezit!
En we vertellen dit kleine incidentje
dan ook alleen, om het boven-aange-
haalde spreekwoord waar te maken,
voor zoover we dat kunnen
In Lyon krioelt het van de sprink
hanen. Dat spelt groote hitte, zeggen de
geleerden. We gelooven er niets van!
Te Fankfort worden groote haven
werken, die 35 milloen guldens zullen
kosten, aangelegd. Grootsche plannen
In New-York komen telkens aansla
gen voor op vrouwen en kinderen.De be
volking is er buiten zichzelf, lezen we.
Prins Borghese, de automobilist
van Peking—Parijs, zou burgemeester
van Rome worden. Leve de auto
In Montenegro is weer een heftige
aardschok gevoeld, 't Is nog niet pluis
daarbinnen in onze aarde!
De mobilisatie te Toulon (om Ma
rokko) heeft bewezen dat de Fransche
inarine-otganisatie ook al niet deugt
Onder de groote linde, die met haar
bloeiende takken zoo verlokkend tegen
mijn ruiten tikte, zoodat ik mijn breed-
geranden slappen boed greep en naar
buiten stormde om lenteweelde te geme
ten, daar zag ik hem dikwijls zitten,
den ouden vader Thomas.
Hij zat daar 's avonds op de steenen
bank, om te genieten van het vrije uurtje
na de lasten van den dag. Het korte
pijpje in den mond, de handen op de
knie, de ernstige oogen naar den hemel
gericht, een beeld des vredes, zoo maalde
mijn penseel hem, zonder dat hij het be-
merkte.
Als het Angelusklokje over het stille
dorp klonk, zette hij de donkere wollen
muts af, stond op en bad, en niets kon
hem daarin storen. Hij was een man va,n
eer, altijd tot hulp bereid, maar ernstig
en weinig spraakzaam; slechts zelden ver
scheen een lachje op het gerimpelde ge
laat.
Reeds voor eenige weken was ik in
het stille Rijndorpje gekomen, dat zoo
aardig verscholen lag tusschen de scha
duwrijke vruclitboomen, en met zijn
typische huizen, zijn ouden watertoren,
de verweerde muren van zijn burchtruïne,
mjj reeds menige schets in mijn porte
feuille had bezorgd. En bij den ouden
Thomas had ik mijn kamer gehuurd,
Mijn verblijf was vriendelijk en netjes en
alles koket helder; het eten eenvoudig,
maar smakeljjk en krachtig. In het heele
huis heerschte rust en orde, die weldadig
aandeed. En men wist niet, wie het
meeste daartoe bijdroeg, vader Thomas
met zijn scherpen, ernstigen blik, of moe
der Walburga met haar zacht, vriendelijk
lachen en haar nooit moede handen. Dat
merkte ik wel op: hun twee zoons, ge
spierde knapen met levendige blauwe
oogen en vroolijken aard, zagen met ge
lijke liefde en vereering tot vader en moe
der op.
De laatste Zondag van mijn vacantie
was gekomen. Het middagmaal was afge-
loopen en gezamenlijk hadden we ge
dankt. Ik zat met vader Thomas en zijn
twee zoons op ons afscheid te drinken.
„Louis, ga eens naar den kelder en
haal een flesch ÖSer," zei de oude.
De voortreffelijke „93er", van uitmun
tende kwaliteit, maakte mijn tong los. Ik
begon van mijn reizen te verhalen, van
het eeuwige Rome en het heerlijke Na
pels, van de blauwe grot, het rotsachtige
Capri, den rookenden Vesuvius en het
in puin gestorte Pompeji. Ik raakte goed
op dreef, mijn gezelschap luisterde aan
dachtig: men kon de belangstelling en de
vreugde op hun gelaat lezen daar luid
den de klokken voor de namiddaggods
dienstoefening. Bij het eerste klokgelui
stonden alle drie onmiddellijk op, om ook
ter kerke te gaan. Half schertsend, half
ernstig zei ik, dat ze vandaag wel eens
konden overslaan, en nog wel een uurtje
bij me blijven, daar het toch de laatste
maal was.
„Dat kunt ge niet verlangen."
Ruw en afwijzend had de ouden Tho
mas dit gezegd, zoodat ik, een weinig
onthutst over den barschen toon, even
eens opstond en naar mijn kamer ging.
Nicolaas en Louis wisselden met elkaar
een blik en knikten me daarna zoo trouw
hartig en geruststellend toe, dat ik het
kleine voorval spoedig vergat.
Toen ik 's avonds na mijn laatsten
zwerftocht uit het enge dal terugkeerde,
vond ik vader Thomas in zijn gewone
houding op de bank. Ik zette me zwij
gend naast hem. De oude sloeg eerst geen
a?ht op me, dan wendde hij eensklaps
zijn ernstig gelaat naar mij toe, zijn oogen
keken me een poosje onderzoekend en
vragend aan en dan zei hij snel:
„Ge zijt toch niet meer boos op me, om
vanmiddag? Als de klokken roepen, moet
ik gaan; het is me, of de doodsklokken
luiden. Ik wil het u verhalen, als ge
goedvindt."
En terwijl de zon in het Westen onder
ging en over alles in den omtrek heur
gulden glanzen goot, terwijl boven in den
geurigen lindebloesem nog bijen zoemden,
verhaalde de oude Thomas een stuk uit
z'n leven, dat me diep in de ziel ging:
„We waren met ons vieren, drie jon
gens en een blond meisje. Gebrek en
nood kenden we niet, want vader en
moeder waren vlijtig en hielden alles goed
bij elkaar. Ook wij, kinderen, moesten al
vroeg mee aanpakken, maar we deden
het gaarne, want we waren frisch en ge
zond. Ik was voor mijn veertien jaren
flink uit de kluiten geschoten en liet me
heel wat voorstaan op mijn sterke armen
en mijn helder hoofd: want aan beide
dankte ik het, dat ik in school en bij
vechtpartijtjes onder elkaar steeds de
baas bleef.
„Mjjn beide broeders, tweelingen, waren
slechts twee jaar jonger. Het waren twee
prachtige jongens, ze leken op elkaar als
twee druppels water, en waren zoo levens
lustig en vroolijk, dat iedereen schik in
hen had. Dan kwam Roos, een zacht, lief
kind. De tweelingen zagen in mij, den
grooteren, veel sterkeren broeder een
soort gezag. Ze hielden veel van me en
waren altijd klaar om de streken uit te
voeren, die ik verzon.
„Op 'n Zondag zaten we na tafel nog
een weinig bij elkaar. Vader had een
flesch wjjn gehaald, en wij, jongens, moch
ten een glas meedrinken op de gezond
heid der tweelingen, die jarig waren. We
lachten en schertsten, onze wangen gloei
den en onze oogen straalden van pleizier.
Daar luidde het voor de namiddaggods-
dienstoefening. Een wenk van vader, wij
grepen onze mutsen en onze kerkboeken
en gingen heen.
„Het was nog wat vroeg, en zoo kreeg
ik de ongelukkige gedachte, nog wat
langs den Rijn te gaan loopen. In een
oogenblik waren wij er. Het was heet.
De zon lag op het water, de golfjes sche
nen te sluimeren, het water lokte aan,
en eer ik goed wist, hoe me de gedachte
in het hoofd was gekomen, had ik mijn
broeders voorgeslagen, om in plaats van
naar de kerk te gaan, een bad te nemen.
Beiden waren eerst bang en weigerden,
daar ze maar al te goed wisten, dat vader
in dergelijke zaken niet van grappen
hield, maar na een paar woorden had ik
ze overgehaald.
„We liepen stroomafwaarts, ver buiten
het dorp, waar niemand ons zien kon.
De strooming was hier tamelijk sterk, en
bovendien waren op de plaats, die we
uitkozen, verscheidene diepten, iets wat
we heelemaal niet wisten. Aan den oever
stond kreupelhout, wilgen en eisen. De
kleeren waren spoedig uit, en daar ging
het in het koele water. Dat deed goed.
De tweelingen kraaiden van de pret, plas
ten in het water, hadden den grootsten
schik als het hun tot den hals kwam
en wilden er niet meer uit.
„Ik had zoo'n echt plezier niet. Mijn
geweten was wakker geworden. Spoedig
was ik dan ook weer uit het water, trok
mijn kleeren aan, riep mijn broers toe,
dat het nu lang genoeg was en kroop
het kreupelhout in, om nestjes te zoeken.
In mijn ijver otn te zoeken, vergat ik
ik mijn broers en het heele naar huis
gaan. Daar viel me opeens in, dat wij
niet met de kerkgangers terug konden
zijn. Ik kroop onder de struiken door en
riep de tweelingen.
„Doch waar waren ze? Wijd en zijd
niets te zien en te hooren. De kleeren,
kousen en schoenen lagen nog op dezelfde
plaats. Het kookte in mijn hoofdIk
schreeuwde, stapte in het water, ik liep
terug naar het kreupelhout. Ze moesten
daar toch zijn, ze hadden zich verscholen,
om me voor den gek te houden. De angst
maakte mij razendik liep heen en weer,
ik schreeuwde en weende, ik tuimelde in
het water en weer terug op den zandigen
oever, ik was als waanzinnig. Kameraden
uit het dorp kwamen aan. Ik klaagde
hun stotterend, tandenklapperend,^ dat de
tweelingen verdwenen waren. Eenigen
hielpen me zoeken en roepen, anderen
haalden volk uit het dorpTe laat 1
„Ik kan u de dagen en nachten, die
volgden, niet schilderen. Vader en moe
der hadden geen enkel woord voor me.
Het stomme verwijt in hun oogen mar
telde me schier ten doode.
„Het haar mijns vaders was in dien
ongeluksnacht grijs geworden. lederen
nacht brandden twee kaarsen voor het
kruisbeeld, aan liet bed mijner broeders.
Ik zag de lichten flikkeren, hoorde het
knetteren der vlammetjes, en steunend
en kreunend woelde ik door mijn bed.
„Acht dagen reeds hadden de kaarsen
gebrand, en nog waren de lijken niet
gevonden. Ik kon het niet meer hooren,
hoe vader dikwerf in den nacht het huis
verliet, om langs de rivier te loopen en
te gaan zien, of eindelijk niet de lijken
der verdronkenen waren aangespoeld. Ik
kon niet meer zien, hoe moeder onder
smart gebogen ging en kleine Roos in
stilte weende. En aan alles had ik alleen
schuld
„Ik liep weg! Hoe ik 't aanlegde, dat
men mij niet opving, hoe ik omdoolde,
honger leed, arbeidde en door alles heen
sloeg, kan ik nu niet beschrijven. Doch
ik wilde liever alles verdragen, dan daar
getuige zijn van die schrikkelijke smart,
van dat vreeselijk verwijt.
„Jaren gingen voorbij. Ik was rustiger
geworden. Veel had ik doorleefd, ontbe
ring en nood leeren kennen, maar ik was
braaf gebleven. Voor alles in de wereld
had ik niets slechts durven doen. De
grijze haren mijns vaders, de in-treurige
blik mijner moeder waren nooit uit mijn
gedachten. Geen schijn van schuld wilde
ik voegen bij de noodlottige daad, die ai
onze vreugde had weggenomen.
„Nu was ik man geworden, sterk,
krachtig als geen ander, maar ook ach
terhoudend, ernstig en zonder vreugde
anders. In menigen dienst heb ik het
uitgehouden en een aardig sommetje be
spaard. Toen kreeg ik opeens heimwee.
Plotseling overviel het me. En gelijk eens
de ongelukkige knaap het ouderlijk huis
ontloopen, zoo spoedig en zoo heimelijk
keerde de man terug.
„Hoe ik het huis vend? Vader was
dood. Hij had het niet overleefd. Rosa
was hem spoedig gevolgd. Maar moeder
leefde nog! Mijn moeder! Ze had op me
gehoopt, op me gewacht. Ze had voor
m« gebeden dag en nacht. En toen ik
ze vond, oud, zwak door zorgen, gebukt
onder het hartzeer, toen ze haar slappe
handen om haar jongen sloeg en de ge
rimpelde wangen langs de mijne streek,
toen weende ik, weende ik voor de eerste
maal sinds den dood der tweelingen....'
Droomend staarde de oude in de avond
schemering. Stom drukte ik hem de hand.
Hij stond op om naar binnen te gaan en
ZÖ1 Ahf het voor de namiddaggodsdienst
oefening luidt, moet ik naar de kerk.
Het is of de doodsklokken luiden!
EINDE.