- .50 -
den prijs was gesteld, presenteerden een rekening
van 1.250,003 gulden, waaraan de behangers en
decorateurs er nog een toevoegden van een paar
honderdduizend gulden.
De „Lysistrata" kostte den heer Gordon Bennett
circa 3 millioen gulden.
Maar wat heeft die prijs van aankoop voor eens nog
te beduiden naast de ontzaglijke uitgaven voor het
behoorlijke onderhoud van een jacht! In één week
tijds verstookt een vaartuig van 5 a 600 ton voor
een waarde van 1000 a 1200 gulden aan steen
kool. Als men zich van zeilen bedient gedurende
twee maanden en vier maanden met stoom loopt
op een tocht, die een half jaar duurt, dan zal de
uitgave voor brandstof 20.000 gulden bedragen.
Voorts zijn er noodig 25 of 26 manschappen. Ma-
Irozeri en stokers verdienen ieder ongeveer 75
gulden ">er maand, de bootslieden en de machinis
ten 150 a 250 gulden, een kapitein 300 a 500
gulden. Dat is dus meer dan 600 gulden per week,
of 15.000 gulden voor zes maanden. De kosten
van de kleedij der equipage beloopen voor het
eerste jaar omstreeks 3000 gulden. De voorraad
aan boord voor zes maanden, met vijf of zes ge-
noodigden, eischt een uitgave van 12.500 gulden.
Voeg daaraan toe een assurantie-premie van
3000, 2000 gulden aan leverantiën voor het onder
houd aan boord, en alleen het strikt noodige
berekend, komt men tot een totaal van ruim 55000
gulden voor een kruistocht van zes maanden. Res
ten nog havengelden, loodsgelden enz. enz.
fET SPOORWEGONGELUK DER
PONTS-DE-CÉ. Ongetwijfeld weet
men van het vreeselijke spoorweg-on
geluk, dat dezer dagen bij het fransche
gehucht Ponts-de-Cé gebeurde op den
staatsspoorweg, verbindende Angers met Poitiers.
Een trein, 's morgens te 11,25 van Angers ver
trokken met een aanzienlijk getal reizigers, be
reikte tegen den middag de metalen brug over
de Loire, toen plotseling een deel van den brug-
vloer instortte. De locomotief viel in de rivier,
den tender, een goederenwagen en een waggon
3e1klasse meesleepend. J
Gelukkig braken de verbindingskettingen"met
Het spoorweg-ongeluk te Ponts-de Cé.
het verdere gedeelte van den trein, zoodat dit aan
den rand van den afgrond bleef staan. Men ver
beelde zich den ontzettenden schrik der daardoor
gespaard gebleven reizigers tegenover het vreese-
lijk tafreel beneden, in het waterde locomo
tief, liggende aan den voet van een der pijlers,
met het achtergedeelte in het water, de tender,
geheel <mrver, met alleen de raderen zichtbaar, de
bagagewagen en de personenwagen geheel onder
gedompeld. De machinist lag onder de locomotief,
verminkt, verdronken; de stoker en de treinchef
waren erin geslaagd zich te redden. Wat de onge-
lukkigen in den waggon betreft, van dezen zijn
niet meer dan vijf of zes ontkomen.
De droeve gebeurtenis vindt men in onze illu
straties afgebeeld in haar oorzaakde inzakking
van een deel der brug, en de gevolgen.
fAID MACLEAN. Van geen man is
sedert de zoo lang durende gisting in
Marokko zooveel sprake geweest als
van den Kaïd Maclean, die thans door
Raisoeli gevangen wordt gehouden.
Daardoor heeft de Sultan van Marokko zijn trouw-
sten raadgever verloren, een der meest invloed
rijke persoonlijkheden bij de Magzen, welker wer
king de regeering reeds uit vele verlegenheden
redde. Een gansche krans van sagen heeft zich
gevormd om den persoon van Maclean, die reeds
dertig jaar aan het Marokkaansche Sultanshof
verwijlde, en niet door gunst, maar door zijn
buitengewone gaven en hoedanigheden zich tot
zulk een hooge positie opwerkte.
Maclean werd als zoon van den engelschen gene-
raal-inspecteur Maclean in 1848 geboren en trad in
1869 als kadet in het 69ste Engelsche linie-regi
ment, waarmee hij lang in de Engelsche koloniën
diende. Terwijl Maclean in 1873 te Gibraltar in
garnizoen was, verzocht Sultan Mulay Hassan den
Engelschen bevelhebber dier vesting om een officier
voor de opleiding der Marokkaansche troepen.
Maclean, wien deze post werd aangeboden,
aanvaardde hem, en het open uiterlijk en de
moed van den jonkman bevielen de Sultan zóó
goed, dat hij hem weldra de moeilijkste zaken
toevertrouwde. Hij is de eenige Europeër, wien het
viermaal gelukte, over de
woeste, door vijandige
stammen bewoonde berg
ketens van den Atlas te
komen, de eenige Chris
ten, die ooit het graf van
den vermaarden marok-
kaanschen .heilige" Mulai
Ali Sjerif in het oasen-
district van Tafilet heeft
gezien.
Onder de Marokkanen
is zijn doldriestheid spreek
woordelij k ge worden. Toen
in 1893 den Sultan, die
destijds te Tafilet resideer
de, staatsdépêches van het
grootste belang overge
bracht moesten worden,
waagde het niemand onder
de Marokkanen, de 400
engelsche mijlen lange reis
over het door oproerige,
bloeddorstige stammen be
woonde gebied te onder
nemen. Zonder een oogen-
blikte aarzelen sprong de
kaïd zelf te paard en,
dagelijks twaaf tot vijftien
uren in den zadel zittend,
gelukte het hem na twee
weken den Sultan te berei
ken. Na enkele dagen nam
hij de terugreis aan door
het ongebaande, bergach
tige land en kwam geluk
kig te Fez aan. In zijn
latere, jarenlange gevech
ten tegen de opstandelin
gen verloor hij zijn rechter
oog, maar desniettemin is
hij een buitengewoon uitstekend schutter gebleven.
In 1875 huwde Maclean, een Schot in merg en
been, en zijne vrouw schonk hem elf kinderen,
"Kaid Harry Maclean. 57*0
van [welke echter "nog^slechts vier in leven zijn.
Aan zijn invloedrijken steun wordt in Engeland
toegeschreven, dat Marokko al niet reeds lang zijne
onafhankelijkheid aan Frankrijk verloren heeft.
fARON VON MÜNCHHAUSEN. Onder
de velen, die de grappen van baron
Von Münchhausen lazen en van zijn ver
makelijke leugens genoten, heeft zich
wellicht menigeen afgevraagd, of die
baron werkelijk heeft bestaan, en of hij inderdaad
zulk een aartsgrappenmaker is geweest. Het vol
gende geve hierop het antwoord.
Adolf von Münchhausen heeft geleefd, en is
gestorven in 1768 te Göttingen. Hij heeft de
Universiteit der stad gesticht en bij zijn dood
hebben de studenten daarvan, weinig dankbaar
zeker, bedacht, hem tot held te maken van grap
pige liedjes en zotte versjes, die zijn naam zoo
populair maakten in Duitschland, maar op geheel
onverwachte wijze. Intusschen moet toch, dunkt
ons, de bewuste baron een lachwekkende zijde
hebben gehadanders hadden de jongelieden wel
niet het denkbeeld gekregen, hun overigens
ongepasten spotlust aan hem bot te vieren.
LAPERS IN DE OPEN LUCHT. Heb
ben we in Midden-Europa dezen zomer zoo
weinig last van de warmte gehad, dat
meestal een demi-saison weldadig aandeed,
in Amerika schijnt de hitte, welke ons
hier onthouden werd, aan de gewone zomerhitte
te zijn toegevoegd. De warmte was er zóó ont
zettend, dat het leven inderdaad ondragelijk moest
heeten, vooral voor de arme stakkerds, die onder
zulke temperatuur langs den openbaren weg moes
ten sjouwen en zwoegen, 's Avonds zag men
dan ook te New-York zwermen arme drommels,
doodop van de vermoeienissen van den dag, om
wat verkoeling te krijgen, zich neerleggen op de
treden van eenig gebouw, in de uitgedroogde
kommen der fonteinen en zelfs op het straatplavei
sel. De banken in de parken waren letterlijk vol
van slapenden in allerlei mogelijke en onmoge
lijke houdingen. Een kiekje in dit nummer geeft
een breede trap van een openbaar gebouw in den
nacht te aanschouwen.
En zeer begrijpelijk was zulk een toestand een
Dorado voor misdadigers van allerlei slag. Het ge
tal misdrijven was aanmerkelijk grooter dan onder
normale omstandigheden. Plundering en kinderroof
waren aan de orde van den nacht. Ontsteld en
verontwaardigd over zulk een staat van zaken is de