van de Nieuwe Haarlemsche Courant en Stad en Land.
mm
Een vermakelijke
historie.
B
0
TWEEDE BLAD.
ZONDAG 18 AUGUSTUS.
=^®f3@£=3E=3
Even waar, als het daglicht over
ons schijnt, is de geschiedenis, welke
ik ga verhalen.
Zij speelt te Parijs, en ik heb
enkel maar den naam van den
hoofdpersoon verdraaid, omdat de
gansche historie handelt over zijnen
doodover de mogelijkheid van zijn
dood, over de onmogelijkheid om te
achterhalen, of hij dood dan wel in
leven is.
Er is niets hinderlijker voorden
persoon in kwestie, dan eene on
zekerheid als deze. Zwakke zieltjes
zouden in zoo'n geval wel eens
jammeren: „O hemel, kan dit geen
ongeluk voor mij beduiden?
Nü komt nog hierbij, dat het on
gelukkige slachtoffer een vorst is,
een zeer voornaam vorst nog wel,
en ik zal mij wel wachten, mijn
vaderland in diplomatieke moeilijk
heden te verwikkelen.
Welnu, eenigen tijd geleden de
historie is niet gebeurd onder het
tegenwoordige ministerie zag een
hoofdambtenaar van het departe
ment van binnenlandsche zaken een
bode op z'n bureau verschijnen.
„Een ambtenaar van marine
wenscht u te spreken," zoo kondigde
de bode aan.
De bezoeker werd toegelaten.
„Ik kom in opdracht van den
chef der marine-archievenhij
wenscht te vernemen, of de groot
hertog van Illyrië gestorven is."
De hoofdambtenaar van binnen
landsche zaken onderging een schok
bij deze ondervraging. „Wat! de
groothertog van Illyrië doodIs hij
vermoord, door dynamiet gevallen
of het slachtoffer van een politieken
aanslag. Vanwaar uwe vraag?"
„Ik moet u het antwoord schul
dig blijven," verklaarde de bezoeker
onverschillig. „Ik kom eenvoudig in
opdracht van mijn chef."
Niemand aan het departement
van binnenlandsche zaken wist iets
van 's vorsten dood. Maar eenparig
oordeelde men, dat de tijding er
eene was van allerernstigsten aard
en men overwijld den commissaris
van politie diende te waarschuwen.
Doch ook daar, aan het commis
sariaat, wa3 men geheel onkundig
van den dood des groothertogs. On
getwijfeld zou men beter slagen aan
het departement van binnenland
sche zaken.
„De groothertog is tijdelijk hier
ter stede," dit was het eenige wat
men wist. Doch 't was een goede
leidraad. Men kon nu tenminste
gaan informeeren aan het liótel,
waar de hooge gast verblijf hield,
en deed het onverwijld.
De secretaris van den groothertog
stond als aan den grond genageld
bij de vraag, of zijn meester ge
storven was. Van den schrik een
weinig bekomen, bracht hij er met
moeite uit: „Vóór twee dagen ver
trok hij, per automobiel, waarheen,
ik weet het niet. Maar, zegt me,
zou er een bom, een aanslag....?
Ja, hoe dit te vernemen?
Men besloot na rijpelijk overleg
naar den chef der marine-archieven
te gaan, die er toch mogelijk meer
van moest af weten, van hèm immers
was de vraag, of de groothertog
overleden was, uitgegaan.
En men toog daarheen.
„De groothertog van Illyrië is
dood, zoo u zegt, maar zoudt u geen
nadere bijzonderheden kunnen me-
dedeelen Niemand kan ze ons ver
schaffen."
De chef der archieven stond ver
bluft. „Heb ik dan beweerd, dat de
groothertog is overleden? Ziehier
de zuivere toedracht der zaak. Wij
geven jaarlijks een kostbaar verslag
uit van ons vlootwezen, en de ge
woonte brengt mee, aan alle grooten
der aarde een exemplaar daarvan
te zenden. Nu wist ik niet, of de
groothertog al dan niet nog leefde,
en vandaar mijne vraag aan het
ministerie van binnenlandsche za
ken, of de vorst soms dood was.
Onze jaarboeken worden op Staats
kosten uitgegeven, en ik zou niet
gaarne, door roekeloos met de exem
plaren om te springen, de schatkist
benadeelen."
Laten we slechts dit aan het bo
venstaande ware ,verhaal toevoe
gen: de zuinigheid is hier wel be
drogen uitgekomen.
Tot uitsparing eener uitgave van
circa f 12.50 werd er nagenoeg een
gelijk bedrag aan rijtuigen uitge
geven, terwijl bovendien een exem
plaar Yan het kostbare boek aan
den dood-gewaanden groothertog
werd toegezonden.
Aan Noordwijks Heilige
St. Jeroen.
Er klinkt over Noordwijk
Een heerlijke Naam,
Zoo lief, zoo bekoorlijk
Vol zoetheid te zaam.
Een balsem voor wonden
Een zalving in smart,
De zoetste der stonden
Voor 't jubelend hart
Jeroen, gij, Behoeder
Van die U bemint,
Gij eerdet de Moeder
Van 't Goddelijk Kind
Uw Naam is verheven
Het hoogste genot
Doet hopen en leven.
Bij 't barnen van 't lot.
01 Needrige Herder
Gij kendet geen trots.
Bemindet Uw schapen
Ter lofprijzing Gods
Nog klein was de kudde
Door U hier geplant,
Gij moest weldra vallen
Door moordende hand.
Het zwaard sloeg U neder
Door d'hand Yan den Noor,
Zoo keere dan weder
Die 't Godsrijk verloor.
O! Heilige bodem,
Gedrenkt door Uw bloed.
Bescherm toch uw Noordwijk
Met liefde, met moed.
De Koren hierboven
In jub'lenden klank
Verheffen en loven
Eu brengen U dank.
Wij zingen ook mede
Zoo teeder, zoo zacht
Aanhoor onze bede,
Ach, toon ons Uw macht!
Verplet Satans krachten
Dan vreezen wij niet,
Gij zijt voor zijn machten
De muur van graniet.
Geen kwaad kan ons hind'ren.
Sta Gij ons steeds bij,
De sterkte Uwer kindren
Jeroen, dat zijt Gij.
Blijf immer ons troosten
Beschermen op aard
Dan treft ons geen ramp meer
Wijl Gij ons bewaart.
Uw kindren bestralen
Met glansen der deugd
Doe Gij op ons dalen
Een minlijke vreugd.
Dan zullen na 't lijden
We eens vol van genot
Tot zalig verblijden
Bij d'Eeuwigen God
In jub'lende tonen
In 't Glorievol Hof
Jeroen U omkronen
Met luister, met lof.
J. C. v. d. P.
R.
Krokodillen op Celebes,
Celebes lijdt, behalve naast vele
andere kwalen, ook aan die, dat er
te veel kaaimannen huizen, een om
standigheid die, gelet op het bru
tale optreden der geduchte roofdie
ren de zoo noodige toeneming der
bevolking in den weg staat. Hoe
vaak, schrijft een correspondent van
het Soerab. Handelsblad, werd er
gedurende de laatste expeditie niet
gemeld, dat een militair, een dwang
arbeider, een hond, enz. door een
krokodil werden verslonden! Meer
dan elders in den archipel kwam
dit hier voor. Zou men 'tgelooven
dat op Palima per maand tien men-
schen door krokodillen omkomen?
En dit werd den schrijver toch door
vertrouwbare personen medege
deeld.
Palima ligt aan de monding der
Tjenranarivier en is dus erg laag.
Doch niet deze omstandigheid alleen
maakt de kampong-bewoners tot
een gemakkelijke prooi der kroko
dillen. De zorgeloosheid en de vrees
der inlanders voor de beesten heb
ben deze laatste zoo verwend, dat
ze om de nabijheid van den mensch
niets gevenzoo komt het dat de
lieden makkelijk worden gegrepen.
Of de dieren overal even brutaal
en even menigvuldig voorkomen
op Celebes, is nog niet uit te ma
ken, doch doet hier minder ter
zake.
Op Borneo zijn ook een ontzag
lijke massa krokodillen, maar door
de geweldige breedte der stroomen
en de ontzettend groote moerassen
kunnen zij de kampongs op een
grooten afstand bijna ongezien pas-
seeren. Op Celebes daarentegen wo
nen en bewegen zij zich bij troep
jes naast de kampongs en zijn door
de mindere breedte der rivieren aan
de menschen gewend.
Een hoofdofficier, die onlaugs te
Makassar van eene inspectiereis
terugkwam, deelde mede, hoe hij
op 4 a 5 passen afstands van de
prauw, waarmede hij de Tjenrana
rivier afzakte, twee krokodillen met
zijn revolver neerlegde. Die rivier
was op die plaatsen circa 150 me
ter breed. Een der verscheurende
dieren lag aan den kant tusschen
struiken. Toen de roeiers [op het
verzoek van den officier de prauw
er heen brachten, ging de krokodil
bij de nadering van het vaartuig
niet eens op de vlucht en kon het
dier als 't ware bout portant wor
den doodgeschoten.
Een eind verder de kali af, kwam
zoo'n monster gewoon op de prahoe
af, waarschijnlijk om een man, die
voor op de punt zat, even weg te
pikken. Dat meende het dier, door
ondervinding geleerd, best te kun
nen doen. Ditmaal had het gere
kend buiten den officier, die het
tot op enkele meters liet naderen,
om daarna los te branden op zijn
neus. Dat de neus toen in de diepte
verdween om daar den laatsten
adem uit te stooten, behoeft geen
betoog. Eens goed geraakt, gaat
een krokodil altijd dood.
Herhaaldelijk gebeurt het, dat
kleine prauwen, beladen met da-
joeng en gevoerd door een inlander
met een dajoeng achter in het vaar
tuig gezeten, worden aangevallen,
en man en dajoeng prooi van den
gulzigaard worden.
Een geval in de Toradjalanden
mag eveneens niet onvermeld blij
ven. Op vijftig pas afstands van een
kolonne, die een kali doorwaadde,
werd een Toradja. die het paard
yan den gouverneur Swart door de
rivier geleidde, door een kaaiman
bij den bovenarm gebeten. Door
het te keer gaan van het paard,
liet het ondier den Toradja los, die
ditmaal met een half verbrijzelden
schouder vrij kwam.
Don Bosco en de Patronaten.
Een groot, een vroom, een nederig
priester zal weldra verheven worden
tot de waardigheid der altaren.
Zooals kort geleden uit Rome
werd medegedeeld, vordert de zaak
van Don Bosco goed, en doet alles
verwachten, dat binnenkort aan
dezen dienaar Gods alvast de titel
van eerbiedwaardig zal geschonken
worden.
Vooral de Katholieke Sociale
Actie, die in Don Bosco een harer
grootste voormannen vond mag zich
van harte verheugen over het voor
recht, dat den heiligen priester zal
ten deel vallen.
Men mag Don Bosco terecht noe
men den grondlegger der patronaten.
En als straks de blijde dag zal
aanbreken, waarop deze priester
onder de rij der heiligen of geluk
zaligen zal worden opgenomen,
zullen onze patronaten geen beteren
patroonheilige kunnen kiezen dan
Don Bosco.
Zonder een cent geld, zonder
hulp of vrienden, alleen vertrou
wend op Gods macht koesterde Don
Bosco reeds als jeugdlig priester
grootsche plannen voor 't welzijn
der arbeidende klasse.
Volgens zijne meenïng moest in
de verschillende steden en vlekken
een groote zaal gebouwd worden,
die vele kinderen kon opnemen.
Verder moesten gesticht worden:
werkplaatsen voor alle soorten van
ambacht, studiezalen, groote speel
zalen, benevens eene kapel.
Het doel der stichting zou in
't kort hierop neerkomen
lo. Leerlingen, die bij hun
meester geen kost en logies hebben
zulks te verschaffen en hun,tevens
een goede opvoeding volgens de
christelijke leer te geven
2o. Aan alle leerlingen op'Zon
en Feestdagen en in hun vrijen tijd
eene gezellige bijeenkomst te ver
schaffen, hen hierdoor van slechte
gezelschappen af te houden, en hen
ioor doelmatige bezigheid op deels
onderhoudende, deels leer ende wijze
zedelijk en geestelijk te verheffen
3. Aan arme jongelui, die uit de
volksschool komen en in |de leer
denken te treden, zoolang verple
ging en tehuis te bieden totdat zij
een goede leerplaats gevonden
hebben
4o. Door kostelooze bezorging
van leerplaatsen en werkplaateen,
brave christelijke leerlingen aan
goede, christelijke leermeesters te
helpen.
Deze en dergelijke gedachten
sprak Don Bosco herhaaldelijk in
't openbaar uit.
Maar men keek hem verwonderd
aan.
Men hield het voor 'krankzinnig,
dat een man, die hoegenaamd geen
middelen bezat, en ook niet 't ge
ringst© vooruitzicht had, geld te
verkrijgen, een werk beginnen wilde,
voor 'twelk klaarblijkelijk groote
sommen noodig waren.
Men vreesde zelfs, dat de jonge
priester door onvoorzichtigheid en
door lichtzinnige ondernemingen
den geheelen clerus schade kon
toebrengen.
En zoo ondervond ook deze groote
man hetzelfde lot, als zoo menig
ander groot voorganger of nakome
ling beschoren was.
Want men zal het gewoonlijk
zien, dat personen, die door hun
ijver, werkkracht of door hun bij
zondere zielzorg uitmunten, door
eene nijdige, afgunstige wereld
bespot en beschimpt worden.
Maar Don Bosco trotseerde al
deze moeielijkheden, in de heilige
overtuiging, dat al de pogingen der
menschen tot niets zullen leiden,
als God het anders wil.
En inderdaad, God wilde het
anders.
Op zichtbare wijze stond Hij zijn
dienaar bij.
Door Gods hulp bracht Don Bosco
een werk tot stand, dat geheel de
wereld met eerbied vervulde; en
die daar straks zijne heftigste tegen
standers waren, werden nu zijn
vurigste vereerders.
Toen de edele priester in 't jaar
1888 op een hoogen leeftijd zijne
schoone ziel den Heere wedergaf,
had hij een reuzenwerk volbracht,
en in waarheid mocht van hem
gezegd wordenZoo wordt de man
gezegend, die in zijn aardsche leven
Gods wegen zoekt!
Niet minder dan 150 gestichten
had Don Bosco in alle oorden van
Italië doen oprichten, waarin het
door hem gestichte genootschap
der Salesianen 150,000 jongens van
den werkmans- en handwerkersstand
opgevoed werden. Jaarlijks verlieten
ongeveer 18,000 jongelingen als
goed gevormde handwerkers deze
gestichtenen zoo ook had
Don Bosco in 't belang van den
stoffelijken toestand van zijn schoon
land eene daad verricht, die in
grootheid en verhevenheid in de
geschiedenis nauwelijks haar gelijke
vindt.
Maar meer nog had Don Bosco
bij het einde zijns levens tot stand
gebracht.
Meer dan 6000 jongelui, die hij
als arme verlaten kinderen in de
huizen zijner congregatie had doen
opnemen, waren opgeleid geworden
tot priester.
Wat een voldoening moet het
voor dien grijsaard op zijn sterfbed
geweest zijn, de gedachte met zich
naar de eeuwigheid te kunnen dragen
dat hij niet minder dan 6000 pries
ters aan den dienst van zijnen
Schepper en Zaligmaker geschon
ken heeft.
Men mag dan ook gerust aan
nemen, dat zulk een man wel spoe
dig na zijn overlijden van Onzen
Lieven Heer de welverdiende
looning zal ontvangen hebben; en
dat dien3 hemelvaart er eene ge
weest is, waarover Engelen en Hei
ligen gejubeld en gejuicht zullen
hebben.
Vreugde vervult dan ook onze
harten, bij de blijde gedachte, dat
ook wij weldra de hemelvaart van
Don Bosco mogen vieren.
Vreugde zal er zijn bij de voor
mannen envoorstanders onzer sociale
actie.
Vreugde bij de priesters, die ge
dachtig het woord des Pausen, tot
het volk gaan en zich de nooden
des volks aantrekken. Vreugde
vooral zal er zijn bij hen, die dat
schoone en edele sociale werk der
patronaten leiden.
ZONDAGSBLAD