Baas boven baas.
Voor onze Dames,
Voor onze Jeugd.
Moge het voorbeeld door den
grooten grondlegger der patronaten
gegeven, voor allen, die zich met
dat werk bezig houden, een aan
sporing wezen om met moed en
vertrouwen dezen arbeid voort te
zetten.
Moge de zegen Gods, die op dit
werk van Don Bosco rustte, eveneens
ten deel vallen aan het nuttige
werk onzer patronaten, die, God
dank, in verschillende bisdommen
van ons vaderland reeds tot aan-
merkelijken bloei gekomen zijn.
En moge het onzen roemrijk
regeerenden Paus Pius X nog eens
gegeven zijn, door de heilig- of ge
lukzalig-verklaring van Don Bosco
het groote werk te huldigen, dat
hij eensvoor de noodlijdende mensch-
heid tot stand bracht; en dat wij
met onze zwakke krachten naar
best vermogen hopen voort te
zetten.
De oude opperhoutvester was
weer eens echt in zijn element. Hij
zat te liegen, dat zijn hoorders met
bedenkelijken blik naar de berookte
zoldering van de dorpsherberg
staarden, schijnbaar bevreesd dat
de oude balken daarboven breken
en reeds het volgende oogenblik
op het gezelschap neerstorten zouden.
„Ja, mijne heeren," sprak hij
met zijn diepe basstem, „over echo's
gesproken, in den vorigen herfst
heb ik op dat gebied iets beleefd,
dat werkelijk ik moet het beken
nen ieder, die het niet zelf on
dervonden heeft, ongeloofelij k moet
toeschijnen. Maar niet waar, gij
allen weet wel dat ik van niets
zulk een afkeer heb als van liegen
en opsnijden."
Er heerschte een oogenblik van
stilte, die alles behalve voor in
stemming met deze uitspraak kon
gehouden worden.
„Het was dan," zoo brak de
houtvester met blijkbaar welbehagen
de stilte af „het was op den 15en
Mei, of neen, laat ik de waarheid
vooral niet te kort doen, het was
den 16en, dat ik met eenige vrienden
door het besch ging en hun ver
telde van den beroemden echo aan
de Rübinger rotsspleet. Een der
heeren het was de gevierde hof
opera-zanger Albert Niemann
wilde de echo terstond leeren ken
nen. Wij gingen er dus heen en hij
zong met zijn geweldige stem een
paar strophen uit den Lohengrin
voor de rotsspleet. Helder en dui
delijk gaf de echo de woorden:
„Elsa, ich liebe dicht" terug, maar
tot groote verbazing van allen een
halven toon lager dan Niemann ze
gezongen had.
Zeer verbaasd zong Niemann
hetzelfde gedeelte nog eens en nog
eens, maar telkens was de echo
een halven toon lager!
Niemann was woedeud, omdat
hij meende beetgenomen te worden,
maar plotseling barstte hij in een
schaterlach uithij had de oorzaak
ontdekt. Er zat namelijk een groote
mol voor de rotsspleet!"
Hartelijk lachend hoorden de
gezellen van den opperhoutvester
het slot van het verhaal aan, maar
het hinderde hun toch wel e6n
beetje, dat ze weer zoo beetgenomen
waren.
Eén hunner had niet meegelachen.
„Och," sprak hij, „wat de hout
vester vertelt, is niet zoo heel veel
bijzonders. Mij is op het gebied van
echo's wat merkwaardigers overko
men. We waren eens in de bergen
van het Rijksland en zongen lustig
en vroolijk de „Wacht amRhein".
Voortdurend gaf de echo de
klanken terug en het was ons een
heerlijk genot, de woorden van het
Duitsche volkslied door de bergwan
den te hooren terugkaatsen.
Reeds driemaal hadden we het
heerlijke lied gezongen, en nog wer
den we het niet moede. Maar bij de
vierde maal keken we elkaar op
eens-verbaasd en geërgerd aan. Want
wat hoorden we daar? Uit de ber
gen klonk ons nu een ander lied
tegen; en toen we de woorden on
derscheidden, hoorden we tot onze
gxoote verbazing den eersten regel
„Allons enfants de la patrie",
de aanvangsstrophe der Marseillaise.
Wat was er gebeurd?
Ongemerkt waren we de grens
overgestoken en nu gaf de echo niet
het Duitsche, maar het Fransche
volkslied terug. Wat zegt ge wel
van zulk een vaderlandslievende,
fijngevoelige echo, meneer de op
perhoutvester?"
Deze stond zwijgend op, floot'zijn
hond en ging naar de deur. Cw
Toen wendde hij zich nog even
om en sprak met dreigende stem:
Jongmensch, je bent op een ge
vaarlijken weg. Ik zelf, nu ja, ik
vertel wel eens]wat, dat bezijden de
waarheid is, maar zoo onbeschaamd
als gij kan slechts een Berlijnsche
reiziger liegen!"
Krakend iel de deur acbter den
overtroefden opsnijder dicht.
Een zonderlinge redding,
Dat was een zonderlinge redding
Een ruiter in vliegenden galop
aan den gezichtseinder in de
verte een troepje vervolgers, met
niet minder snelheid achter hem
aanjagende. Een tooneel, dat heel
gewoon was'gedurende den laatsten
Zuid-Afrikaanschen oorlog De vluch
teling was 'n Boer, die te dicht
bij 't Engelsche kamp was gekomen
en nu zijn roekeloosheid moest be
zuren, daar 'n tiental dragonders
hun uiterste best deden, om hem
in hunne macht te krijgen. De
Boer wendde zich half in den zadel
om en wuifde spottend met z'n
hoed naar zijn woedende vijanden.
„Ze zullen ons niet inhalen", zoo
sprak hij 't moedige ros toe. „Je kunt
't opnemen tegen de besten, Pondo,
brave jongen?" En hij klopte het
dier liefkoozend op den nek.
De Boer keek nogmaals om en
lachte, toe hij in de khaki gekleede
gestalten, hoewel hun aantal niet
was verminderd, kleiner zag worden
in de verte.
„Ik heb waarschijnlijk mijn mak
kers van 'n hinderlaag gered"'
mompelde hij. „De Engelschen
zouden ons zeker omsingeld hebben
Ik snap niet, hoe ze zoosTer zijn
kunnen komen, zonder door ons
opgemerkt te worden. Nu ik weet,
waar ze zich ophouden, is hun list
mislukt. We zullen gereed voor hen
zijn, zoodra ze zich vertoonen. De
schemering daalde over de velden
en nog hield de wilde ren aan. Op
eens richtte de Boer zich rechtop
in den zadel. Wat zag hij daar?
'n Lange dunne lijn, welke zich
uitstrekte zoover zijn oog reikte.
Niets dan een stalen draad met
tusschenruimten vastgehecht aan
staken in den grond en gediend
hebbende tot afrastering van een
groote schapenhoeve. Maar de Boer
wist zeker, dat zijn paard, hoe sterk
en vlug ook, nooit over dien draad
zou kunnen springen en er evenmin
onderdoor zou kunnen gaan. Hij
zou uit den zadel worden geworpen,
zoodra 't beest tegen den draad zou
aankomen en zijn vijanden in han
den vallen. Hij bevond zich tus-
schen twee vurenHij aarzelde
echter niet, doch zette zijn vlucht
voort in de richting van de stalen
lijn.
Middelerwijl schenen de dragon
ders op hem gewonnen te hebben,
want verscheidene kogels sloegen
in den grond aan weerskanten van
hem. Nader en nader kwam hij bij
het noodlottige draad. Dichter en
dichter vlogen de kogels. De Boer
knarste op de tanden ,en reed recht
op de omheining aan. Hij huiverde
terwijl de zekerheid van den dood
of gevangenschap voor hem oprees.
Vijf ellen nog, twee, en toen de
ontknooping. Een der kogels van
de dragonders trof 't draad en deed
het afknappen, 't Viel op den grond
en de Boer was gered. Hij galop
peerde naar 't kamp zijnèr makkers
en de veiligheid. Daar vertelde hij,
hoe de dragonders hem hadden ver
volgd en op wat vreemde wijze hij
hun was ontsnapt.
Een goede Peter.
De broer van den Koning van
Frankrijk voerde indertijd den
hoogst eenvoudig klinkenden titel
van Monsieur, Mijnheer. Eens nu
ging de latere koning Karei X, toen
nog Mijnheer genoemd, des morgens
eene wandeling maken van zijn
kasteel te St. Cloud naar Sèvres.
Even buiten het dorp zag hij eene
arme vrouw aan den. weg neder-
zitten. Zij scheen op haar Zon-
dagsch gekleed. In hare armen
droeg zij een kindje en weende bitter.
„Wat scheelt u, vrouwtje?" vraagt
de broeder des konings. „Kan ik
u misschien in een of ander helpen?"
„Och, mijnheer," antwoordde de
vrouw, die hem niet kende, „ik ga
met dit kind ten doop ik ben zijne
meter. De pastoor wacht ons reeds
in de kerk, maar de peter, die ons
hier zou ontmoeten, is nog niet
ge'komen." En bij deze [woorden
vloeiden opnieuw hare tranen.
„Als gij wilt," zeide de prins,
„zou ik dat^wel kunnen."
„U, mijnheer?" hernam de vrouw,
„u, een mijnheer uit de stad?"
„Zeer zeker, en ten bewijze zal
ik u voorgaan naar de kerk."
De vrouw volgde geheel opge
beurd^ en tevreden den prins. Bij
den Heiligen doop was hij j peter
van den armen kleine.
Na afloop der plechtigheid vroeg
de priester, die ook den broeder des
konings niet kende, naar zijn naam.
„Mijnheer!" was het antwoord.
0- „Mijnheer, wie?" hernam de
priester.
„Mijnheer, eenvoudig weg," be
vestigde de prins.
„Maar dat is geen naam u heeft
toch nog een anderen?"
„O, als ge meer wilt, schrijf
dan maarMijnheer, broeder des
konings."
Men begrijpt, hoe verbaasd de
priester en de vrouw elkander aan
zagen.
„Nü moet ik ook suikergoed
geven," sprak de prins. „Doch ik
had niet voorzien, dat mij zulk een
eer zou te beurt vallen. Geef mij
uw jadr^j, vrouwtje, dan zal ik het
u lateqAtrengen."
Des avonds bracht men haar
werkelijk een flinke hoeveelheid
suikergoed, alsmede een bewijs, dat
het petekind van Mijnheer, den
broeder d^s konings, een jaarlijksch
pensioentje zou ontvangen van
honderd gulden.
Smakelijk eten.
In mijn vorig briefje heb ik ver
teld, hoe ons voedsel, wil het ten
minste aan zijn doel beantwoorden,
althans in den regel een vastgesteld
gedeelte aan verschillende voedings
stoffen moet bevatten.
Mag ik daar nu eens en klein
voorbeeldje van geven?
Ik hoor zoo wel eens zeggen, en
de arbeidersvrouw zal het allereerst
zeggen, dunkt me: „ja, maar lang
niet iedereen kan ieder en dag maar
vleesch eten!" Een juffrouw schreef
me dat al in antwoord op mijn bij
drage van de vorige week, en zette
er nog bij, ter verduidelijking:
„vleesch bevat vooral koolhydraten,
en vet is ook niet eiken dag voor
ons beschikbaar, hoe wilt u dus,
juffrouw Marie, dat wij dagelijks
onze portie van een en ander bin
nen krijgen, die u toch zegt dat we
noodig hebben".
Waarde juffrouw W. ik zou u
in mijn „Brievenbus" eigenlijk
moeten antwoorden, maar ik doe
dat nu hier ter leering ook van de
andere dames die er wat over willen
weten! En ik antwoord dan, dat
koolhydraten in allerlei andere
voedingsmiddelen dan vleesch óók
in voldoende mate voorhanden zijn,
en dat vet volstrekt niet alleen
voorkomt in „vet" zooals men dat
in 't dagelijksche leven wel denkt.
Zie hier eens, voor ons middag-
eten hebben we noodig ter voldoende
voeding ongeveer 50 gram eiwit,
25 gram vet, 170 gram koolhydra
ten. Voorts zout en water, doch dat
komt vanzelf terecht. Ik zei met
opzet m i d d ajgeten, omdat door dat
andere maaltijden ook reeds een
groot deel van die noodige voedings
stoffen geleverd wordt.
Welnu: een zeer goed middel om
ons die zooveel gram van dit en
zooveel gram van dat te leveren is
al..., karnemelk met rijst, boter en
stroop. De arbeidersvrouw die dus
op 'n drukken werkdag een heel
makkelijk kostje kiest en 't met
karnemelksche pap af wil doen.
vindt daarin een uitstekend middel
om de vereischte voedingswaarde
te krijgen.
Een liter karnemelk geeft reeds
40 gram eiwit, 10 gram vet, 30
gram koolhydraten. Dat leert een een
voudig tabelletje dat verschillende
huishoudscholen en kookscholen ge
bruiken, en dat ik mij voorstel, op
'n goeden dag eens in mijn brief
jes voor onze dames in te lasschen,
als de Redactie dat wil opnemen.
Zoo hebben we dus onzen liter
karnemelk.
Volgens de berekening is daarbij
nog noodig, om een voldoend mid
dagmaal voor één persoon te heb
ben nog 10 gram eiwit, 15 gram
vet, 140 gram koolhydraten.
Rijst levert 8 gram eiwitper 100
gram rijst, dus met U/4 X 100
gram rijst hebben we juist de 10
gram eiwit die we bejboeven. Maar
in die 125 gram rijst vinden we
óók nog l1/* X 10 gram koolhy
draten, zooals het bovenbedoelde
tabelletje óók leeren kan. We heb
ben nu al 95 gram koolhydraten.
Die vinden we in boter (welke on
geveer per 100 gram 85 gram vet
bevat) en waarvan dus 15 d 20
gram noodig is, en voorts in den
stroop, die 70 procent aan kool
hydraten bevat en waarvan dus
ongeveer 50 gram noodig is.
Alles bij elkaar hebben we dus
een zeer voldoenden maaltijd met
1 liter karnemelk, gekookt met 125
gram rijst, en daarna vermengd
met 20 gram boter en 50 gram
stroop.
En zoo is 't bewezen dat men
volstrekt niet eiken dag vleesch
behoeft te eten, om een voldoende
maaltijd in elk opzicht te bereiden!
Zoo'n tabelletje leert ook nog
andere interresante dingen.
Wat is beter: eieren of melk,
vraagt men zoo dikwijls?
Ziehier
Een liter melk kost 9 cent. Die
bevat 40 gram eiwit, 30 gram vet
40 gram koolhydraten.
Twee eieren kosten gewoonlijk
ook 9 cent, vertegenwoordigen een
gewicht van 100 gram, en bevatten
ongeveer 12 gram eiwit, 12 gram
vet, geen koolhydraten.
Dus voor die 9 cent aan melk
besteed, wordt 28 gram vet, en 40
gram koolhydraten méér verkregen
dan voor de 9 cent aan eieren. Melk
is dus in het algemeen te verkiezen
boven eieren!
Ziedaar een aardige berekening:
zoo kan men er méér maken!
De verhouding van de verschil
lende voedingsstoffen in vele een
voudige voedingsmiddelen "geef ik
u de volgende maal eens, dan kunt
ge zelf uw berekeningen [maken.
Mariic.
Mijn Brievenbus,
Mej. W. U is hierboven al
beantwoord.
Mej. C. Gedroogde peulvruch
ten (snijboonen enz.) zijn veel voed
zamer dan de jonge peulvruchten.
Ik zou u raden in snijboonen, prin-
cesseboonen enz. steeds witte boo-
nen goed gaar gekookt te gebruiken!
Ik kom daar nog wel eens op terug.
Marie.
Allereerst geef ik hier de oplos
singen van de vorige weekdie
twee kunstjes met de vierkanten en
lucifers hebben onze jonge lezers
bepaald lang niet allemaal gevonden.
En toch, als je de figuurtjes hier
onder bekijkt, zal je zeggen: he, heb
ik daar nu zoo lang naar gezocht!
a.
b.
Zooals ge ziet, zijn in figuurtje
a maar drie stokjes weggenomen
en in fig. b. maar vier; en wezen
lijk er zijn in het eene figuurtje maar
drie, in*! het laatste nu twee vier
kanten overgeschoten.
O maar, zal een jongen of meisje
zeggen, we wisten ook niet, dat bij
het tweede kunstje de vierkanten
niet][even groot hoefden te zijnEn
toch stond er in de opgave nietbij,
dat ze het wèl moesten wezenKijk
de courant maar na, als ge ze nog
hebt.
Zoo kan menmet lucifers en stokjes
nog veel aardige kunstjes verzin
nen. Als de lange avonden weer
komen en dat is al vrij gauw
zullen we van die kunstjes er wel
eens een heeleboel opgeven.
De oplossingen der andere raad
seltjes waren:
2. Heiderabat. Zoek maar eens
waar dat ligt in Yoor-Indië!
3. Karabijn.
4. Bloembollenveldeni
5. Aschschop.
Dienststrik.
6. Telegram.
7. Koningin Wilhelmina.
8. Tromp.
Ziezoo, nu weer een dozijntje an
dere
1. Allereerst een nieuw kunstje.
Wie ziet er kans de stukken in on
derstaande teekening mooi precies
uit te knippen en ze zóó bij elkaar
te leggen, dat het juist een vier
kant wordt?
Het is heel gemakkelijk.
1
2. Met n kan ik u pijn ontwringen.
Met k hoort men mij wel eens zingen.
Met z nood ik tot zitten uit.
Nu weet je wel wat ik beduid.
3. Ik ben een frissche drank.
Mijn naam bestaat uit vier letter
grepen.
Twee van deze lettergrepen, niet
op elkander volgend, vormen een
meisjesnaam. De twee andere let
tergrepen vormen samen een vorstin,
naar wie bijna alle vrouwen zich
schikken.
4. Ik ben een prachtige bloem.
De eerste lettergreep van mijn
naam is iemand die in de middel
eeuwen aan de hoven der vorsten
en koningen een niet onbeduidende
rol speelde.
Mijn tweede lettergreep i* een
muzieknoot.
Wie ben ik?
5. Mijn naam bestaat uit 7 letters
en ik word vooral door de dames
veel gebruikt.
Van een 1 2 4 3 moet men er
maar liefst niet één verliezen.
5 6 7 is een muzieknoot.
7 6 5 is niet erg vast.
Wie ben ik?
6. Wat is het einde van alles?
7. Welke knecht zwijgt er steeds?
8. 'k Ben in de vreugd,
Te midden] van Jde jeugd:
Maar bij pleizier en pret
Heb 'k nooit den voet geze.
Wie ben ik?
9. Ik ben langwerpig rond.
'k Heb oog noch oor of mond,
Wat binnenin mij zit,
Is prachtig geel en wit.
Wie ben ik?
10. Mijn eerste deel is een wagen,
mijn tweede een soort van vat. Van
mijn geheel maakt men doozen.
Wie ben ik?
11. Een 1 2 3 5 is een Duitsch
geldstuk.
3 4 7 6 verraadt de aanwezigheid
van menschen.
1 4 7 6 is een dorpje in Limburg,
Mijn geheel ligt in Afrika.
Wie ben ik?
12. Mijn eerste deel is een toe
stemming of een bevestiging; mijn
tweede trekken kinderen aan, als
ze naar bed gaan. Mijn geheel is
een dameskleedingstuk.
Wie ben ik?