paaSSHP® - 61 - „Wat wouwen de heeren „Een blik in de toekomst werpen, schoone fee," Kardinaal Svampa. j spot de jongste van het gezelschap, wat het wijf, met een afschuwelijken grijnslach om den tandeloozen mond, hem een kwaadaardigen blik doed toewerpen. „Komt binnen, heeren." Het vertrek, waar ze worden binnengelaten, zou reeds donker zijn door het gebrek aan licht in de enge steeg, maar het sombere is er nog intenser gemaakt door een bijna geheel neergelaten gordijn, wel met enkele scheuren en gaten erin, maar niet genoeg, om als Iichtzeef groote diensten te bewijzen. En in plaats van bij het raam staat de wrakkige tafel van donker hout dicht bij den uitgebranden haard, waar een oude waterketel aan een roestigen ketting hangt. In een in geheimzinnig duister vervagenden hoek bij den haard loeren de geelgroene glinster- oogen van een zwarte kat, gehurkt vóór 'n kastje, waarop eenige fleschjes en het geraamte van een hagedisch. Aan de wanden eenige portretten, wellicht de voorouders der Sybille 1Ofwel van dankbaren, wien zij een gelukkige toekomst voor spelde. Op den steenen vloer, hier en daar defect, ligt achteloos eenig zand gestrooid, en in den anderen uitersten hoek staat 'n soort van kooi, met iets van 'n grooten vogel erin. Kortom, de omgeving, met de „heks" als middelpunt, beant woordt ten volle aan 't geen Karei wel eens daar over heeft gelezen en gehoord. Afgescheiden van de vraag, of dat wijf al of niet in staat zal zijn te zeggen wat zijn vrienden van haar hebben beweerd, doet dat alles den on- geloovige wel wat huiveren. Overigens, ook de anderen schijnen onder den suggestieven indruk. „Ooeden dag, heeren!" boort eensklaps een stem door het half-donker. Karei voelt een schok en kan slechts ten halve een kreet van schrik onderdrukken. „O, de heeren behoeven heelemaai niet bang te zijn," zegt het wijf, „dat is alleen een verwel koming door mijn papegaai hier.... En wien van de heeren moet nu de waarheid worden gezegd (ze bedoelde: waargezegd)?" „Hier, dezen meneer," duidde Thijs aan, op Karei Balijn wijzend. „Als die meneer dan maar even bij mij wil komen." Al den moed samenrapend, die hem nu in deze afschuwelijke omgeving nog restte, treedt Karei schoorvoetend nader. „Gaat u hier zitten, asjeblieft.... Wat wou u weten gaat zij voort, nadat Karei heeft plaats genomen. „Het.... het verreden...." „U zegt?" „Het ver.... het verreden...." „O, het verleden?...." „Ja, en.... en de toe.... de toekomst," stottert Karei, blijkbaar diep onder den indruk. „Dat is een gulden; twee kwartjes voor het verleden, en twee kwartjes voor de toekomst En vooruit betalen," grijnst het wijf, haar koud, staalgrijs oog op Karei richtend met de begeerig- heid van den roofvogel. Karei neemt een gulden uit zijn portemonnaie en legt die in den goren klauw van het wijf. „Geef me uw linkerhand," zegt de Sybille. Karei steekt haar die toe. Zijn hart bonst bijna hoorbaar in de ademlooze stilte, terwijl de waar zegster de lijnen der hand onderzoekt. U bent looier van uw vak en 32 jaren oud...." Er vaart een lichte rilling door Kareis leden. U hebt een onbezorgde jeugd gehad, maar uw karakter is nogal lastig, en dat heeft dikwijls verdriet gebracht aan u zelf en aan anderen...." Nieuwe rilling over het lichaam van Karei, die zijn hand wel zou willen terugtrekken, maar niet durft. „Uw ouders hebben u een aardig kapitaaltje nagelaten, maar door een paar ongelukkige „spe- kelaties" en een prettig leventje is er dat sedert niet op vooruitgegaan...." Karei voelt meer dan een rilling, een wer- kelijken schok, en over zijn gezicht verspreidt zich een diep-rood, alleen echter voor de Sybille zicht baar. Hij wil haar toeroepen: „genoeg!", maar zijne tong is als verlamd. „U hebt in stilte een meisje bemind, maar zij wilde niets van u...." ,'tls genoeg.... schei maar uit!" barst de ge waarzegde, wien het nu te machtig werd, los, „ik geroof dat je de duver bent in eigen persoon." Weder spert het wijf haar wijden mond open, om te grijnzen. Karei trekt werktuigelijk zijn hoofd achteruit, als vreesde hij, het in dien muil te zullen zien verdwijnen. „Maar u wil toch zeker nog graag de toekomst weten", herneemt de Sybille, „u hebt er voor be taald." Eerst wil Karei weigeren, maar de nieuwsgie righeid wint het in den strijd, en hoewel doods bleek en met moeite, brengt hij er toch een ver staanbaar: „jawer" uit. „Reik me dan uw rechterhand." Na eenige seconden daarop te hebben getuurd, mompelt het wijf „U zal geluk hebben in zakenuw verdere „spekelaties" zullen allemaal gelukken, en u zult een rijk man worden Karei herademt en een weldadig gevoel door stroomt zijn aderen. „...U zult een hoogen ouderdom bereiken,... uw levenslijn belooft 92 jaren Wederom wordt Karei rood, maar nu van blijd schap en trots. .U zult ook geluk hebben in de liefde. Karei voelt zich van vreugde schier in staat het monster tegenover hem te omhelzen President, Professoren, Priesters en Theologanten van het Groot-Seminarie te Rijzenburg.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 15