van de Nieuwe Haarlemsche Courant en Stad en Land.
Onze Kinderen.
Wie niet sterk is....
Beleefdheidsvormen.
In vertrouwen gezegd.
TWEEDE BLAD.
3E3^3EB£
ZONDAG 8 SEPTEMBER.
3BÉ=&] BESÈE3I-r»\ f
31 C <30: ,D II
li
Laat het kind, kind blijven.
De neigingen, driften, begeerten
van bet kind zijn de grootste be
zwaren voor het gemakkelijk ge
hoorzamen, als men daaraan te veel
heelt toegegeven.
Menig opvoeder heeft met de
naar het kwade neigende begeer
lijkheid van het kind groote macht
om oie in te toornen. Erger is het
echter met ouders, die in het kind
begeerten wekken en voeden boven
zijn leeftijd verheven.
Een jong kind moet niets te kort
komen aan voedsel, spijs en drank,
beweging en rust, maar men geve
het kind nooit te veel.
Uitgezochte spijzen en dranken,
al is het slechts bij feestelijke ge
legenheden doen het geen goed.
Snoeperij, lekkernijen moeten zeer
matig gebruikt worden. Dit heeft
een dubbel voordeelhet gebruik
daarvan kan niet schadelijk voor
de gezondheid worden en het b 1 ij f t
een genot voor het kind een kleinig
heid daarvan te ontvangen. Met
dranken zij men zeer voorzichtig.
Nooit te veel, en nooit dranken,
die aan zijn jeugdigen leeftijd niet
passen. Wijn, bier, likeur moeten
kinderen nooit gebruiken, van eigen
lijke sterke dranken zal ik niet
spreken. Ouders, die hunkinderen,
jenever, brandewijn c. d. geven, al is
bet in de kleinste hoeveelheden,
begaan een misdaad aan hun kroost.
Worden zulke kinderen daardoor
naderhand dronkaards of drank
zuchtigen, dan hebben de ouders
dit op hun geweten.
Laat het kind kind blijven in
het gebruik van spijzen en djranken,
van lekkernijen en versnaperingen.
„Een kinderhand is gauw gevuld,"
zegt men. Laat dit zoo blijven,
zoo lang mogelijk. Vul de kin
derband niet met ounoodig groote
dingen, ook niet te vaak met kleinig
heden, want ze zullen naar meer
vragen en verlangen en niet meer
met een klein genot tevreden zijn.
Oetuige jonge knapen, die er toe
komen geld var. ouders weg te
nemen om te snoepen. De feiten
zijn niet zeldzaam, dat dit niet bij
centen blijft, maar een belangrijk
bedrag aan snoeperijen.
Nog een ander misbruik moet ik
hier even noemen. Men ziet soms
een vader vergezeld van een knaapje,
dat dapper aan een groote sigaar
rookt. Anderen krijgen al op vrij
jeugdigen leeftijd sigaretten om te
rooken. Afgezien van het schadelijke
voorde gezondheid,voor de lichame
lijke en geestelijke ontwikkeling, is
hierop evenzee het bovenstaande
toepasselijkLaat het kind kind
blijven, zoo lang mogelijk. Laat
het de kinderhand behouden, die
spoedig gevuld is.
Een en ander is vaak een gevolg
van het feit, dat kinderen, ook jonge
kinderen overal bij moeten zijn
tegenwoordig.
Openbare vermakelijkheden, par
tijtjes of partijen, die tot laat in den
nacht duren, overal vindt men kin
deren soms jonge kinderen, al zijn
die vermakelijkheden alles behalve
geschikt voor hen, al deugt het
bijwonen van avondpartijtjes of van
feesten die tot in den nacht duren
alleen daarom reeds niet voor kin
deren, omdat het hen van den
noodigen slaap, van de geregelde
rust berooft, die zij behoeven.
Van minder gewicht, hoewel niet
van belang ontbloot, is de keuze
van speelgoed voor kinderen. Dit
moet dikwijls zoo kostbaar en zoo
overvloedig zijn, dat van een kin
derband, die spoedig gevuld is, geen
sprake meer kan zijn. En toch
blijft het waar, dat kinderen, die op
dit stuk niet verwend zijn, met
eenvoudige dingen zich kunnen
vermaken beter, dan verwende
kinderen met het meest uitgezochte
speelgoed.
Ten slotte men bedenke, dat de
mensch, de jonge mensch vooral, en
dus ook het kmd, steeds meer naar
genot haakt, naarmate aan deze
zucht meer voldoening worat ge
geven.
Hoe meer men dus geeft, hoe
meer men geven moet, daarom is
een gepaste maat, een zekere sober
heid hier noodzakelijk, niet slechts,
om dit zeer schadelijk jagevaarlijk
gevolg te voorkomen, maar vooral
om de neigingen inhet jonge kind,
die naar kwade begeerlijkheid over
hellen, niet toe te geven. Het kind,
ook het jonge kind moet zich iets
zij het dan weinig liever
ontzeggen. Dit is voor het verkrij
gen van gehoorzaamheid noodza
kelijk, want ook gehoorzamen gaat
vaak tegen neigingen en begeerten
in en vordert een zekere zelfver
loochening van het kind.
Willem Verhagen had zijn ouders
verloren en moest reeds sedert ge-
ruimen tijd op eigen beenen staan,
zooals men dat noemt. Heel ge
makkelijk viel hem dat niet, want
zijn verdiensten op het kan oor,
waar hij werkte, waren slechts ge
ring. En al leefde hij ook nog zoo
zuinig en al keerde hij iederen
cent om, voordat hij hem uitgaf,
er kwam toch altijd nog heel wat
kijken. Het gebeurde dan ook dik
wijls genoeg, dat Willem, voordat
de maand uit was, geen cent meer
op zak had, en meer dan eens ging
hij hongerig naar bed. Maar dat
maakte hem volstrekt niet verdrie
tig of ongelukkig. Onder alle om
standigheden bleef hij opgeruimd
en vroolijk en altijd was hij bereid
met zijn kameraads te lachen en
gekheid te maken als het, hem
maar geen geld kostte.
Willem's liefste wenscli was, zoo
veel te verdienen dat hij, zuinig
levende, genoeg geld zou kunnen
oversparen om een lie s te koopen.
Al zijn kennissen hadden een fiets,
zelf kon hij heel goed rijden ook,
maar hij had zelfs geen geld om
op een mooieu Zondagmiddag een
karretje te huren, laat staan er een
te koopen.
En toch, als hij op het kantoor
de anderen hoorde sprekeu over
het genoegen, dat zij op hun fiets
tochtjes hadden, bekroop hem heel
sterk de lust daaraan ook eens deel
te kunnen nemen. Zoo dol, dolgraag
had bij ook eens een flinken tocht
gemaakt.
Nu zou hij wel een van zijn
kennissen de fiets een uurtje te leen
hebben kunnen vragen, maar hij
wilde zich niet aan een weigering
blootstellen.
En dus luisterde hij naar de ge
sprekken der anderen en zon zelf
op een middel om, al was het dan
ook maar voor één dag, ook eens
te kunnen fietsen naar hartelust.
Op zekeren middag in den zomer,
waarop hij vrij was van kantoor,
zat Willem op een bank in het park
zich in het zonnetje te koesteren en
te kijken naar de wandelaars en
fietsers die hem voorbijgingen. Meer
dan ooit was hij verlangend om op
dezen prachtigen dag ook een tochtje
te kunnen maken.
Met het hoofd voorover zat hij
te soezen, hoe hij vandaag aan een
fiets zou kunnen komen. Plotseling
sprong hij op, terwijl zijn oogen
begonnen te schitteren,
„Ik geloof dat ik iets weet. Héé
lemaal oneerlijk is het niet. Neen,
neen, dat niet.... Maar of het gaan
zou? In ieder geval kan ik het pro-
beeren."
En zoo in z'ch zelf pratend, sloeg
hij haastig den weg naar de stad in.
Verscheidene straten liep hij door,
totdat hij voor een groot rijwiel
magazijn van nieuwe en tweede-
handsfietsen bleef stilstaan. Na een
oogenblik door de ramen gegluurd
te hebben, ging hij binnen. Er was
niemand in den winkel dan een
bediende, die bezig was de fietsen,
welke langs de wanden van het
magazijn opgesteld stonden, af te
stoffen.
„Ik wou een fiets koopen," ver
telde Willem onverschillig. „Lat
is een aardig, karretje," en hij wees
op een fonkelnieuwe fiets met nik
kelen velgen en flinke remmen;
een fiets, zoo mooi en zoo stevig
als men maar verlangen kon.
De winkelbediende zag hem ach
terdochtig aan en antwoordde op
Willem's vraag naar den prijs van
de fiets, op stroeven toon:
„Tachtig gulden."
Die {opgeschoten lummel in zijn
kaal versleten pak kon immers
geen ernstige kooper zijn
„Dat is me wel een beetje duur,"
merkte Willem op, met diepen
rimpel op zijn voorhoofd, „Zou ik
hem niet voor zeventig kunnen
krijgen en dan contant betalen
„Daarover heb ik niet te beslissen.
Ik ben de chef niet."
„Waar is de chef dan?"
„Daar in de achterkamer, hij zit
te eten."
„Nu, dan zal ik eens even naar
hem toegaan. Misschien kunnen
we wel zaken doen samen."
En met een brutaal gezicht stapte
Willem den winkel door, tikte aan
de deur van de achterkamer en
verdween daarin met de fiets aan
de hand.
Na een kwartiertje kwam hij
weer te voorschijn -zonder de
fiets.
„Geen kwestie van, dut ik het
met je baas eens kan worden,"
voegde hij den bediende in het
voorbijgaan haastig toe, terwijl hij
den winkel verliet en een zijstraat
insloeg.
„Dat dacht ik wel," mompelde
de knecht. „Het karretje is zijn
prijs best waard en de baas zou we!
mal zijn er iets van te laten vallen."
Daarop ging hij voort met het
afstoffen der rijwielen en vergat
den teleurgestelden klant heelemaal.
Een half uur later kwam de chef
uit zijn kamer. Hij wreef zich met
een opgeruimd gezicht de handen
en was blijkbaar bijster goed ge
humeurd. Hij had de fiets, die
Willem mee naar binnen genomen
had, aan de hand.
„Zeg eens, Jansen, ik heb daar
zooëven beste zaken gedaan," riep
hij den bediende toe. „Daar komt
een arme drommel bij me met deze
spiksplinternieuwe fiets. Hij had ze
gewonnen bij het beantwoorden van
een prijsvraag, maar verkeerde in
geldverlegenheid en wou er nu wel
graag af.. Hij heeft ze me gelaten
voor twintig gulden. Zet ze dadelijk
voor het winkelraam en prijs ze
voor tachtig. Dat is de kar best
waard. Mooi winstje, hé? Wat
sta je me aan te kijken en te lachen
ezel!" viel hij eensklaps zich zelf
in de rede, terwijl hij den knecht
scherp aankeek.
„Maar, maar, meneer...," stotter
de Jansen.
„Nu, wat is het! Voor den dag
er mee!"
„Diezelfde fiets heeft zooëven daar
gestaan," en hij wees op de ledige
plaats aan den wand. „Die vent
kwam vragen, hoeveel die kar kost
te, wou hem voor minder koopen
en ging er mee naar bipnen om
met u te spreken. Nu begrijp ik,
waarom hij zoo'n haast had, toen
hij wegging."
De chef stampvoettemaar dat
hielp niets.
Intusschen was Willem met de
twintig gulden in den zak naar een
fietsenhandelaar aan het andere
eind van de stad gegaan en had
een fiets gehuurd, waarop hij nu
lustig voortpeddelde.
Den volgenden dag kreeg de ge
fopte fietsenhandelaar een aanga-
teekenden brief met vijftien gulden
en een ongeteekend briefje, dat de
ovei'ige vijf gulden door den klant
die hem zoo bij den neus genomen
had, zouden worden betaald, wan
neer hij ze zelf had. Maar dat kon
wel lang duren I
Het duurde ook lang, heel lang;
maar ééns kwamen ze toch, die vijf
gulden, toen Willem op het kantoor
door zijn hard werken een betere
positie had gekregen.
Als wij voor iemand den hoed
afnemen, meenen wij daarmee de
allereenvoudigste zaak van de wereld
te doen. Wij hebben er geen begrip
van, dat wij daarmee een handeling
verrichten, die al heel wat geleerde
menscheu veel hoofdbrekens heeft
bezorgd en het getal dergenen, die
zich in de vraag verdiept hebben,
waarom de beleefdheidsvormen van
de vrouw zoo geheel anders zijn,
is betrekkelijk gering. Wij willen
door het hoedafnemen iemand onze
achting bewijzen, maar doen wij
dat ook werkelijk door dezen nu
eenigszius zinloozen beleefdheids
vorm? Met hetzelfde succes zouden
wij in de handen kunnen klappen,
het hoofd kunnen schudden of iets
anders doen. Nu hebben evenwel
al die beleefdheidsvormen die tegen
woordig gedachteloos in acht worden
genomen, een ethnografischeu en
sociologischen grondslag, dien wij
niet meer waarnemen.
Het handgeven en handdrukken
bij een ontmoeting is een verkorte,
vereenvoudigde wijze van omhelzen.
De huiging (nijging) is een over
blijfsel van de onderworpenheid van
den gevangene, die zijn meester,
den overwinnaar dient. Zoo moet
ook het hoedafnemen een dieper
symbool zijn van onderdanigheid,
verootmoediging en vereeringmaar
het kan slechts een naklank zijn
van wat vroeger in omslachtiger
vorm gebruik was.
De een leidt onze groetwijze af
uit d« alleroudste tijden, toen twee
elkander niet naderden zonder de
grootste voorzichtigheid. Het ont-
blooten van het hoofd zou dan te
kennen geven de vredelievende
bedoelingen, waarmee men den
ander nadert. Het was, alsof de
naderende zijn hoofd als onderpand
aanbood, dat hij geen kwaad in
den zin had en het aanbieden van
het hoofd in den vorm van het
ontblooten daarvan, was een beeld
van de vereering, die men voor
den ander gevoelde of het vertrou
wen, dat men in hem stelde. Was
't hoed afnemen dan een daad, die
den zin had van het oude „Fax
vobiscum
Een andere verklaring vinden
velen in de gewoonte van het kort
knippen van het haar der slaven,
ook hij onze Germaansche voor
vaderen. Bij vele oude volkeren
werd den gevangene het haar af
geknipt, als herinnering aan het
krijgsgebruik om een lok haar van
den verslagen vijand (bij Indianen
de scalp) mee te voeren. Alleen de
vrije man droeg den vollen haar
dos; de onderhoorige was verplicht
het hoofd te ontblooten om zijn
korte haar te toonen, aldus zijn
knechtschap te bewijzen. Hoedaf-
neming was dus de verklaring van
onderworpenheid.
Zoo opgevat zou hoedafnemen
gelijk staan met „Uw dienaar".
Nog een andere verklaring geeft
men ten beste. Het hoedafnemen
zou zijn het laatste overblijfsel van
een laug verdwenen groetvorm, het
ontblooten van het lichaam.
Weer verplaatsen wij ons in de
grijze oudheid. De krijgsgevangene
wordt geplunderd en van zijn klee-
ren beroofd. Ontkleedt hij zich zelf,
dan is dit een teeken van vrijwillige
onderwerping; hij biedt den over
winnaar alles aan, wat hij heeft, en
maakt zichzelf volkomen weerloos.
Een deel van het lichaam ont
blooten is altijd een teeken geweest
van vereering, eerbied, vertrouwen
en vertrouwelijkheid. Onze hand
schoenen doen er zelfs aan denken
en de voile van de dame en de
sluier van alle gesluierden over de
gelieele wereld.
Mozes ontblootte de voeten, als
hij heilige plaatsen betrad; de Mo
hammedaan doet niet minder. Op
Tahitti, aan de goudkust van Abes-
siuië leeft de gewoonte nog voort
om zich geheel of gedeeltelijk te
ontkleeden, ten teeken van vereering
en onderdanigheid en waar zich
dat gaandeweg bepaalde tot het
afleggen van een enkel kleedingstuk,
daar kan het begrijpelijk geacht
worden, dat men het zich gemak
kelijker maakte bij de begroeting
en dat gedeelte van de kleeding
aflegde, waarmee dat het eenvou
digst ging.
Wat nu ook de oorsprong van
liet hoedafnemen moge zijn, duide
lijk is het, dat de zaak niet zoo
eenvoudig is, als zij op het eerste
gezicht schijnt en ook niet zoo on
zinnig. Het is er mee als met het
uitspreken van het „mijn heer," dat
tot gewoonte is geworden, maar
toch ook een onderdanigheidsver
klaring is, waardoor men den ander
ander als zijn „heer" erkent. Zegt
de groet met den hoed iets anders
ca) mijnheer!"?
Tijdens den in het jaar 1898
tusschen Spanje en Amerika ge-
voerden oorlog diende ook de Ier
Michaels in het Amerikaansche
leger. Het beviel hem daar volstrekt
niet en hij koesterde daarom den
innigen wensch vrij van dienst te
worden en naar huis te kunnen
gaan. Eindelijk viel hem een red
dende gedachte in en hij nam de
vrijheid met zijn overste te spreken.
„Nu, wat heb je op je hart, Mi
chaels?" vroeg de overste.
„Ja, overste, de kwestie is deze.
Ik heb er thans bitter berouw over.
dat ik mij heb laten aanwerven,"
begon Michaels. „Ik had een glas
te veel gedronken en liet mij over
halen, zonder aan de mijnen thuis
te denken. Toen ik wegtrok, moest
ik vrouw eu kinderen bijna zonder
een dak boven het hoofd achter-
ZO
DAGSBLAD
feu