Openbare Godsdienstoefeningen in de R.K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
No. 50, le Jaargang
Zondag 15 September.
Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad."
Gratis voor de Abonne's van „Nieuwe Haari. Courant" en „Stad en Land.'
DER
ABONNEMENTSPRIJS:
Per week6 Ct,
Per Kwartaal40 Ct.
Franco per post per kwartaal60 Ct.
UITGAVE VAN DE
KINDERHÜISVEST No. 31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. M. v. d. GRIENDT.
AD VERTENTIËN:
Van I tot 6 regelsf 1.30.
Elke regel meero.20.
Ingezonden mededeelingen tusschen den tekst ten
minste 5 regels fl.50; elke regel meer 0.30.
Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
ZEVENTIENDE ZONDAG NA
PINKSTEREN.
Les nit den brief van den H. apostel Paulus
aan de Ephesiërs; IV, 16.
BroedersIk bid u, ik de gevan
gene in den Heer, dat gij wgndelt
waardig der roeping, waarmede gij
geroepen zijt, met alle nederigheid
en zachtmoedigheid, met geduld
elkander in liefde verdragend vol
ijver om de eenheid des Geestes
door den band des vredes te be
waren. Eén lichaam en één Geest,
gelijk gij geroepen zijt tot ééne hoop
uwer roeping; één Heer, één geloot,
één doopsel, één God en Vader
van allen, die boven allen en door
alles en in ons allen is; die ge
zegend is in de eeuwen der eeuwen!
Amen.
Evangelie volgens den H. Maltheus; XXII,
35—46.
In dien tijd naderden de Phari-
zeeën tot Jesus, en een van lien,
een leeraar der Wet, vroeg Hem om
Hem op de proef te stellen: Mees
ter! wat is het groot gebod in de
Wet? Jesus sprak tot hem: Gij zult
den Heer uwen God liefhebben uit
geheei uw hart en met geheel uwe
ziel en met geheel uw verstand. Dit
is het grootste en eerste gebod. En
net tweede is daaraan gelijk: gij
zult uwen naaste beminnen gelijk
u zeiyen. Aan deze t.vee geboden
hangt de geheele Wet en de Pro
feten.
Toen ïiu de Pharizeeën vegaderd
waren, ondervroeg Jesus hen zeg
gende Wat dunkt u van den Chris
tus? Wiens Zoon is Hij Zij zeiden
Hem: Van David. Hij sprak tot
henHoe noemt David dan in den
Geest Hem Heer, als hij zegtde
Heer heeft gezegd tot mijDen Pleer,
zit aan mijne rechterhand, totdat
lk uwe vijanden stelle tot voetbank
uwer voeten? Zoo dus David Hem
Heer noemt, hoe is Hij zijn Zoon?
En niemaud kon Hem een woord
antwoorden; ook durfde van dien
dag af niemand Hem meer onder-
Evangelieverklaring.
17DE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Met leedvermaak hadden de Plia-
riseeërs vernomen, dat hunne mede
dingers naar het meesterschap over
het Joodsche volk, de Sadduceeërs,
die op spottende wijze den Zaligma
ker over de verrijzenis des vleesclies
ondervraagd hadden, door de god-
delijkewijsheid van Jesus beschaamd
wareu. Maar toch werd daardoor
hun hardnekkig ongeloof niet over
wonnen, en zij besloten een nieuwen
aanval op den goddelijken Meester
te wagen, waardoor hunne listigheid
en sluwheid zoo werd ingekLeed,
dat zij in ieder geval in Zijn ant
woord aanleiding tot verzet zouden
kunnen vinden. Zij vaardigden daar
om een der hunnen, een schriftge
leerde, tot Jesus af om Hem ts vra
gen „Meester, welk is het grootste
gebod in de wet Dat deze vraag
niet met een goede bedoeling ge
daan werd, geeft ons de Evangelist
duidelijk te verstaan, doordat Hij
er bijvoegt: „Hem beproevende."
En inderdaad was deze vraag geheel
ingericht om een hevigen twist te
doen ontbranden. Er werd onder de
Joden van die dagen eenlangduri-
gen strijd over die vraag gevoerd.
Sommigen hielden de uitwendige
godsvereering, g,nderen het brengen
der voorgeschreven offers, anderen
het vieren van den Sabbath, ande
ren wederom andere voorschriften
voor het voornaamste.
Welk antwoord Jesus dan ook
geven mocht, altijd zouden zij reden
kunnen vinden om zich tegen Hem
te verzetten, en zoodoende Zijn ge
zag en invloed bij het volk te ver
minderen. Maar de goddelijke wijs
heid van Jesus' antwoord beschaam
de hun toeleg. Zij konden niets
inbrengen tegen de verplichting
die Jesus hun als de eerste en voor
naamste deed kermenGij zult den
Heer uwen God liefhebben uit ge
heel uw hart en met geheel uwe
ziel en met geheel uw verstand. Dit
is het grootste en het eerste gebod".
Dit gebod is even oud als het be
staan des menschdoms. In het hart
van Adam en Eva en van al hunne
afstammelingen staat het met on-
uitwischbare letteren geschreven,
door de propheten is het steeds ver
kondigd en Jesus zelf kwam het
ons leeren door Zijn voorbeeld en
aaudringen door Zijn gezag. Het is
het eerste gebod, want aan dit gebod
moet door eiken mensch de eerste
plaats in zijn hart worden inge
ruimd, aan de vervulling daarvan
moet alles zonder eenig voorbehoud
worden opgeofferd indien bet noo
dig is. Het is ook het grootste ge
bod. Wat is grooter dan God? Én
de liefde die Jesus ons beveelt is
het beminnen van het goddelijk
Wezen, dat eeuwig, onveranderlijk,
onmetelijk is. Kan er iets gewich-
tigers en grooters uitgedacht wor
den dan dien God te moeten be
minnen? Groot is dat gebod, en het
grootste van allen, ook omdat het
den geheelen meusch omvat voor
geheel den duur vau zijn bestaan,
en alles van hem eischt wat hij
kan geven. Die eischen heeft Jesus
vertolkt in deze woorden: „Gij zult
den Heer uwen God liefhebbeu uit
geheel uw hart, en met geheel uwe
ziel en met geheel uw verstand."
Geene grens mag aan die liefde
gesteld worden, zij moet den gehee
len mensch met al zijne krachten
en vermogens omvatten. Zij moet
ons hart vervullen, de voornaamste
plaats daar innemen, en alle andere
genegenheden en gevoelens aan zich
dienstbaar maken. Zij moet onze
ziel vervullen, en alle driften, be
geerten en verlangens regelen naar
den wil van het beminde voorwerp,
liever alles lijden dan zijne vriend
schap verbeuren. Zij moet ons ver
stand vervullen, zoodat wij er ons
op toeleggen Gods wil te kenuen
en de geopenbaarde waarheden aan
te nemen.
De goddelijke Leermeester nam,
gelijk Hij meermalen gewoon was
te doen, deze gelegenheid te baat
0111 aan Zijn eerste onderrichting
een tweade te verbinden, die een
nadere verklaring en uitbreiding
behelst van hetgeen voorafgaat.
„Het tweede gebod, aan het eerste
gelijk, is: gij zult uwen (naaste lief
hebben als u zeiven.De twee ge
boden, liefde tot God en tot den
naaste, werden nooit door den Za
ligmaker gescheiden, en Hij wilde
daardoor aantoonen, dat zij zoo innig
verbonden zijn, dat geen ware liefde
tot God denkbaar is als daarmede
een oprechte liefde tot den naaste
niet gepaard gaat, en omgekeerd.
De liefde tot den naaste is niet een
verdeelen van ons hart tusschen
God en den mensch, dat zou zijn
twee heeren dienen, en zulks is,
volgens de uitspraak van Jesus zei
ven, onmogelijk. Maar in den naaste
beminnen wij het beeld en de ge
lijkenis van God, de volmaaktheden,
genaden en gunsten, door God hem
geschonken, beminnen wij dus God
zeiven. Wie derhalve den naaste
om God liefheeft, bemint God in
den naaste.
Daarom z?gt de H. Gregorius:
„God en den naaste beminnen zijn
twee verschillende acten, maar ééne
deugd, want beiden hebben hetzelfde
voorwerp, God namelijk tot doel;
maar de eene gaat om zoo te spre
ken onmiddellijk tot God, de andere
middelijk door den naaste."
Ook voor de naastenliefde geeft
Jesus een maatstaf aan, gelijk Hij
die voor de liefde tot God had aan
gegeven. „Gij zult uwen naaste
liefhebben als u zeiven." Alzoo
wordt ons verboden dat wij den
naasts eenig kwaad aandoen wat
wij zei ven niet willen lijden, en ge
boden dat wij hun alle goed trach
ten te bewijzen wat wij ons zeiven
toewenschen. „Aan deze twee ge
boden hangt de gansche wet en de
propheten." Uit deze dubbele wet,
door Jesus opnieuw afgekondigd,'
volgen al de geboden, die in de H.
Schrift vervat zijn; daarin zijn alle
andere geboden opgesloten. Waren
niet, vraagt de II. Augustinus, al
de geboden op de twee zoogenaamde
„tafelen der wet" geschreven? Wel
nu gij zult op die tafelen niet een
enkel voorschrift aantreffen dat
niet teruggebracht kan worden tot
die tweevuldige liefde voor God eu
deu naaste. Want de drie geboden
der eerste tafel hebben betrekking
op de liefde tot Uod, en de zeven
geboden der tweede tafel doelen
op de liefde tot den naaste."
Na dit antwoord van den godde
lijken Meester „durfde niemand
Hem meer ondervragen," want de
list der Phariseeën was door Zijn
goddelijke Wijsheid verijdeld.
Wij echter, begeerig steeds meer
ingewijd te worden in de weten
schap des heils, luisteren met aan
dacht naar elk woord dat uit Jesus'
mond komt. En een nieuwe gelegen
heid biedt de goede Meester ons
daartoe aan. Hij heeft ons de ver
plichting der liefde voorgehouden,
uu zal Hij, in het tweede gedeelte
Zijner toespraak, een bewijs geven
van zijne waardigheid, en zoo het
stempel van een goddelijk gezag
drukken op hetgeen Hij zoo even
leerde.
Terwijl de Phariseën verzameld
waren, richtte Jesus het woord tot
hen en ondervroeg hen: „Wat
dunkt u aangaande den Christus?
Wiens Zoon is Hij? Wel eene ge
wichtige vraag. Van de beantwoor
ding dier vraag immers hing het
af, of zij Zijne leerlingen zouden
wezen; of Zijne tegenstanders en
vijanden. De Phariseeën verwachten
ook eenli lessias, maar hunne aardsch-
gezindheid verblindde hen in die
mate, dat zij zich den Messias niet
anders voorstelden dan als een we-
reldsch vorst, die het rijk van Israël,
vroeger zoo machtig, in eere her
stellen zou. Daarom zagen zij met
verachting neder op Jesus van
Nazareth, die in armoede was ge
boren en in armoede leefde.
Daarom vroeg Jesus hun: wat
dunkt u van den Christus wiens
Zoou is Hij De Phariseeën, geen
hooger denkbeeld koesterende van
den hun beloofden Messias, ant
woordden Hem op die vraag
Davids zoon."
Daar dit antwoord slechts de halve
waarheid bevatte, en de goddelijke
natuur dss Zaligmakers loochende,
wierp Jesus hun eene moeilijkheid
op, ontleend aan een der psalmen,
die de Joden zeiven als over den
Messias handelende beschouwden,
en zeide hun met verheffing van
stem, om door alle omstanders ver
staan te worden Hoe noemt dan
David door den Geest (den Heiligen
Geest die hem deze psalmen had
ingegeven) Hem Heer, als hij zegt
de Heer heeft gezegd tot mijnen
.Heerzit aan Mijne rechterhand,
totdat ik uwe vijanden zette tot
een rustbank uwer voeten Indien
David Hem dan Heer noemt, hoe
is Hij diens Zoon Staat Hij vol
gens de woorden van dien psalm
eeri hoogere betrekking tot
David dan van afstammeling, is
Hij niet zijn Heer en zijn God
Die vraag was klemmend, en het
eenige goede antwoord dat er op
gegeven kon worden, hield eene
getuigenis in voor Jesus' Godheid.
„Niemand zou hem hierop ant
woorden," zij bleven allen het ant
woord schuldig, niet omdat zij geen
antwoord konden geven, maar orn
aat zij het niet naar waarheid wilden
geven.
Laten wij die verblinde Phariseeën
niet navolgen, nooit uit hoogmoed
weigeren de waarheden te erken
nen en aan te nemen, die Jesus
ons verkondigd heeft. Laten wij
heden vooral, naar aanleiding van
de vraag door Christus gedaan
wat dunkt u van den Christus?
wiens zoon is hij uit ganscher har
te antwoordenHij is de zoon van
den levenden God, onze Heer en
Meester, en daarom gehoorzamen
wij hem door het vervullen van al
Zijne geboden, vervat in het groote
gebod: Gij zult den heer uwen God
bovenal liefhebben en uwen naaste
als u zeiven.
Zeven en zeventigste Conferentie.
Er zijn geleerde en verstandige menschm,
die geen godsdienst hebben.
2o. Dat bewijst niets tegen den godsdienst. Men zegt
ons dat er verstandige menschen zijn die geen gods
dienst hepben. Wat bewijst dat? Dat bewijst volstrekt
niets tegen den godsdienst. Inderdaad zijn vele geleer
den en verstandige menseden ongeloovig of onverschil
lig uit onwetendheid en uit vooroordeel. Zij zijn
onbevoegd, dus zonder gezag, in zake van godsdienst.
Dat wil ik u lieden aantoonen; het onderwerp verdient
een zeer oplettend onderzoek.
I, De bevoegdheid in zake van godsdienst is een zeer
zeldzame zaak.
lo. Vooreerst de' algemeene bevoegdheid is een onmo
gelijke zaak. Menschen die alles grondig weten vindt
men niet. Iedereen weet. een klein getal dingen, maar
het overige weet hij niet, en het getal, van wat hij
niet weet is duizendmaal grooter dan wat hij weet.
Zelfs in de orde der praktische kennis is het
aldus. De werktuigkundige kent den landbouw niet,
en de landbouwkundige zou niet in staat zijn om een
locomotief te besturen. De werkman die het ijzer
smeedt, hij, die het hout bewerkt, en die het koper
polijst zijn veroordeeld zich op hun bijzonder werk toe
te leggen, en uit hun gewone omgeving getreden, weten
zij niets meer. Wat zeg ik In dezelfde werkplaats,
111 dezelfde industrie wordt de arbeid verdeeld en
onderverdeeld, en met haar wordt de wetenschap ver
deeld en onderverdeeld. De werkman begint een werk,
hij voleindigt het niet, en hij, die het voleindigt, begint
het niet. Ieder werkman is opgesloten in den engen
cirkel van zijn bedrijf.
Maar vooi'al in de orde der hoogere kennis open
baart zich ons geestelijk onvermogen. De geneesheer
is niet in staat een schip te besturen, hij is dus on
wetend ten opzichte van een scheepskapitein, en deze
laatste is op zijn beurt onwetend in de geneeskunde.
En eveneens heeft de sterrekundige geen tijd om de
physiologie, de botanie, de geologie, de bouwkunst te
leeren, of als hij er den. tijd voor heeft, dan heeit hij
er geen vermaak of geen geschiktheid voor. W ij zijn
allen specialisten. Dat woord is in de mode en het
is slechts de uitdrukking van een duidelijke waarheid.
Wij bezitten een weinig wetenschap over een bij "onder
onderwerp, en omtrent een menigte onderwerpen moe
ten zelfs zij, die voor geleerden doorgaan, en het inder
daad zijn, hun onwetendheid bekennen. De algemeene
bevoegdheid is een onmogelijke zaak.
2o. De bevoegdheid in zake van godsdienst is een zeld
zame zaak.
"Vooreerst het is niet gemakkelijk den godsdienst grondig
te kennen in zijne bewijzen, in zijne dogma's, in zijne
moraal, in zijne Lithurgie, in zijne geschiedenis. liij
raakt aan alles: aan de aarde en aan den hemel, aan
God en aan de ziel, aan het verledene, aan het tegen
woordige, en* aan de toekomst der menscheid. De
vraagstukken die hij opwerpt zijn zoodanige die men
niet ter loops oplost, zooals industrieele, wetenschap
pelijke, rechterlijke of handelsvraagstukken zijn, die
ook nog zeer ontwikkelde en endervindingrijke man
nen bezighouden en dikwijls in verdeelheid brengen.
De beroemdste genieën en die het zekerst zijn in andere
vraagstukken, hebben geaarzeld en zich dikwijls ver
gist in zaken van godsdienst. Het is voldoende te
herinneren dat Napoleon gemakkelijker de Oostenrijk-
sche legers op het slagveld van Austerlitz en Wagram
overwonnen heeft dan den theologischen weerstand
van den vreedzamen Pius II aangaande de onont
bindbaarheid van het huwelijk en de aanstelling der
bisschoppen. Het is niet gemakkelijk den godsdienst
grondig te kennen. .Men vindt dan ook de gewijde
wetenschap niet op de straat, zelfs met in de salons,
zelfs niet op de hoogescholen.
De groote menigte der menschen kent den godsdienst zeer
weinig. Dat is zeer duidelijk. Ik neem, door het toeval
in de stad ot op liet land, honderd menschen verschil
lend van ieeltijd, van verstandelijke ontwikkeling en
van maatschappelijke positie. Er zijn er negentig, zoo
niet vijl eör negentig onder, die op het punt van gods
dienst mets of bijna niets weten, nauwelijks blijft hun
een zwakke herinnering over van het onderricht in
den catechismus, dat zij in hun jeugd ontvangen heb
ben. Sedert lang doen zij niets dan vergeten zonder
iets te_ leeren. Hun begrippen over den godsdienst be
staan in de valsche vooroordeelen die men hun heeft
ingeblazen. De dagbladen die zij lezen dienen om hen
in de war te brengen, veel meer dan om hen voor te
lichten, want de slechte pers is de meest verbreide
en de meest machtige, «n zij brengt iederen dag valsche
en onjuiste begrippen in omloop, die de godsdienstige
DE OFFICIEELE KERKL1JST
0