van de Nieuwe Haarlemsche Courant en Stad en Land.
O
g@B@6=
Onze Kinderen.
Hij kreeg geen medaille.
TWEEDE BLAD.
3^a^E
ZONDAG 22 SEPTEMBER.
3^2^a
ui
Eisch niet te veel.
Men mag van een kind niet te
veel eischen.
Dit is een gewichtige waarheid.
En dan wordt hiermede niet eens
bedoeld, dat men niet zooals som
migen het noemen, een kind mag
exploiteeren d. i. een kind tot aller
lei arbeid gebruiken om er gemak
of voordeel van te hebben zooals
luie,onverschillige ouders soms doen.
Dat toch grenst aan het misdadige.
Daarmee wordt niet zelden de jeugd
van liet kind vergiftigd, zijn lichaam
verwaarloosd, zijn geest bedorven.
Hiervan wil ik niet eens spreken.
Maar men mag ook bijv. op het
punt van gehoorzamen niet te veel
eischen. Hoe jonger een kind is,
hoe minder men kan verwachten,
dat het steeds zal onthouden en
doen, wat men het geboden of ver
boden heeft. Een kind zal zich ge
woonlijk niet bedenken voor liet
iets doet of laat. Meestal is het dan
reeds gebeurd. Een dergelijk op
volgen van bekende regels en ge
bruiken verkrijgt mep van kinde
ren slechts door gewenning en dat
is op den langen weg.
Het gehoorzamen van kinderen
beperkt zich dan ook hoofdzakelijk
tot het opvolgen van bevelen, zoo
dra ze gegeven worden. Dit mag,
neen, dit moet men in den regel
eischen.
Jan, kom eens hier," „Piet, doe
dat eens" en dergelijke bevelen
moeten terstond gehoorzaamd wor
den. Hierin mag men niet toe
gevend zijn. Men zou dan gevaar
loopen zijn gezag te zien verzwak
ken. En liefst moet men zulke
bevelen met bereidwilligheid zien
gehoorzaamen. De ware geest van
gelioorzamheid is een blijmoedig
opvolgen van bevelen. Toch kan
het gebeuren, dat bij het kind een
zekere aarzeling, een weifeling be
staat. Wees dan voorzichtig, het
bevel, dat natuurlijk kalm gegeven
is, 4iietop een militairen commando-
toon te herhalep, veel minder nog
te trachten door luid spreken, of
verheffing van stem, of wie weet
door dreigementen het bevel kracht
bij te zetten. Dat werkt, a 1 s het
helpt, maar een enkele maal. Zie
maar of opvoeders, die veel en
druk bevelen, veel herhalen en op
alle manieren hun g bod kracht
zoeken te geven, niet het minst
gehoorzaamd worden. Een moeder,
die onophoudelijk beveelt, gebiedt,
verbiedt, brengt een kind er vaak
toe bitter weinig notitie van hare
woorden te nemen.
Een kalm gegeven bevel mag
hoogstens één keer kalm herhaald
worden. Volgt dan het gehoorzamen
niet, dan moet men nagaan of
onderzoeken, wat de oorzaak daar
van is. En dan blijkt niet zelden,
dat het bevel ondoordacht gegeven
is. Dit wil niet zeggen, dat het
verkeerd is, maar dat men niet
voldoende acht gegeven heeft, of
het kind gemakkelijk gehoorzamen
kan.
„Jan, kom eens hier," zegt men
Maar Jan is juist zóó prettig met
iets bezig, dat het hem groote
moeite kost, dat ook maar een
oogenblik te verlaten. Dan moet
men het bevel of een oogenblik
uitstelle of eenigzins voorbereiden
door de gedachte van het kind af
te leiden.
„Jongen, zwijg", zegt een vader,
maar de jongen heeft iets op zijn
kast, heeft iets gezien, dat hem
zeer interesseerde en hij wil zijn
hart luchten, hij wil het verstellen.
Laat hem nu eerst wat uitpraten,
laat hem nu zijn hart luchten en
dan kan het bevel volgen.
Hoe beter de opvoeder het kind
kent, hoe meer hij zal zorgen geen
ondoordachte bevelen te geven.
Zoo kan een kind door angst of
vrees, door 'verlegenheid e. d. terug
gehouden worden een bevel onmid
dellijk te volbrengen.
Ook dan zij men voorzichtig om
niet door kracht of geweld ge
hoorzaamheid af te dwingen. Dit
kan aanleiding geven tot zeer on
aangename tooneelen.
Ten slotte, hoe meer men zijn
kind met een verstandige liefde
bemint, hoe meer het dit weet en
gevoelt, hoe beter en gemakkelij
ker het gehoorzamen zal. En ein
delijk, hoe meer men zich gelijk
blijft in het onveranderlijk eischen
van strikt en bereidwillig opvol
gen van bevelen, hoe beter een
kind begrijpen zal, dat gehoorzamen
een ijzeren wet voor hem is, en
hoe minder het tot ongehoorzaam
heid of zelf, tot weifeling of aarze-
zal komen.
Een knaap van een jaar acht of
tien kwam in een gezin, waar de
kinderen aan gehoorzaamheid zoo
gewoon waren, dat zij niet beter
wisten of het hoorde zoo. „Wat
bennen jullie gehoorzaam", zei hij,
met verwondering, Hij was het
blijkbaar zoo niet gewoon, maar de
anderen begrepen hem niet. Onge
hoorzaam zijn dat was hun een
vreemde zaak. Zoo moet het zijn.
De apachen bedrogen.
De rentenier Stamper, die buiten
in de voorstad woont, gaat 's avonds
laat naar huis. In zijne portefeuille
bevindt zich eene aanzienlijke som.
De streek daar is in hooge mate
onveilig, politietoezicht ten eenen-
male onvoldoende.
Hij denkt dan ook onwillekeurig
aan een moord met diefstal, niet
lang geleden begaan in den omtrek
daar ziet hij in de schaduw
van een boomgroep twee verdachte
kerels voor zich staan. Wat te doen?
ümkeeren De schavuiten hebben
hem al gezien en zouden hem ver
volgen alzoo vooruit. Alleen tegen
woordigheid van geest kan hem
redden.
Mag ik u om uw geleide
verzoeken? dus spreekt hij na een
vriendelijken groet, de beide gauw
dieven aan. Ik moet bij mijn zwager
mijn valies halen; met den laatsten
trein moet ik nog weg. Er is veel
geld in dat valies en zoo geheel
in een vreeemde stad ge zult
begrijpen, dat dat dit niet raadzaam
is. Als je met mij mee wilt gaan
naar mijn zwager en het valies tot
aan het station voor mij dragen,
kunt ge eene goede fooi krijgen.
Het tweetal grijnst even en gaat
mee.
Ze wisselen een vluchtigen blik
van verstandhouding, die zooveel
zeggen wil als: zoo'n stommerik!
Thuis gekomen -pent Stamper
de voordeur en even snel slaat hij
ze weer dicht, voor den neus van
de twee apachen.
Deze heeren wachten en blijven
wachten.
Daar wordt een venster van de
tweede verdieping geopend en
Stamper roept naar beneden:
Wel bedankt voor je vriende
lijk geleide lk zal toch maar blij
ven overnachtenBonsoir I
De gauwdieven kijken mekaar
aan en de een voegt den ander toe
Stommerikken dat wij zijn!
Een verwoede ruk aan de bel
en zij verdwijnen in het duister
van den nacht.
Ik was nog betrekkelijk jong,
toen ik voor het eerst eenige weken
bij een oom in het Fransch vis-
schersplaatsje Soulac ging door
brengen.
In een hutje, niet ver van het
strand, woonden daar twee stokoude
lieden. De man, een gewezen vis
scher, had een verweerd en verbrand
gezicht, hard als gewaste taf, en
zijn vrouw scheen nog ouder, nog
meer gerimpeld en nog meer ge
bogen dan hij, zij had een harde,
scherpe stem en vuilwitte, ordelooze
haren. Als ik ze langs het strand
zag zwerven om schelpen en aan
gespoeld hout te verzamelen, was
ik dikwijls bang dat een windstoot
ze weg zou waaien, zoo mager en
uitgedroogd waren ze. 't Was letter
lijk niets meer dan vel en been.
Veel eten deden ze trouwens niet;
om goede sier te maken waren ze
te arm en vaak ontbrak hun zelfs
het hoogst noodige.
Op een avond, dat ik alleen langs
het strand wandelde, werd ik op
eens door een flinke regenbui over
vallen. Ik liep naar het hutje van
de beide oude luidjes, dat daar vlak
in de buurt lag, om te schuilen
tegen het slechte weer. Ter eere
van mij wierpen ze enkele pijnap
pels op het stroovuurtje in den haard
en ik kon mij lekker drogen. Ter
wijl ik daarmee bezig was, zag ik
in de verte mijnheer Frémolle aan
komen, die griffier was bij de Staten
en grondeigenaar in Médoc. 't Was
ëen knappe jongen met een goed-
verzorgden zijachtigen baard en
golvende harenhij had succes ge
had in de salons, en dat was voor
zijn carrière niet zonder voordeel
geweest. Nu was hij candidaat voor
de Kamerverkiezingen, en dat was
ook de reden van zijn bezoek. Ik
was bang, dat hij mij zou voorstel-
leu samen naar het dorp terug te
wandelen, en voordat hij me gezien
had, ging ik naar een zijkamertje
om te wachten tot hij weg was.
„Bonsoir, bonsoir.... hoe gaat het
er mee?"
De griffier trok zijn natte over
jas uit en ging voor het vuur tus-
schen de beide oude luidjes zitten.
Dezen maakten eerbiedig plaats,
beiden zwegen en wachtten tot mijn
heer Frémolle het woord zou ne
men. Mijnheer de griffier hield de
zolen van zijn verlakte laarzen voor
het vuur en vervolgde, terwijl hij
langzaam zijn handschoenen ub-
trok
„Gij weet, dat ik candidaat ben
voor de aanstaande verkiezingen in
het arrondissement..Ik kom mij
verzekeren van uw stem en tevens
eens hooran, of ik ook iets voor u
doen kan. Hebt gij den een of ande
ren wenscli?"
Toen nam de oude man liet woord,
op afgemeten toon, met de ruwe
en onvaste stem van mensclien, die
gewoon zijn lang te zwijgen.
„Ja, ik heb iets, zeker wel; als
mijnheer zoo goed wilde zijn, zich
daar eens mee te bemoeien."
„Nu, beste man, ik luister," zei
de griffier, een havana opstekend.
„Dan zal ik het zeggen; 't is nu
al tieu jaar geleden, dat ik.een
medaille heb aangevraagd, maar ik
hebjniets gekregen, omdat menschen
van invloed kwaad om me zijn,
omdat ik ieder jaar op H. Sacra
mentsdag hiertegenover het altaar
optimmer voor de processie."
Mijnheer Frémolle oordeelde het
wijs, over de altaarkwestie heen te
stappen.
„Een medaille, zegt ge. Waar
voor?"
„De reddingsmedaille, voor drie
menschen, die ik toen uit zee heb
opgevischt."
„Wat, heb je drie menschen het
leven gered Maar dat is prachtig
En in welke omstandigheden
De. visscher vertelde, dat hij op
zekeren nacht aan het strand een
geweldig gekraak had gehoordhet
was een ontredderd schip, dat door
den oikaan op de kust werd ge
worpen.
„Ah!" zei de griffier, terwijl hij
zijn sigaar opnieuw aanstak en de
asch, die per ongeluk op de zijden
opslagen van zijn gekleede jas was
gevallen, er zorgvuldig afklopte,
„vertel verder."
De oude stond op. „Kijk", zei
hij, „daar juist tegenover was het
schip gestrand." Hij had de deur
geopend en wees aan den voet der
zandige duinen. Maar mijnheer
Frémolle zag niets dan duisternis,
waar bet gebruis der zee opsteeg,
en een koude wind woei hem in
het gelaat. Met geregelde tusschen-
poozen werd de duisternis doorboord
door een bloedig rood licht, dat de
draaiende lantaarn van den vuur
toren van Cordouan naar alle rich
tingen heenzond. De grijsaard ein
digde zijn verhaalhij vertelde van
zijn heldhaftige pogingen, van de
ongelukkigen, die hij zwemmend
van het schip ging halen, van de
golven die hem overstelpten of ver
zwolgen in hun schuimenden muil
Een keer was hij in onmacht ge-
vrllen in de armen van zijn vrouw,
maar weer bijgekomen, was hij op
nieuw in zee gegaan, wier golven
woedend de zandbanken beukten.
De oude vrouw schudde droef
geestig het hoofd bij het weer op
halen van die tragische gebeurtenis.
De oude visscher zweeg, en mijn
heer Frémolle, een beetje verstrooid,
herhaalde werktuigelijk, om toch
iets te zeggen: „Dat was kranig
gedaan, heel kranig!" En toen op
afgemeten toon: „Ik veronderstel,
dat de Regeering der republiek niet
zal aarzelen, een dappere daad te
beloonen, waarvoor ik u persoonlijk
mijn beste gelukwenschen aanbied."
Terwijl hij sprak, zag hij door
de open deur in de duisternis van
den nacht, vol diepe geluiden de
geheimzinnige schaduwen, die het
vuurtorenlicht van Cordouan door
streepten met bloed. En op zijn
gezicht las ik deze gedachte- „Te
moeten denken dat er nog menschen
op zee zijn... Zij liever dan ik."
De oudjes spraken niet meer,
die schipbreuk stond hun weer
levendig voor den geest, en in hun
gedachten, eenvoudig, maar diep
van indruk, doorleefden zij nog
eens al de wisselvalligheden en ge
varen van dien vreeselijken nacht.
Buiten had de regen sinds eenige
oogenblikken opgehouden.
„Ah!" zei mijnheer Frémolle op
staande, „ik heb eindelijk droge
voetenNu, gij kunt er op reke
nen, dat ik alles zal doen wat mo
gelijk is, voor die medaille.... Fan
mijn kant reken ik er op, dat gij
dit onder uw vrienden zult uitdee-
len
Uit een portefeuille van Russisch
leer nam hij verschillende gedrukte
stukken.
„Dat is de oproeping van mijn
comité."
„Wij veroorloven ons, mijnheer
een waarde medeburger, bij dze
gelegenheid een beroep te doen op
uw vaderlandslievende gevoelens,
want thans moeten de levensbelan
gen van het land, zijn voorspoed en
zijn toekomst verdedigd worden
tegen de gevaarlijke knoeierijen van
het clericalisme. Het program van
mijnheer Frémolle is een program
van vooruitgang in de orde en de
vrijheid. Door op hem te stemmen,
stemt gij op een candidaat van
degelijke democratische beginselen,
die in de energie van zijn overtui
ging de noodige kracht zal putten
om de zaak der Republiek te doen
zegevieren over de benepen, huichel
achtige dompers, die haarbelagen...."
„De rest kun je zelf wel lezen....
Ik moet gaan.... Het begint mis
schien weer te regenen.,.. Bonsoir
De griffier had zijn handschoenen
weer aangetrokken. Hij zette zijn
hoed op, deed zijn jas aan en ging
heen, na de heide oudjes de hand te
hebben gedrukt. Die van de vrouw
was mager en hard als de geledin
gen van een geraamte, die van den
man ruw als een stuk hout.
Een weinig na mijnheer Frémolle
ging ik ook heen, en ik volgde hem
op een korten afstand. Het was
donker en onze voeten zonken
onhoorbaar in het zand. Opeens
hoorde ik de welluidende stem van
den griffier, die zich alleen wanend,
hardop begon te spreken. „Ze zijn
gek, met hun medaille... Eerst moet
ik zorgen voor de palmen, die ik
aan Couliboeuf beloofd heb,en hij
begon zich te oefenen in de rede
voering, die hij den volgenden dag
had te h«uden.
„Mijubeer Couliboeuf, wiens toe
wijding aan het Rekenonderwijs
hem een eereplaats heeft verzekerd
onder de vrienden der openbare
school...."
De redevoering ging haar gange
tje. Op dat oogenblik begon de klok
van het klooster te kleppen, en bij
dat geluid, dat mij altijd ontroerde,
dacht ik aan de monniken van
Soulac, die arm zijn, die uitgeschol
den werden door door den nieuwe a
Kamer-candidaat, en die van hun
armofe nog den kost gaven aan
mijn oude vrienden in het duin. En
ik voelde een diepe verachting voor
den verlichten mijnheer Frémolle.
Ook een spookgeschiedenis.
De Engelsche beeldhouwer Priest
ley te Wackefield moest in de
kathedraal een grafmonument res-
taureeren, hgtwelk op een bepaalden
dag, den sterfdag van den begraven
doode, klaar moest wezen. Het werk
eischte meer tijd dan hij gedacht
had en dit was oorzaak, dat hij den
laatsten dag tot laat in den nacht
doorwerkte. In de voorhal van de
kerk, vaar zich het gedenkteeken
bevond, stond zijn lantaarn op den
grond. Hij zag echter spoedig in,
dat het flikkerende licht niet vol
doende was. -Dicht bij zich stak hij
nu een tweede, open licht aan.
De klok had juist middernacht
geslagen en aau het opschrift ont
brak nog maar een letter, toen plot
seling een vreemd sissend geluid
zijn beitel verschrikt deed ophouden.
Priestley keek in 't rond. Het ge
luid kwam het meest overeen met
een waarschuwend„Sst".
Na een poosje herstelde zich de
beeldhouwer weer en daar hij ver
der niets verdachts hoorde, nam 1 ijj
den beitel weer Ier hand. Hij kon
zich ook wel vergist hebben, daar
zijn gehoor er niet beter op werd.
Na eenige minuten echter hoorde
hij hetzelfde waarschuwende geluid
en nu dicht bij zijn oor.