Openbare Godsdienstoefeningen in de R.K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen. Zondag 22 September. Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad." No. 51, le Jaargang Gratis voor de Abonne's van „Nieuwe Haarl. Courant" en „Stad en Land.' DER ABONNEMENTSPRIJS: Per week 5 Ct. Per Kwartaal40 Ct. Franco per post per kwartaal50 Ct. UITGAVE VAN DE KINDERHUISVEST No. 31—33. HAARLEM. Directeur: F. H. M. v. d. GRIENDT. ADVERTENTIE N: Van 1 tot 6 regelsf 1.30. Elke regel meer0.20. Ingezonden mededeelingen tussehen den tekst ten minste 5 regels f 1.50; elke regel meer 0.80. Het Auteursrecht op den inhoud van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,) 18de ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den eersten brief van 'den H. Apostel Paulus aan de Korinthiërs: I, 48, Broeders! Altoos dank ik uwent wege mijnen God, voor de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jesusdat gij in Hem rijk geworden zijt in alles, in alle leer en in alle kennis, gelijk ook de getuigenis aangaande Christus u bevestigd is zoodat u in geene genadegave iets ontbreekt, terwijl gij de openbaring verwacht van onzen Heer Jesus Christus, die u ook s'audvastig ma ken zal ten einde toe, om zonder misdaad te zijn op den dag der komst onzes Heeren Jesus Christus. Evangelie volgens den H. Mattheüs; In dien tijd ging Jesus in het schip en voer over en kwam in Zijne stad. En zie, zij brachten tot Hem eeneu lamme, die op een bed lag. En Jesus, hun geloof ziende, sprak tot den lamme: Vertrouw, zoon! uwe zon den worden u vergeven. En zie, eenigen van de Schriftgeleerden zei den bij zich zeivenDeze lastert God. Daar nu Jesus hunne gedach ten zag, sprak HijWaarom denkt gij kwaad in uwe harten? Wat is gemakkelijker te zeggenuwe zon den worden u vergeven, of te zeg gen: sta op en wandel? Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des menschen macht heeft om op aarde zonden te vergeven, sta op, sprak Hij toen tot den lamme, neem uw bed op en ga naar uw huisEn deze stond op en ging naar zijn huis. De scharen nu, die het zagen, wer den bevreesd en verheerlijkten God, die eene zoodanige macht aan de menschen gegeven had. Evangelieverklaring. 18de ZONDAG NA PINKSTEREN. Het wonder, ons in het Evange lie van dezen Zondag verhaald, is van het grootste belaDg, dewijl de Zaligmaker het verrichtte om daar door te bewijzen, dat Hij de macht had zonden te vergeven, bijgevolg dat Hij God was. Alle omstandig heden verdienen dus onze oplettend heid. De H. Marcus en Lucas, die eveneens dit wonder verhalen, voegen er eene belangrijke omstan digheid bij. Het volk, vernomen hebbende dat Jesus in de stad was, kwam in zoo groote menigte tot Hem, dat zij niet allen in het huis konden binnenkomen, en een ge deelte buiten moest blijven staan. Toen kwam men Hem een verlamde aanbieden, die op een bed door vier mannen gedragen werd. Maar die mannen konden, wegens de menigte die het hier omringde, niet tot Jesus komenden daarom Klommen zij op het platte dak, namen dit voor een gedeelte weg en lieten door de opening het bed waarop de zieke lag tot voor de voeten van Jesus zakken. Een groot bewijs van geloof en ver trouwen op Jesus werd hier zeker door den Lamme gegeven. Maar ook de dragers geven ons een na volgenswaardig voorbeeld van die ware naastenliefde, die door Jesus aan Zijne leerlingen zoo bijzonder werd aanbevolen. De lamme en zijne helpers wor den dan ook door den goddelijken Zaligmaker belcond op eene wijze, die ons een diepen blik vergunt in Jesus' beminnelijk Hart, en tegelijk eene aansporing is om ons de be wijzen dier liefde meer en meer waardig te maken. „En Jesus hun geloof ziende, sprak tot den lammeheb vertrou wen, zoon, uwe zonden worden u vergeven." Hoewel het Evangelie het ons niet in duidelijke woorden mededeelt, hebben wij toch alle reden te gelooven, dat de lamme tot Jesus gekomen was, niet alleen om de lichamelijke genezing, maar tevens om de genezing zijner ziel, die ziek was door de zonde, te bekomen. Immers ware zij rein van zonden geweest, dan zou Jesus niet gezegd hebben: uwe zonden worden u vergeven, en was zijn hart niet vernederd en vermorzeld door berouw, dan zou Jesua, die het binnenste van den mensch zag, hem niet de vergiffenis zijner zon- den gegeven hebben. Wij vernemen geen verwijt uit Jesus' mond. Hij zegt deu lamme niet, dat de ziekte een gevolg is van schuldige nala tigheid of eene welverdiende straf voor bedrevene zonden. Geen woord, dat eene berisping inhoudt, wel een dat vertrouwen inboezemt en ver, giffenis van zonden schenkt. Zoo toont Jesus zich ook nu als den goeden herder, die het verdoolde schaap met liefde op zijne schou ders neemt, Hij is als altijd de vriend van rouwmoedige zondaars; gelijk immer wijst Hij den lijder die op hem vertrouwt, niet onge troost af. Meer ontvangt de lamme dan hij gevaagd heeft. Hij bad de genezing des lichaams af en verkreeg ook de zuivering der ziel. Jesus bewees ten zijnen gunste, dat Hij de geneesheer der zielen en der lichamsn was, dat Hij in de stoffelijke en geestelijke wereld alle macht bezat, dat Hij de zonden kon vergeven en alle kwalen verdrijven, dat Hij de ziel reinigen en het lichaam gezond kon maken. Maar de Verlosser wilde voor alle tijden doen uitkomen, dat de reinheid der ziel boven de gezond heid des lichaams gaat, en daar om schonk Hij den lamme eerst vergiffenis van zonden, vóórdat Hij de lamheid wegnam. Bovendien gaf Jesus, door het wonder der genezing op de vergiffenis der zon den te doen volgen, te verstaan dat ziekten de gevolgen zijn, zoo wel der erfzonde als ten minste dikwijls van persoonlijke zonden, dat daarom eerst de oorzaak dient weggenomen en dan het gevolg, dat vooraf de ziel van zonde ge zuiverd moet worden, opdat daarna het lichaam van zijn kwalen be vrijd worde. DePüariseeën,getuigen van Jesus goedheid en erbarmende Liefde, werden daardoor niet getroffen,maar integendeel, zij vonden er eene aan leiding in om bij zich zeiven, want luide durfden zij uit vrees voorde omstanders deze woorden niet uiten te zeggen: „Hij lastert God; wie kan zonden vergeven dan God alleen Door twee wonderen wilde Jesus zijne vijanden beschamen en Zijne Godheid bewijzen, alzoo een onwe- derlegbaar getuigenis afleggend, dat Hij die macht om zonden te vergeven inderdaad bezat, en dus volgens hun eigen verklaring God was. Een eerste middel daartoe was de openbariDg van hunne gelieime gedachten. Het Evangelie meldt niet, dat eenig woord over hunne lippen gekomen was, en toch toonde Hij, dat Hij alles wist wat er in hunne hanen omging, dat Hij har ten en nieren doorgrondde en alles bloot lag voor Zijne oogen. Ook dit was uitoefening van een macht die aan God alleen toekomt. „Watdenkt gij aan iets kwaads in uwe harten dat Ik Mij namelijk eene macht toeëigen die Mij niet toekomt. „Wat is gemakkelijker te zeggenuwe zonden worden u vergeven, of te zeggensta op en wandel. Doch opdat gij weten moogt, dat de Zoon des menschen macht heeft op aarde om zonden te vergeven... alsdan zegt Hij tot den lammesta op. neem uw bed op en ga naar huis". Dit betoog was klemmend. Geen mensch kan uit eigen kracht zonden vergeven of een wonderwerk ver richten. Het eene zoowel als het andere kan God alleen. Wie aldus zegt vergiffenis van zonden te kun nen geven, en ten bewijze,dat hij zich niets aanmatigt wat aan God alleen toekomt, door eigene macht een wonder doet, die randt Gods eer niet aan, lastert niet, maar oefent een recht uit dat hem van nature toekomt, die toont op onwederleg- bare wijze aan, dat Hij God moet wezen. Om die verhevene waarheid in den verblinden geest van Zijne vijanden ingang te doen vinden, om hen van hunne dwaling omtrent de waardigheid van Zijn Persoon te genezen, om aan alle toekomstige geslachten een onfeilbaren waarborg te geven dat het geen roof was aan de goddelijke Majesteit gepleegd als hij zich de macht om zonden te vergeven toeschreef, gaf Jesus aan den lamme tegelijk met het bevel om op te staan eene volko- mene genezing van zijne kwaal. Want, zoo verhaalt de H. Evange list ons: „de lamme stond op en ging weg naar zijn huis." Het tweede wonder werd aldus eene bevestiging van het eerste der zondenvergeeving, en moest de om standers overtuigen dat Jesus wer kelijk de Almacht Gods te Zijner beschikking had, en dus Gcd was. „De scharen nu, die het zagen, werden bevreesd en verheerlijkten God, die eene zoodanige macht aan de menschen gegeven had." Een tweevoudig gevolg, dat dit wonder op de menigte had, wordt ons hier voor oogen gesteld. Vooreerst de vrees, die altijd een groote onge wone gebeurtenis vergezelt, maar daarop volgde weldra een ander, meer passend gevoel, van dankbaar heid jegens God, die een macht op de wereld gesteld had in staat niet 8lleen de lichamelijke krankheden, maar ook de veel ernstiger ziekten der ziel te genezen. Het zichtbare wonder der lichame lijke genezingen is zeldzaam gewor den, omdat het niet meer zoo noodig is, maar het onzichtbare der gees telijke genezingen wordt nog iederen dag vernieuwd in het Sacrament der Biecht. Laten wij als de scharen van het Evangelie de grootheid van die weldaad, die ook wij allen zoo dik wijls noodig hebben en ontvangen, steeds waardeeren, maar vooral laten wij God prijzen en danken, dat Hij eene zoo groote macht aan de menschen in Zijne H. Kerk ge schonken heeft. Acht en Zeventigste Conferentie. Er zijn geleerden en verstandige menschen, die geen godsdienst hebben. 2o. Dat bewijst volstrekt niets tegen den godsdienst. (Vervolg). Men zegt ons dat er geleerden en ontwikkelde men schen zijn, die geen godsdienst hebben. Daarop heb ik geantwoord, dat vele geleerden en ontwikkelde men schen geen bevoegdheid en dus geen gezag hebben inzake van godsdienst. Wanneer men den godsdienst niet goed kent, hoe verstandig men ook zij, dan heeft men zelfs geen schijnbaar recht om hem te oordeelen en te veroordeelen. Ik ga verder en voeg er bij, dat vele geleerden en verstandige menschen gebrek hebben aan onpartijdig heid inzake van godsdienst. Zij zijn ongodsdienstig uit hoogmoed, uit wellust, uit belang. De beweegredenen, die hun ongeloof verklaren, ontnemen er alle aanzien en gezag aan. Er zijn daaromtrent zeer kiesche zaken te zeggen. Ik zal trachten ze te zeggen. I Vele geleerden en verstandige menschen zijn onge- loovig uit hoogmoed, lo. De godsdienst is streng en on handelbaar. Hij wil, dat men de rede aan het geloof on- derwerpe. God heeft gesproken, men moet aan Zijn woord gelooven. Men moet gelooven aan de propheten en aan de wonderen die het woord van God bevestigen. Het is waar, dat de onbeschaafdste en onontwikkeldste geesten zonder moeite en zonder uitstel de meest in het oog springende bewijzen voor het gezag des Chris tendoms kunnen vattenmaar het is ook waar dat een diepe nederigheid van geest en van hart noodig is om t,ot de zekerheid van de waarheid en van het geloof te komen. En bovendien men'moet gelooven aan de geheimen die in het woord van God besloten zijn. Het is waar, dat uit het midden van die geheimen een overvloedig licht ontspringt, dat de rede in verrukking brengt eu haar boven zich zelve verheft, maar het is ook waar, dat dit licht slechts voor de nederigen is: Exortum est in tenebris lumen rectis. Niettegenstaande de hoogte die hen aan onzen blik ontrekt en de duisternis die hen omringt, moet men gelooven aan alle geopenbaarde waargeden en aan ieder van hen in het bijzonder. Men moet gelooven aan het onzichtbare, aan het on begrijpelijke, aan het bovennatuurlijke. En al wie met gelooft, is veroordeeld. 2o. Welnu, al is men een man van wetenschap en van verstand, men is daarom niet minder mensch, en vele geleerden en verstandige menschen^ wülen niet in zich de rede aan het geloof onderwerpen- Zij zijn ongods dienstig uit hoogmoed, le. Zij gelooven slechts wat zij zien, dat wil zeggen alleen de tastbare werkelijkheid, die zich laat voelen en ondervinden, en zij onderdruk ken op willekeurige wijze het onzichtbare, dat wil zeggen God, die niet onder de zintuigen valt, den hemel, die slechts bestaat m de overdreven verbeelding van sommigen, en de ziel, die zij nooit gevonden heb ben onder de punt van hun ontleedmes of onder de lens van hun telescoop. 2o. Zij hebben de aanmatiging alles te begrijpen, over God te oordeelen, als van gelijke tot gelijke met Hem te handelen, en Zijn woord af te meten naar de grenzen van hun zwakke rede. 3o. Zij zeggen, dat zij in staat zijn te voldoen aan alle behoeften der menschheid, haar niet alleen alle lucht, maar ook alle geluk te verschaffen, niet alleen alle geluk maar ook alle deugd. In de voorrede van zijn laatste werkwetenschap en opvoeding, durft Berthelot stoutmoedig te schrijven „de wetenschap is tegenwoordig de eenige onwrikbare grondslag van de zedelijkheid der volkeren zoowel als der bijzondere personen." Gij ziet het: sommige ge leerden zijn ten prooi aan een olympischen en dwazen hoogmoed. Zij twijfelen aan niets. Zij gelooven dat het boek der wereld gelezen te hebben, eenige geheimen der natuur ontdekt te hebben, den sleutel te hebben die andere voor hen zal openen, voor hen een titel is om alles te weten en alles te kunnen. 4e. En achter de geleerden, de hoogepriesters der wetenschap, dringt zich op de menigte aanbidders der wetenschap, die geen geleerden zijn, maar die meenen het te zijn, die den zelfden hoogmoed hebben, minder hoogvliegend, maar meer naief. Zij raken in verrukking over een nieuwe ontdekking, als kinderen over een nog niet vertoonde proef van vermakelijke natuurkunde. Een laboratorium van scheikunde boezemt liun een vreesachtigen en Lij - geloovigen eerbied in als een moskee. Een microscoop is in hunne oogen bijna een gewijd voorwerp. Zij ge bruiken gaarne de woorden van de technische woorden lijsten. dat is een soort van lithurgische taal die het publiek betoovert. Zij hebben wat men heeft kunnen noemen den godsdienst van ue wetenschap. Bijna alle mannen van provincie-hootdplaatsen, overigens fatsoen lijke menschen, beoefenen aldus het wetenschappelijk fetichisme. 5e. Geleerden en halve geleerden wedijveren wie het meeste goed van de wetenschap zal zeggen, die hun alles is, en het meeste kwaad van den gods dienst, die hun niets is. Overal staat de rede op tegen het geloof, men wil niet gelooven, men wil onafhan kelijk zijn. Als men de wetenschappelijke atmosfeer van onze eeuw zou ontleden, dan zou men er vier vijfde hoogmoed vinden. De hoogmoed is in onze dagen een machtige factor van godsdienstloosheid. Hij verblindt de menigte: hij verblindt vooral de geleerden en de ontwikkelde man nen, die zich meer helderziend wanen, en daardoor juist minder geschikt zijn voor de waarheid, dan de een- voudigen. Want wanneer men hoogmoedig is, dan kan men niet onpartijdig zijn. Men ziet verkeerd, dus men oordeelt verkeerd. Vele geleerden en verstandige men sehen zijn ongodsdienstig uit hoogmoed. Ik weiger hun getuigenis. II Vele geleerden en verstandige menschen zijn on godsdienstig uit wellust. Ie. De godsdienst is streng en onhandelbaar. Hij wil dat men niet alleen de rede onderwerpe aan het geloof, maar het lichaam ook aan de ziel. Hij legt niet alleen geheimen op, maar ook geboden. Hij is lastig voorden geest, maar nog veel lastiger voor het vleesch. Hij verbiedt het uitsluitend zoeken naar rijkdommen, de overdreven gevoeligheid, de ontaarde en zinnelijke nei gingen. Hij verbiedt de echtscheidingen, de vrije liefde het overspel, de ontucht, nog meer dan dat: het lezen van slechte boeken, het voeren van slechte gesprekken, het werpen van slechte blikken, nog meer dan dat: de slechte verlangens en de slechte gedachten. Hij belooft slechts aan zuivere harten het zien en het bezit van God. 2o. Al is men man van wetenschap en man van geest, men is daarom niet minder mensch, men heeft daarom niet minder bloed, zinnen, hart, verbeelding, zoovele machten die zeer moeielijk te besturen zijn, en vele geleerden en verstandige menschen willen bun lichaam DE 0FF1CIEELE KERKLIjST IX, 1-8. 4

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 7