GEM TROTS. Iets over adverteeren, Onze Kinderen. v. BINNENLAND. Staten Generaal. Gewisselde stukken. FEUILLETON. NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. ™eedetblad „Geen pleidooi, asjeblieft voor eigen zaak, voor de Courant"zoo hooren we al den een of anderen kwieken lezer bij zichzelf brommen, als hi het opschrift boven dit artikel ziet' Nu zouden we eigenlijk direct kunnen opmerken, dat we niet weten, waarom w ij voor onze eigen zaak niet mogen spreken, waarom wij onze onderneming niet mogen ophemelen Maar, het is waar, aan een Cou rant zit toch altijd een ideëele, niet-materiëele kant vast, en die kant zit juist aan de zijde der Redactie. Zoo wordt dan ook de Redactie beschouwd als vrij vsn alle materiëele bezorgdheid voor do Courant, terwijl de Administratie en Directie zich de geldkwestie hebben aan te trekken, en diens volgens ook de advertenties. In hoeverre die algemeene ge dachte de juiste is, kunnen we nu gevoegelijk daar laten. Want we zullen ons eraan houden: en het praatje, dat we opzetten over ad vertenties, is dan ook niet bedoeld van het standpunt onzer Courant, maar geheel en al van het stand punt der adverteerders-zelf! Immersmen vergete niet, dat adverteeren bij slot van rekening van oneindig meer voordeel is voor hen, die adverteeren dan voor den ondernemer, die daartoe gelegen heid geeft. Mits Mits men goed adverteere En hier zit de quintessence van de zaakgoed adverteeren is de hoofdzaak. De advertentie is voor den koopman eenvoudig een deel van het geld, dat hij besteedt aan de exploitatie van zijn zaak I „ik heb geen reclame noodig," dat hoort men o zoo vaak onder kooplieden, winkeliers en hande laars. Dat teekent den oppervlak- kigen, bekrompen man, die zijn tijd niet begrijpt en die onbekend is met het voordeel dat hij door goede reclame verkrijgen kan. De handelsman die met zijn tijd meegaat scherpt juist zijn geest om door den vorm van zijn aankon- digingen, door de eigenaardige vin ding van zijn reclame, door aan houdende en pakkende advertenties, van zich en van zijn zaak te doen spreken en dus steeds zijn debiet uit te breiden. Goed adverteeren is een kunst. Een krantenman weet dat en voelt dat, en in onzen tijd kan iedereen die maar een weinig op merkzaam is en uit z'n oogen kijkt, dat gemakkelijk constateeren. De tijd, waarin het advertentie-gedeelte van een krant troosteloos dor en eenvormig was, die tijd is voor bij. In de advertentiekolommen vindt men tegenwoordig juweeltjes van stijl en vorm; aan de inklee ding ervan wordt groote zorg be steed en de adverteerende firm i's weten op den duur wel, dat een welverzorgde advertentie, volgens een bepaald systeem opgemaakt, succes heeft Maar eeu advertentie goed te stellen is absoluut niet ieders wetk Smaak, slagvaardigheid, gevat heid en vernuft zijn er voor noodig, eu niet iedereen heeft die. Om b. v. smaak te noemen, hier in ons goede Nederland slikken we niet gaarne advertenties van Ame- rikaansche soort, die persoonlijk zijn of oukiesch, die grof zijn of zelfs op 't kantje af van beleedigend, alles alleen maar om de aan dacht te trekken. Een voorbeeld, een magazijn dat adverteeren zou: „Gek is wie niet zijn meubelen koopt bij enz." krijgt in ons land geen klandiziemen oordeelt zoo iets, en terecht, oukiesch en niet van goeden smaak. Eu als met den goeden smaak, zoo is bet ook met de grootheid, het vernuft, de slagvaardigheid de zakenkennis, waarmede een adver tentie en reclame gesteld is. Onlangs lazen we in bet week blad „Handelsbelangen", bijsoliede kooplieden bekend genoeg, een paar artikelen over het nut van adverteeren. Daarin kwamen ver schillende wenken voor, die wel eens in ruimer kring bekendheid verdienen. Wij missen de ruimte, om die artikelen, ook zelfs maar iu hoofd zaak, iu ons blad ap te nemen. Maar enkele rake zinsneden willen we toch onzen lezers niet onthou den. „Adverteeren komt te pas bij elk onderdeel van een zaakbij bet bepalen van de kwaliteit en den prijs van den voorraad, dien men inslaat; bij het vestigen van de publieke aandacht op wat men te verkoopen heeft, bij het in dienst nemen van geschikt personeel; bij het bekend maken van de wijze, waarop men aflevert, enz." „Adverteeren is niet ergens iets laten drukken of schilderen! Het komt erop aan, artikel, vorm, plaats, tijd, prijs, goed te combineeren. Een goede adve;tentie moet als een nieuwsbericht zijn. De lezer moet duidelijk attent gemaakt worden op het voordeel, dat h ij uit den koop trekken kan; hij moet niet denken aan het voordeel, dat de verkooper eruit trekken zal." Aldus o m. het weekblad „Han delsbelangen." Eu dit blad zegt óók, zooals we hierboven al opmerktenDe klein handelaar, die den moed niet heeft te adverteeren, heeft géén goeden flik op handelstoestanden!" Wij zijn het met het bovenstaande geheel eens! Maar nog één ding moet erbij in liet oog worden gehoudennaast goede bekendmaking en handige aanprijzing moet ook gaan.., soli diteit der waren. Wie onsoliede waar adverteert, hij zal 't op den duur tóch verliezen! Maar wie slechts soliede waar in den handel brengt, li ij mag en moet gebruik maken van den sterken hefboom der pu bliciteit, welke de adver.entie in de Courant geeft! Ontwikkeling. Kinderen zijn een zegen des Heereti. Gelukkig, wien deze zegen ten deel valt, wien deze zegen ten zegen strekt. De wereld, de we- reldsche mensch, beklaagt vaak zichzelf of anderen over liet z. i. te groot aantal kinderen maar ik zou liever beu beklagen, wier huwelijk kinderloos blijft. De vreugd, die men van zijn kin deren beleeft, is op de allereerste plaats hen te zien ontwikkelen. Reeds de lichamelijke ontwikkeling, de voorspoedige groei, het toenemen in lichamelijke kracht verheugt de ouders. Bedenk met wat een vreugd zij het kind voor het eerst zien staan, loopen, grijpen, zich bewegen, wat een genoegen het hun schenkt ze aan het kinderlijke spelen te zien meedoen. Laat het me'sje voor 't eerst touwtje springen, de knaap zijn tol opzetten en der gelijke spelen meer het kind verheugt zich erin, maar de ouders deelen in die vreugd, gevoelen die wellicht veel levendiger dan het kiud zelf. En wanneer later de kinderen tot aanvallige knapen ei] meisjes en tot bloeiende jongedoch- ters en krachtige mannen opgroeien, met welk een genoegen, met welk een genot, met welk een trots be schouwt dan een vader of moeder hun verjongd evenbeeld. Zich in zijn kinderen te zien herleven en voortbestaan is de grootste zegen van het huwelijk. Let nu echter op het geestelijk- leven van het kind, op de ontwik keling zijner geestelijke vermogens, dan is de vreugde die de ontwik keling van het kind aan de ouders verschaft, nog veel grooter. Met hoeveel blijdschap, met welk een verrassing neemt men reeds bij het zeer ionge kind de eerste ver schijnselen van geestelijk leven waar, die bestaan in het herkennen van personen uit de omgeving en zich uitdrukken in een eersteü lach van het kind. En moge deze vreugde meer bijzonder zijn weg gelegd voor de moeder, soms voor de baker, de eerste gearticuleerde, verstaanbare klanken, het eerste spreken verschaft beiden ouders een blijde verrassing. Komt later de verstandelijke ontwikkeling zich uiten in gepaste antwoorden, soms in snedige gezeg den en rake opmerkingen, welk een vreugde verschaft dit vader en moeder. En d°ze oudervreugde herhaalt zich, steeds aangroeiend gedurende den loop van jaren, tot het kind opgegroeid tot man of vrouw dege lijke, soms de meerdere der ouders is geworden m verstandelijke ont wikkeling. Maar de hoogste vreugde onder vindt een vader of moeder in de ontwikkeling van het gemoed van het kind. Ziet men in het kind de eerste kiemen zich ontwikkelen van gods vrucht, van liefde voor liet gebed, van eerbied in Gods huis, vau kin derlijke toeneigiug voor vader en moeder, van offervaardige gezind heid en ijver om vader en moeder het leven aangenaam te maken, hoe goed doet dit aan het ouderhart en welk een overstelpend geluk vervult dit hart, wanneer de kinderen op groeiende toenemen in godsvrucht, en liefde voor de ouders. Denk maar eens aan den schoonen dag der le H. Communie, dan gevoelt zich het ouderhart gelukkig een kind s*oor God ^en Kerk te li ebben op gevoed, gelukkig het kinderhart zicli te zien wenden tot het H. Hart van Jesus. En hoe meer de gods vrucht der kinderen toeneemt bij het rijper worden van verstand en gemoed, hoe meer de liefde tot God, ook de liefde tot de ouders vermeerdert en versterkt, hoe meer de ouders die liefde zien blijken uit daden, uit pogingen om hun het leven te veiaangenamen, hoe meer zich hun hart zal verheugen in de zedelijke ontwikkeling van het kind. Dan gevoelen en beseffen zij ten volle de waarheidKinderen zijn een zegen des Heeien. Voeg ik hier ten slotte nog iets aan toe, dat ik uit den aard der zaak zelf niet weet, maar slechts vermoeden en hopen kan. Geen oog heeft gezien, geen oor gehoord wat God heeft bereid voor zijn uitverkorenen maar als het niet profaan moet beeten, zou ik hier bij willen voegen: Hoe groot moet het geluk zijn van een ouderpaar dat zich in den schoonen Hemel omringd ziet van een talrijke kin derschaar, die naast God aan hen het bezit eener zalige eeuwigheid danken. Een liberaal oordeel over de liberalen. In der. groenen „Amsterdammer", een ultra-liberaal orgaan, schrijft een inzender een artikel over de liberalen en sociale actie, dat eenvoudig ver nietigend; is voor de liberalen. De schrijver vraagt wat deze deden aan sociale actie'? En hij antwoordt: „Niets! Het is waarachtig, alsof hun dat alles niet aangaatTJit hun krin gen komen geen nieuwe, jonge krachten op sociaal politiek terrein. Het schijnt, alsof ze wachten slechts tot den tijd van verkiezingen, om dan door een groot kwantum aan redevoeringen en geschriften maar weer hun zetels bin nen te halen. Gelukt het, fiat, dan zijn ze weer voor vier jaar binnen. Gelukt het nietin godsnaam, dan maar gehoopt op „Schweineglück" en het den volgenden keer nog eens be proefd. Maar intusschcn gods water over gods akker laten loopen! Zoo gaat de sociale actie, die in zoo velerlei uitingen tot een stroom gaat zwellen, en de jonge krachten der burgerij tot zicli trekt, aan haar voorbij, zonder haar te beroeren en. En zoo gian haar wortelen in het volk opdrogen en verkommeren. Er is een tijd geweest, dat de vrij zinnigen de eerste en beste krachten leverden op het terrein der sociale politiek. Dat was in 1887, 1890, tot ongeveer 1895. Dat was, toen Borgesius en Kerdijk en Veegens en Van Hou ten nog met jeugdig vuur bezield waren Toen ze de ziel waren van de enquetes, toen zij met hun geschriften, doorwrocht en helder, de wondeplek- ken bloot legden. Maar zij allen zijn oud geworden, zijn vastgeroest aan hun „po-si-tie", en de éénige van hen, die het laatste oogenblik nog vurig verlangen naar sociale actie, nl. Ker dijk, is heengegaan, door tallooze te leurstellingen tot wanhoop gebracht. En er zijn geen jongeren gekomen om hun plaatsen in te nemen. Een aantal hunner zijn overgegaan naar Treub, maar ook die heeft de voeling met het volk verloren. En cle eenige onder de jong-liberalen op wien velen huil hoop gevestigd hadden, de heer lieyre, bleek een vei waande, een pseudo-geleerde, die meent zich reeds nu zijn naam onsterfelijk te hebben gemaakt, door Kampen te winnen! Voor hoe lang?" Wij behoeven bij dit oordeel niets bij te voegenhet spreekt voor zich zelf. Een vreemdeling over ons Indisch bestuur. In de dezer dagen verschenen afle vering van de „Mitteilungen der K.K. Geogr. Gesellschaft" te Weenen is opgenomen een artikel van Dr. R. Pick, die eenige jaren als officier van gezondheid in Indië diende en zich thans als-practiseerend geneesheer te Weenen heeft gevestigd. Hij staat dus, in zijne beoordeeling van ons bestuur, geheel onafhankelijk hij heeft niemand te vleien of te ont zien. Hij heeft twintig maanden in Atjeh doorgebracht en alzoo voldoen de gelegenheid gehad den gang van zaken waar te nemen. Men zag dus aan zijn oordeel niet alle waarde kunnen ontzeggen. Hoe dat oordeel luidt, is uit de volgende zinsneden op te maken. „Aan het krachtig, doortastend, steeds het doel in het oog houdend optreden van den tegen woord igeu Gouverneur-Generaal Van Heutsz, vroeger gouverneur van Atjeh, en van zijn opvolger Van Daalen, die in alle opzichten de voetstappen wenscht te drukken van zijn voorganger, is het te danken dat Atjeh thans grooten- deels, voor goed. tot onderwerping is gebracht „De Nederlanders verstaan meester lijk de kunst, te koloniseeren en zich de sympathie der onderworpen volke ren te verwerven en te behouden. „En zoo is het slechts een vraag van tijd, wanneer Atjeh met zijne binnenlanden geheel onderworpen, de laatste wederstand gebroken zal zijn, en in deze uitgestrekte, rijke land streken ongestoorde orde en rust zul len heerschen. „Gelijk de Javanen, Maleiers en andere inboorlingen vanNederlundsch- Indië zullen ook de Atjehers en cle Gajo's de overtuiging erlangen, dat de Nederlanders niet zulke wreede tirannen zijn als de priesters en had ji's hen afschilderen. Die inboorlin gen zullen inzien, dat de af hankelijk heid van de Ned.-Indische regeering en cle ondergeschiktheid waarin zij geplaatst worden niet met zoo groote nadeelen gepaard gaan als zij vroeger verkeerdelijk geloofden, maar veeleer met groote voordeelen voor hen zei ven en voor de toekomst van hun land." Tegenover de vaak onbillijke cri tiek van landgenooten doet het goed dergelijk oordeel van den vreemdeling te vernemen, nu dat een man is, minstens even bevoegd tot oordeelen als de meeste onzer critici. Een model-gemeenteraad. Putte, een grensplaatsje ergens in Noord-Brabant, houdt er eeu gemeenteraad op na, zooals wellicht geen andere gemeeniein ons land Uit het verslag, dat De Zoom er van geeft, zijn de volgende frag inenten: In verband met de laatste ver kiezing wenscht de heer Jos. The ijs sen te vernemen, waar de voor zitter van het stembureaugebleven is met 22 stembiljetten. De leden van het stembureau hebben het bewijs in handen, dat, aan den voorzitter 180 stuks zijn afgeleverd, terwijl hij er slechts 159 op't stem bureau heeft afgegeven.De mogelijk heid bestaat, dat de voorzitter de 22 overige stembiljetten gestempeld en ingevuld in handen der kiezers heeft gesteld. Wij willen die 22 stembiljetten hier op 't oogenblik ter tafel zien gebracht. De voorzitter zegt, dat hij niet meer biljetten heeft afgegeven dan zijn plicht was. De heer Theijssen: Wij vragen u niet meer, dan dat gij de over geschoten 22 biljetten hier ter visie legt. Waar zijn de biljetten? De voorzitter: Die zijn bij mij thuis. De heer Stroup: Maar die belmo ren niet bij u thuis, die moeten hier zijn. Pe voorzitter: Ik heb die biljet ten niet besteld, Stroup: Neen, gij hebt ze niet besteld, maar wij willen ze toch hier zien, Liggen ze nog bij u thuis, laat ze dan hier zien en gij zijt in uw volle recht. De voorzitter: De secretaris heeft ze besteld, doch het stembureau behoorde ze te ontvangen. Stroup: Gij hebt er 158 van de 180 afgegevenzult gij ons ook de anderen hier brengen De voorzitter: Dat kan welzijn. Dat hangt van mijne beleefdheid af. Theijssen: Dat kan zijn? Neen, dat moet zijn. De secretaris: Ik heb 's morgens menschen gezien met gedrukte stembiljetten in de hand, doch ik wil niet beweren, dat ze van den voorzitter afkomstig waren. Wederom vliegt men elkander in 't haar. Vuistslagen klinken op dt tafel. De voorzitter zegt volgens dt wet te handelen en de Raadsleden verlangen de verdwenen stembil jetten te zien. Stroup zegt, dat de voorzitter op die manier fraude zou kunnen plegen. De voorzitter met nadruk lot Stroup: Heb ik fraude gepleegd. Stroup Stroup: Ik zeg niet, dat. ge het hebt gedaan, maar ge kunt liet doen. Thans loopt de woordentwist zót' hoog en wordt het tumult zor hevig, dat den verslaggever hooren en zien vergaan en hij niets meei kan verstaan dan een wilden chaos van klanken, in alle mogelijke toonairden uitgestooten. Eindelijk treedt de kalmte weei in en Stroup vraagt liet woord. De voorzitter: Dat hebt ge, mits ge het fatsoenlijk voert. Stroup: Dat zal ik doen. Ik heb nog een vraag te stellen. De heei A. Leys is benoemd tot lid van de Raad. Door Gedep. Staten is op rekest van den voorzitter die be noeming ongeldig verklaard. De voorzitter, die zoogoed op de hoogte van alle zakea is, zal ook wel eens, voor ons bij Gedeputeerden willen informeeren of iemand, die 10, 12, of gesteld 15,000 gulden schuld heeft, toch burgemeester kan zijn, of een dergelijke zaak vereenigbaar is met het burgemeestersambt. Als ge hiernaar zoudt willen informee ren, kunt ge ons dat op de verga dering van a.s. Dinsdag nog juist meedeelen. De voorzitter: Hebt ge nog meer te vragen, Stroup? Niet? Dan gaan we over tot de orde van den dag. De overige Raadsleden sluiten zich aan bij het gesprokene door Stroup. De voorzitter zegt, om zulk kin derspel te moeten lachen en steil aan de orde: verkiezing van een wethouder in de plaats des heeren Stroup. Stroup zegt, deze zaak niet te willen behandelen, aangezien ze niet op het oproepingsbiljet voorkomt en verlaat de vergadering, gevolgd door de overige Raadsleden. De voorzitter. Saluut, Stroupke Lager Onderwijs.. Het afdeeliugsverslag nopens het wetsontwerp tot wijziging van de Lager Onderwijswet (verbetering salarissen onderwijzers) is verschenen en gewaagt van ingenomenheid met de indiening, al zouden sommige leden voor de vrij aanzienlijke som, die beschikbaar kon worden gesteld, lever li. i. belangrijker arbeid ïebben gewild. Beweerd, doch bestreden werd de opmerking, dat dezelfde leden, dit de lager onderwijsnovelle van Juni 1905 zoo afkeurden, dit onl- werp, dat op dezelfde grondslager voortbouwt, steunen.* De aange vallenen wezen er op, dat de novelle van 1905 de vermeerdering van subsidie aan de gemeente voor de lestaande scholen weder ongedaai maakte door evenredige verminde ring van subsidie wegens een andere wet. Het feit, dat naar aanleiding vat dit ontwerp niet werd gerept ovei verzwaring van^ lasten, werd gerele veerd om erop" te wijzen, dat bi novelle van 1905 dit wel geschiedde waartegenover werd aangevoerd dat de aanneming van die we 14) „Tien uur?" Tie koopman streek met de hand over liet bezweete voorhoofd. „De tijd gaat snel. Weet je ook.... heb ben zij misschien iets gevraagd of ge zegd?. „Het schijnt dat de koetsier, die u ge reden heeft, met de arbeiders gebabbeld heeft," viel Karker in'. „Ér heerscht onder de jongelui een zeker ongerustheid. Ver schillenden hunner zijp bezorgd voor de firma en voor de gevolgen, die een zoo zwaar vergrijp togen do Franschen wet ten voor het huis hebben kan." „Vroeger waren zij trotsch, in dienst te zijn van bot huis Ehrenkrans. Laten ze dan ook 'nu de beproevingen mee dragen," sprak de koopman op scherpen toon. „Hun dreigt niet de kogel, hun vaders zijn niet.... Ik ben voor alles ver antwoordelijk. Ga nu, Karker, en vervul mijn opdracht." „Maar mijnheer, nog is het tijd Als u nog eens wilde afwachten, of als n nog tot de vlucht kerndt besluiten...." „De krijgsman blijft bij zijn vaandel, Karker, ik blijf bij mijn huis, zoolang ik niet met gewold er uitgedreven wordt Op het oogenblik dat dit gebeurt, begin, de liquidatie. Totdat ik u weer laat toepen, mag niemand mij roepen: ik wil en moet rust hebben." Hij maakte een handbeweging, en Kar ker ging. Doof voor de vragen, die van alle kanten op hem aanstormden, verliet de oude het gebouw. Thomas Ehrenkrans had de deur van zijn kamer achtrr den trouwen dienaar gesloten. Nu hief hij den Mik omhoog tot het eerwaardig gelaat dat daar zoo ernstig op hem nederzag. „Vader," sprak hij, mag ik u, den vlekkelooze, nog in liet gelaat zien Ik heb gehandeld, zooals de eer des huizes mij gebood; zij (was mijn eerste net, waarvoor zelfs de stem des harten zwij gen moest. Hard, onrechtvaardig mis schien ben ik geweest, maar nooit heeft de invloed van persoonlijk belang bij mij gewerkt. Niet om het geldelijk voor deel heb ik mijn zoon toegestaan, aan zulke gevaarlijke ondernemingen deel te nemen. Het was de eer des koopmans, bet gold te verdedigen de rechten van het vrije verkeer, die een tiran het waag de aan te randen. En dat het zoo droevig afliep, het was uw kleinzoons eigen schuld. Mogen gij hem ook vrij spreken, ik heb geen verontschuldiging voor hem. Maar word niet boos over mijn zwakheid, als ik jhem beween. Ik zal daar nog tijd ge noeg toe hébben, als de Fransche justi tie zich met één offer tevreden stelt. Den zoon hebben ze mij ontnomen, laten ze mij nu ook leven en rijkdom ontnemen, maar éen moeten ze mij laten tot mijn laatsten ademtocht, en dat zijt gij. Uw aanblik moet mij kracht en sterkte geven, als ik dreig te bezwijken; u wil ik met mij nemen in bet graf van den laatsten chef der firma Ehrenkrans. Hij plaatste een stoel tégen den muur, nam het portret af en haalde hel; uit de lijst. Zoo kon hij het oprollen en onder zijn kleederen dragen. Maar terwijl hij daarmee bezig was, kwam een onverwacht voorval hem sto ren. Tusschen hout en hoorn zat een stuk papier. Verbaasd nam de koopman het er uit. „Aan een Ehrenkrans," luidde het op schrift. „Dat is uw hand, vader wat een geheimzinnige vondst I Als dat eens de verklaring was van de zorg, die u op uw sterlbed drukte. Ge wildot mij toen nog iets meedeelen, maar te vroeg sloten zich uw lippen. Misschien krijg ik thans licht, kan ik wreken wat u voor leed gedaan is, vergoeding schenken waar gij misschien gedwaald hebt. Maar neen, vergeef mij gij met uw helderen blik* uw ongerepten levenswandel, gij hebt niet verkeerd kunnen bandelen, althans niet in het groote. En een, dien gij zelf zoudt moeten minachten, kon niet de zinspreuk van uw huis, het eerste en laatste woord van heel uw leven zijn. Hij verscheurde de couvert en las Steeds strakker stond zijn gelaat, asch- grauw werd zijn kleur. Nu eens lachte hij kort en spokend, dan weer trachtte hij tevergeefs de tranen in te houden die hem uit de oogen vloeiden. Op eens echter kwam een kreet uit zijn mond, zoo vreeselijk en angstwekkend, dat hij door de deuren heen tot in de andere kamers doordrong. De bedienden uit het tweede vertrek stormden op den deur toe en klopten, maar tevergeefs zij was gesloten. „Meneer Ehrenkrans," klonk het" „om Godswil, doe open of willen wij de deur laten openbreken Het duurde eenige oogenbljkken, eer er van binnen antwoord kwam. De stem was zwak als die van een klein kind. „Dank u, blijf maar, het was slechts een lichte duizeling. Ik zal dadelijk open- d ,en. Toch duurde het nog minuten lang, eer de deur van het „heiligdom" geopend werd en de bedienden tegenover hun gestrongen gebieder stonden. Zij verschrikten het was, alsof een vreemde hun tegemoettrad. De koopman was vreeselijk veranderd in dien korten tijd. Een diepe, pijnlijke plooi lag om zijn mond, een onuitwischbaar kenteeken van de diépste zielesmart. „Meneer Ehrenkrans!" „Ik de koopman scheen nauwe lijks te weten wat hij zeide. De koorts gloed brandde hem op de wangen. „Ik...," Hij nam zijn zakdoek en veegde zich liet klamme voorhoofd af. Als een be- schonkene wankelde hijdienstvaardig ondersteunden hem de klerken. „Ja, laat maar ik dank u. Er moeten gewichtige dingen gebeuren. Oogenblikkelijk aan Scharnrode. Luite nant Déplautik bedoel luitenant Maubourg moet komen Als hij reeds weg is, moet men hem achterna rijden. Ik moet weten, waar hij te vinden is. De eer van het huis Ehrenkrans vor dert het. „Uwe bevelen zullen terstond uitge voerd worden, meneer Ehrenkrans," sprak Helling. Maar sta toe, dat wij u te bod brengen. De vreeseljjke gebeurtenis van dezen nacht, die wij gehoord hebben moet uw laatste krachten wel hebben uitgeput. Neem u in acht, bedenk toch..." „Bedenken, laat mij toch niet denken," riep de anders zoo bedaarde man in woesten toorn uit, „dwazen zijn het die denken. Geloof, vertrouwen, eer, het zijn allen maar droombeelden." „Niet de eer van het huis Ehrenkrans en van hen die aan het hoofd der firma staan," viel Helling hem kalmeerend in de reden. „Maar kom nu, we zullen dade lijk iemand naar den dokter zenden." „De dokter? Maakt die mijn zoon weel levend Geneest hij soms de wonden der ziel'? Waarvoor heb ik geleefd, waarvoor is mijn zoon gestorven?" „Roept een dokter riep hij, plotseling opspringend. „Wie heeft recht om rech ter te zijn in de zaak van zijn eigen eer Haal mij tegelijk met luitenant Maubourg ook Anna Werner uit Scharnrode. En Helling, roep Karker terug. De firma liquideere niet maar lioude van nu af bijzondere boeken. Karker's instructie moot vernietigd worden." In het voorvertrek ontstond eenig ru moer. Een barsche stem met duidelijk uitgesproken Frahsch accent vroeg naar Thomas Ehrenkrans, en nade op bevenden toon gegeven inlichting van den jongsten klerk trad een politie-commissaris, met de driekleurige sjerp om de schouders, door twee lagere ambtenaren gevolgd het kantoor binnen. .Meneer Thomas Ehrenkrans?" klonk het op den drempel. Zooals een kaars van goede kwaliteit nog even opvlamt in hellen glas voordat ze uitgaat, zoo onderging' de chef van het huis Ehrenkrans voor de oogen van het verbaasde personeel een laatste ver andering Wel moest er een reusachtige geestelijke kracht noodig zijn 0111 den commissaris tegemoet te treden zooals Thomas Ehrenkrans het zelfs op dit oogenblik deed. „Ik ben Thomas Ehrenkrans en it ken het doel uwer komst. Mijn boek houder is in verzekerde bewaring ge nomen, en ook gij moet onmiddellijl volgen. Ik vertrouw, dat het wel nie noodig zal zijn, geweld te gebruiken." „Wees onbezorgd, ik ben tot uw be schikking. Waarheen brengt ge mij, af ik vragen mag?" „Naar vorst Eckmüll en dan waai schijnlijk naar Parijs. Hebt ge noj eenige schikkingen te treffen'? In zoove het mogelijk is, zal u daartoe gelegenhei. worden gelaten. Wilt ge mij volgen?" De koopman zette zijn) hoed op en tro.' de bruine jas aan, die hem bij zijn toch naar Scharnrode gediend had. „Ik ben gereed", sprak hij. „Slecht .lit vraag ik aan de Fransche rogeerinj dat mij de gelegenheid worde gegeve njijn testament te maken en mij van ee eereschuld jegens een officier in Fransche dienst te kwijten, Is dit geschied, da moge Frankrijk met den vader handeléi zooals het met den zoon gehandeld heef Naar Parijs? Ha, ik begrijp waarom. Oo. Hamburgsch koopinansbloed heeft zij waarde, en dé loopgraven van Vincenne zijn reeds lang droog van het bloêt daar bij den gerechtelijken moord o deu prins van Enghien vergoten. „Man, neem u in acht," sprak de con: missaris met donderende stern, „lu geldt uw leven!" (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 5