GEM TROTS.
Iets over adverteeren,
Onze Kinderen.
v.
BINNENLAND.
Staten Generaal.
Gewisselde stukken.
FEUILLETON.
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT. ™eedetblad
„Geen pleidooi, asjeblieft voor eigen
zaak, voor de Courant"zoo hooren
we al den een of anderen kwieken
lezer bij zichzelf brommen, als hi
het opschrift boven dit artikel ziet'
Nu zouden we eigenlijk direct
kunnen opmerken, dat we niet
weten, waarom w ij voor onze eigen
zaak niet mogen spreken, waarom
wij onze onderneming niet mogen
ophemelen
Maar, het is waar, aan een Cou
rant zit toch altijd een ideëele,
niet-materiëele kant vast, en die
kant zit juist aan de zijde der
Redactie. Zoo wordt dan ook de
Redactie beschouwd als vrij vsn
alle materiëele bezorgdheid voor do
Courant, terwijl de Administratie
en Directie zich de geldkwestie
hebben aan te trekken, en diens
volgens ook de advertenties.
In hoeverre die algemeene ge
dachte de juiste is, kunnen we nu
gevoegelijk daar laten. Want we
zullen ons eraan houden: en het
praatje, dat we opzetten over ad
vertenties, is dan ook niet bedoeld
van het standpunt onzer Courant,
maar geheel en al van het stand
punt der adverteerders-zelf!
Immersmen vergete niet, dat
adverteeren bij slot van rekening
van oneindig meer voordeel is voor
hen, die adverteeren dan voor den
ondernemer, die daartoe gelegen
heid geeft.
Mits
Mits men goed adverteere
En hier zit de quintessence
van de zaakgoed adverteeren is
de hoofdzaak. De advertentie is
voor den koopman eenvoudig een
deel van het geld, dat hij besteedt
aan de exploitatie van zijn zaak I
„ik heb geen reclame noodig,"
dat hoort men o zoo vaak onder
kooplieden, winkeliers en hande
laars. Dat teekent den oppervlak-
kigen, bekrompen man, die zijn
tijd niet begrijpt en die onbekend
is met het voordeel dat hij door
goede reclame verkrijgen kan.
De handelsman die met zijn tijd
meegaat scherpt juist zijn geest om
door den vorm van zijn aankon-
digingen, door de eigenaardige vin
ding van zijn reclame, door aan
houdende en pakkende advertenties,
van zich en van zijn zaak te doen
spreken en dus steeds zijn debiet
uit te breiden.
Goed adverteeren is een kunst.
Een krantenman weet dat en
voelt dat, en in onzen tijd kan
iedereen die maar een weinig op
merkzaam is en uit z'n oogen kijkt,
dat gemakkelijk constateeren. De
tijd, waarin het advertentie-gedeelte
van een krant troosteloos dor en
eenvormig was, die tijd is voor
bij. In de advertentiekolommen
vindt men tegenwoordig juweeltjes
van stijl en vorm; aan de inklee
ding ervan wordt groote zorg be
steed en de adverteerende firm i's
weten op den duur wel, dat een
welverzorgde advertentie, volgens
een bepaald systeem opgemaakt,
succes heeft
Maar eeu advertentie goed te
stellen is absoluut niet ieders wetk
Smaak, slagvaardigheid, gevat
heid en vernuft zijn er voor noodig,
eu niet iedereen heeft die.
Om b. v. smaak te noemen, hier
in ons goede Nederland slikken we
niet gaarne advertenties van Ame-
rikaansche soort, die persoonlijk
zijn of oukiesch, die grof zijn of
zelfs op 't kantje af van beleedigend,
alles alleen maar om de aan
dacht te trekken. Een voorbeeld,
een magazijn dat adverteeren zou:
„Gek is wie niet zijn meubelen
koopt bij enz." krijgt in ons
land geen klandiziemen oordeelt
zoo iets, en terecht, oukiesch en
niet van goeden smaak.
Eu als met den goeden smaak,
zoo is bet ook met de grootheid,
het vernuft, de slagvaardigheid de
zakenkennis, waarmede een adver
tentie en reclame gesteld is.
Onlangs lazen we in bet week
blad „Handelsbelangen", bijsoliede
kooplieden bekend genoeg, een
paar artikelen over het nut van
adverteeren. Daarin kwamen ver
schillende wenken voor, die wel
eens in ruimer kring bekendheid
verdienen.
Wij missen de ruimte, om die
artikelen, ook zelfs maar iu hoofd
zaak, iu ons blad ap te nemen.
Maar enkele rake zinsneden willen
we toch onzen lezers niet onthou
den.
„Adverteeren komt te pas bij
elk onderdeel van een zaakbij
bet bepalen van de kwaliteit en den
prijs van den voorraad, dien men
inslaat; bij het vestigen van de
publieke aandacht op wat men te
verkoopen heeft, bij het in dienst
nemen van geschikt personeel; bij
het bekend maken van de wijze,
waarop men aflevert, enz."
„Adverteeren is niet ergens iets
laten drukken of schilderen! Het
komt erop aan, artikel, vorm, plaats,
tijd, prijs, goed te combineeren.
Een goede adve;tentie moet als een
nieuwsbericht zijn. De lezer moet
duidelijk attent gemaakt worden op
het voordeel, dat h ij uit den koop
trekken kan; hij moet niet denken
aan het voordeel, dat de verkooper
eruit trekken zal."
Aldus o m. het weekblad „Han
delsbelangen."
Eu dit blad zegt óók, zooals we
hierboven al opmerktenDe klein
handelaar, die den moed niet heeft
te adverteeren, heeft géén goeden
flik op handelstoestanden!"
Wij zijn het met het bovenstaande
geheel eens!
Maar nog één ding moet erbij
in liet oog worden gehoudennaast
goede bekendmaking en handige
aanprijzing moet ook gaan.., soli
diteit der waren. Wie onsoliede
waar adverteert, hij zal 't op den
duur tóch verliezen! Maar wie slechts
soliede waar in den handel brengt,
li ij mag en moet gebruik maken
van den sterken hefboom der pu
bliciteit, welke de adver.entie in de
Courant geeft!
Ontwikkeling.
Kinderen zijn een zegen des
Heereti. Gelukkig, wien deze zegen
ten deel valt, wien deze zegen ten
zegen strekt. De wereld, de we-
reldsche mensch, beklaagt vaak
zichzelf of anderen over liet z. i. te
groot aantal kinderen maar ik zou
liever beu beklagen, wier huwelijk
kinderloos blijft.
De vreugd, die men van zijn kin
deren beleeft, is op de allereerste
plaats hen te zien ontwikkelen.
Reeds de lichamelijke ontwikkeling,
de voorspoedige groei, het toenemen
in lichamelijke kracht verheugt
de ouders. Bedenk met wat een
vreugd zij het kind voor het eerst
zien staan, loopen, grijpen, zich
bewegen, wat een genoegen het
hun schenkt ze aan het kinderlijke
spelen te zien meedoen. Laat het
me'sje voor 't eerst touwtje springen,
de knaap zijn tol opzetten en der
gelijke spelen meer het kind
verheugt zich erin, maar de ouders
deelen in die vreugd, gevoelen die
wellicht veel levendiger dan het
kiud zelf. En wanneer later de
kinderen tot aanvallige knapen ei]
meisjes en tot bloeiende jongedoch-
ters en krachtige mannen opgroeien,
met welk een genoegen, met welk
een genot, met welk een trots be
schouwt dan een vader of moeder
hun verjongd evenbeeld. Zich in
zijn kinderen te zien herleven en
voortbestaan is de grootste zegen
van het huwelijk.
Let nu echter op het geestelijk-
leven van het kind, op de ontwik
keling zijner geestelijke vermogens,
dan is de vreugde die de ontwik
keling van het kind aan de ouders
verschaft, nog veel grooter.
Met hoeveel blijdschap, met welk
een verrassing neemt men reeds bij
het zeer ionge kind de eerste ver
schijnselen van geestelijk leven
waar, die bestaan in het herkennen
van personen uit de omgeving en
zich uitdrukken in een eersteü lach
van het kind. En moge deze
vreugde meer bijzonder zijn weg
gelegd voor de moeder, soms voor
de baker, de eerste gearticuleerde,
verstaanbare klanken, het eerste
spreken verschaft beiden ouders een
blijde verrassing.
Komt later de verstandelijke
ontwikkeling zich uiten in gepaste
antwoorden, soms in snedige gezeg
den en rake opmerkingen, welk
een vreugde verschaft dit vader en
moeder.
En d°ze oudervreugde herhaalt
zich, steeds aangroeiend gedurende
den loop van jaren, tot het kind
opgegroeid tot man of vrouw dege
lijke, soms de meerdere der ouders
is geworden m verstandelijke ont
wikkeling.
Maar de hoogste vreugde onder
vindt een vader of moeder in de
ontwikkeling van het gemoed van
het kind.
Ziet men in het kind de eerste
kiemen zich ontwikkelen van gods
vrucht, van liefde voor liet gebed,
van eerbied in Gods huis, vau kin
derlijke toeneigiug voor vader en
moeder, van offervaardige gezind
heid en ijver om vader en moeder
het leven aangenaam te maken, hoe
goed doet dit aan het ouderhart en
welk een overstelpend geluk vervult
dit hart, wanneer de kinderen op
groeiende toenemen in godsvrucht,
en liefde voor de ouders. Denk maar
eens aan den schoonen dag der le
H. Communie, dan gevoelt zich
het ouderhart gelukkig een kind
s*oor God ^en Kerk te li ebben op
gevoed, gelukkig het kinderhart
zicli te zien wenden tot het H. Hart
van Jesus. En hoe meer de gods
vrucht der kinderen toeneemt bij
het rijper worden van verstand en
gemoed, hoe meer de liefde tot
God, ook de liefde tot de ouders
vermeerdert en versterkt, hoe meer
de ouders die liefde zien blijken uit
daden, uit pogingen om hun het
leven te veiaangenamen, hoe meer
zich hun hart zal verheugen in de
zedelijke ontwikkeling van het kind.
Dan gevoelen en beseffen zij ten
volle de waarheidKinderen zijn
een zegen des Heeien.
Voeg ik hier ten slotte nog iets
aan toe, dat ik uit den aard der
zaak zelf niet weet, maar slechts
vermoeden en hopen kan.
Geen oog heeft gezien, geen oor
gehoord wat God heeft bereid voor
zijn uitverkorenen maar als het niet
profaan moet beeten, zou ik hier
bij willen voegen: Hoe groot moet
het geluk zijn van een ouderpaar
dat zich in den schoonen Hemel
omringd ziet van een talrijke kin
derschaar, die naast God aan hen
het bezit eener zalige eeuwigheid
danken.
Een liberaal oordeel over de liberalen.
In der. groenen „Amsterdammer",
een ultra-liberaal orgaan, schrijft een
inzender een artikel over de liberalen
en sociale actie, dat eenvoudig ver
nietigend; is voor de liberalen.
De schrijver vraagt wat deze deden
aan sociale actie'?
En hij antwoordt:
„Niets! Het is waarachtig, alsof hun
dat alles niet aangaatTJit hun krin
gen komen geen nieuwe, jonge krachten
op sociaal politiek terrein. Het schijnt,
alsof ze wachten slechts tot den tijd
van verkiezingen, om dan door een
groot kwantum aan redevoeringen en
geschriften maar weer hun zetels bin
nen te halen. Gelukt het, fiat, dan
zijn ze weer voor vier jaar binnen.
Gelukt het nietin godsnaam, dan
maar gehoopt op „Schweineglück" en
het den volgenden keer nog eens be
proefd. Maar intusschcn gods water
over gods akker laten loopen!
Zoo gaat de sociale actie, die in
zoo velerlei uitingen tot een stroom
gaat zwellen, en de jonge krachten
der burgerij tot zicli trekt, aan haar
voorbij, zonder haar te beroeren en.
En zoo gian haar wortelen in het
volk opdrogen en verkommeren.
Er is een tijd geweest, dat de vrij
zinnigen de eerste en beste krachten
leverden op het terrein der sociale
politiek. Dat was in 1887, 1890, tot
ongeveer 1895. Dat was, toen Borgesius
en Kerdijk en Veegens en Van Hou
ten nog met jeugdig vuur bezield
waren Toen ze de ziel waren van de
enquetes, toen zij met hun geschriften,
doorwrocht en helder, de wondeplek-
ken bloot legden. Maar zij allen zijn
oud geworden, zijn vastgeroest aan
hun „po-si-tie", en de éénige van hen,
die het laatste oogenblik nog vurig
verlangen naar sociale actie, nl. Ker
dijk, is heengegaan, door tallooze te
leurstellingen tot wanhoop gebracht.
En er zijn geen jongeren gekomen
om hun plaatsen in te nemen. Een
aantal hunner zijn overgegaan naar
Treub, maar ook die heeft de voeling
met het volk verloren. En cle eenige
onder de jong-liberalen op wien velen
huil hoop gevestigd hadden, de heer
lieyre, bleek een vei waande, een
pseudo-geleerde, die meent zich reeds
nu zijn naam onsterfelijk te hebben
gemaakt, door Kampen te winnen!
Voor hoe lang?"
Wij behoeven bij dit oordeel niets
bij te voegenhet spreekt voor zich
zelf.
Een vreemdeling over ons Indisch
bestuur.
In de dezer dagen verschenen afle
vering van de „Mitteilungen der K.K.
Geogr. Gesellschaft" te Weenen is
opgenomen een artikel van Dr. R.
Pick, die eenige jaren als officier van
gezondheid in Indië diende en zich
thans als-practiseerend geneesheer te
Weenen heeft gevestigd.
Hij staat dus, in zijne beoordeeling
van ons bestuur, geheel onafhankelijk
hij heeft niemand te vleien of te ont
zien. Hij heeft twintig maanden in
Atjeh doorgebracht en alzoo voldoen
de gelegenheid gehad den gang van
zaken waar te nemen. Men zag dus aan
zijn oordeel niet alle waarde kunnen
ontzeggen.
Hoe dat oordeel luidt, is uit de
volgende zinsneden op te maken.
„Aan het krachtig, doortastend,
steeds het doel in het oog houdend
optreden van den tegen woord igeu
Gouverneur-Generaal Van Heutsz,
vroeger gouverneur van Atjeh, en van
zijn opvolger Van Daalen, die in alle
opzichten de voetstappen wenscht te
drukken van zijn voorganger, is het
te danken dat Atjeh thans grooten-
deels, voor goed. tot onderwerping is
gebracht
„De Nederlanders verstaan meester
lijk de kunst, te koloniseeren en zich
de sympathie der onderworpen volke
ren te verwerven en te behouden.
„En zoo is het slechts een vraag
van tijd, wanneer Atjeh met zijne
binnenlanden geheel onderworpen, de
laatste wederstand gebroken zal zijn,
en in deze uitgestrekte, rijke land
streken ongestoorde orde en rust zul
len heerschen.
„Gelijk de Javanen, Maleiers en
andere inboorlingen vanNederlundsch-
Indië zullen ook de Atjehers en cle
Gajo's de overtuiging erlangen, dat
de Nederlanders niet zulke wreede
tirannen zijn als de priesters en had
ji's hen afschilderen. Die inboorlin
gen zullen inzien, dat de af hankelijk
heid van de Ned.-Indische regeering
en cle ondergeschiktheid waarin zij
geplaatst worden niet met zoo groote
nadeelen gepaard gaan als zij vroeger
verkeerdelijk geloofden, maar veeleer
met groote voordeelen voor hen zei
ven en voor de toekomst van hun
land."
Tegenover de vaak onbillijke cri
tiek van landgenooten doet het goed
dergelijk oordeel van den vreemdeling
te vernemen, nu dat een man is,
minstens even bevoegd tot oordeelen
als de meeste onzer critici.
Een model-gemeenteraad.
Putte, een grensplaatsje ergens
in Noord-Brabant, houdt er eeu
gemeenteraad op na, zooals wellicht
geen andere gemeeniein ons land
Uit het verslag, dat De Zoom er
van geeft, zijn de volgende frag
inenten:
In verband met de laatste ver
kiezing wenscht de heer Jos. The ijs
sen te vernemen, waar de voor
zitter van het stembureaugebleven
is met 22 stembiljetten. De leden
van het stembureau hebben het
bewijs in handen, dat, aan den
voorzitter 180 stuks zijn afgeleverd,
terwijl hij er slechts 159 op't stem
bureau heeft afgegeven.De mogelijk
heid bestaat, dat de voorzitter de 22
overige stembiljetten gestempeld
en ingevuld in handen der kiezers
heeft gesteld. Wij willen die 22
stembiljetten hier op 't oogenblik
ter tafel zien gebracht.
De voorzitter zegt, dat hij niet
meer biljetten heeft afgegeven dan
zijn plicht was.
De heer Theijssen: Wij vragen
u niet meer, dan dat gij de over
geschoten 22 biljetten hier ter visie
legt. Waar zijn de biljetten?
De voorzitter: Die zijn bij mij
thuis.
De heer Stroup: Maar die belmo
ren niet bij u thuis, die moeten
hier zijn.
Pe voorzitter: Ik heb die biljet
ten niet besteld,
Stroup: Neen, gij hebt ze niet
besteld, maar wij willen ze toch
hier zien, Liggen ze nog bij u thuis,
laat ze dan hier zien en gij zijt in
uw volle recht.
De voorzitter: De secretaris heeft
ze besteld, doch het stembureau
behoorde ze te ontvangen.
Stroup: Gij hebt er 158 van de
180 afgegevenzult gij ons ook de
anderen hier brengen
De voorzitter: Dat kan welzijn.
Dat hangt van mijne beleefdheid
af.
Theijssen: Dat kan zijn? Neen,
dat moet zijn.
De secretaris: Ik heb 's morgens
menschen gezien met gedrukte
stembiljetten in de hand, doch ik
wil niet beweren, dat ze van den
voorzitter afkomstig waren.
Wederom vliegt men elkander in
't haar. Vuistslagen klinken op dt
tafel. De voorzitter zegt volgens dt
wet te handelen en de Raadsleden
verlangen de verdwenen stembil
jetten te zien.
Stroup zegt, dat de voorzitter op
die manier fraude zou kunnen
plegen.
De voorzitter met nadruk lot
Stroup: Heb ik fraude gepleegd.
Stroup
Stroup: Ik zeg niet, dat. ge het
hebt gedaan, maar ge kunt liet
doen.
Thans loopt de woordentwist zót'
hoog en wordt het tumult zor
hevig, dat den verslaggever hooren
en zien vergaan en hij niets meei
kan verstaan dan een wilden chaos
van klanken, in alle mogelijke
toonairden uitgestooten.
Eindelijk treedt de kalmte weei
in en Stroup vraagt liet woord.
De voorzitter: Dat hebt ge, mits
ge het fatsoenlijk voert.
Stroup: Dat zal ik doen. Ik heb
nog een vraag te stellen. De heei
A. Leys is benoemd tot lid van de
Raad. Door Gedep. Staten is op
rekest van den voorzitter die be
noeming ongeldig verklaard. De
voorzitter, die zoogoed op de hoogte
van alle zakea is, zal ook wel eens,
voor ons bij Gedeputeerden willen
informeeren of iemand, die 10, 12,
of gesteld 15,000 gulden schuld
heeft, toch burgemeester kan zijn,
of een dergelijke zaak vereenigbaar
is met het burgemeestersambt. Als
ge hiernaar zoudt willen informee
ren, kunt ge ons dat op de verga
dering van a.s. Dinsdag nog juist
meedeelen.
De voorzitter: Hebt ge nog meer
te vragen, Stroup? Niet? Dan gaan
we over tot de orde van den dag.
De overige Raadsleden sluiten zich
aan bij het gesprokene door Stroup.
De voorzitter zegt, om zulk kin
derspel te moeten lachen en steil
aan de orde: verkiezing van een
wethouder in de plaats des heeren
Stroup.
Stroup zegt, deze zaak niet te
willen behandelen, aangezien ze niet
op het oproepingsbiljet voorkomt en
verlaat de vergadering, gevolgd
door de overige Raadsleden.
De voorzitter. Saluut, Stroupke
Lager Onderwijs..
Het afdeeliugsverslag nopens het
wetsontwerp tot wijziging van de
Lager Onderwijswet (verbetering
salarissen onderwijzers) is verschenen
en gewaagt van ingenomenheid met
de indiening, al zouden sommige
leden voor de vrij aanzienlijke som,
die beschikbaar kon worden gesteld,
lever li. i. belangrijker arbeid
ïebben gewild.
Beweerd, doch bestreden werd de
opmerking, dat dezelfde leden, dit
de lager onderwijsnovelle van
Juni 1905 zoo afkeurden, dit onl-
werp, dat op dezelfde grondslager
voortbouwt, steunen.* De aange
vallenen wezen er op, dat de novelle
van 1905 de vermeerdering van
subsidie aan de gemeente voor de
lestaande scholen weder ongedaai
maakte door evenredige verminde
ring van subsidie wegens een andere
wet.
Het feit, dat naar aanleiding vat
dit ontwerp niet werd gerept ovei
verzwaring van^ lasten, werd gerele
veerd om erop" te wijzen, dat bi
novelle van 1905 dit wel geschiedde
waartegenover werd aangevoerd
dat de aanneming van die we
14)
„Tien uur?" Tie koopman streek met
de hand over liet bezweete voorhoofd.
„De tijd gaat snel. Weet je ook.... heb
ben zij misschien iets gevraagd of ge
zegd?.
„Het schijnt dat de koetsier, die u ge
reden heeft, met de arbeiders gebabbeld
heeft," viel Karker in'. „Ér heerscht onder
de jongelui een zeker ongerustheid. Ver
schillenden hunner zijp bezorgd voor de
firma en voor de gevolgen, die een zoo
zwaar vergrijp togen do Franschen wet
ten voor het huis hebben kan."
„Vroeger waren zij trotsch, in dienst
te zijn van bot huis Ehrenkrans. Laten
ze dan ook 'nu de beproevingen mee
dragen," sprak de koopman op scherpen
toon. „Hun dreigt niet de kogel, hun
vaders zijn niet.... Ik ben voor alles ver
antwoordelijk. Ga nu, Karker, en vervul
mijn opdracht."
„Maar mijnheer, nog is het tijd Als u
nog eens wilde afwachten, of als n nog
tot de vlucht kerndt besluiten...."
„De krijgsman blijft bij zijn vaandel,
Karker, ik blijf bij mijn huis, zoolang
ik niet met gewold er uitgedreven wordt
Op het oogenblik dat dit gebeurt, begin,
de liquidatie. Totdat ik u weer laat
toepen, mag niemand mij roepen: ik wil
en moet rust hebben."
Hij maakte een handbeweging, en Kar
ker ging. Doof voor de vragen, die van
alle kanten op hem aanstormden, verliet
de oude het gebouw.
Thomas Ehrenkrans had de deur van
zijn kamer achtrr den trouwen dienaar
gesloten. Nu hief hij den Mik omhoog
tot het eerwaardig gelaat dat daar zoo
ernstig op hem nederzag.
„Vader," sprak hij, mag ik u, den
vlekkelooze, nog in liet gelaat zien Ik
heb gehandeld, zooals de eer des huizes
mij gebood; zij (was mijn eerste net,
waarvoor zelfs de stem des harten zwij
gen moest. Hard, onrechtvaardig mis
schien ben ik geweest, maar nooit heeft
de invloed van persoonlijk belang bij
mij gewerkt. Niet om het geldelijk voor
deel heb ik mijn zoon toegestaan, aan
zulke gevaarlijke ondernemingen deel te
nemen. Het was de eer des koopmans,
bet gold te verdedigen de rechten van
het vrije verkeer, die een tiran het waag
de aan te randen. En dat het zoo droevig
afliep, het was uw kleinzoons eigen schuld.
Mogen gij hem ook vrij spreken, ik heb
geen verontschuldiging voor hem. Maar
word niet boos over mijn zwakheid, als
ik jhem beween. Ik zal daar nog tijd ge
noeg toe hébben, als de Fransche justi
tie zich met één offer tevreden stelt. Den
zoon hebben ze mij ontnomen, laten ze
mij nu ook leven en rijkdom ontnemen,
maar éen moeten ze mij laten tot mijn
laatsten ademtocht, en dat zijt gij.
Uw aanblik moet mij kracht en sterkte
geven, als ik dreig te bezwijken; u wil
ik met mij nemen in bet graf van den
laatsten chef der firma Ehrenkrans.
Hij plaatste een stoel tégen den muur,
nam het portret af en haalde hel; uit de
lijst. Zoo kon hij het oprollen en onder
zijn kleederen dragen.
Maar terwijl hij daarmee bezig was,
kwam een onverwacht voorval hem sto
ren. Tusschen hout en hoorn zat een stuk
papier. Verbaasd nam de koopman het
er uit.
„Aan een Ehrenkrans," luidde het op
schrift.
„Dat is uw hand, vader wat een
geheimzinnige vondst I Als dat eens de
verklaring was van de zorg, die u
op uw sterlbed drukte. Ge wildot mij
toen nog iets meedeelen, maar te vroeg
sloten zich uw lippen. Misschien krijg
ik thans licht, kan ik wreken wat u voor
leed gedaan is, vergoeding schenken waar
gij misschien gedwaald hebt. Maar neen,
vergeef mij gij met uw helderen blik*
uw ongerepten levenswandel, gij hebt
niet verkeerd kunnen bandelen, althans
niet in het groote. En een, dien gij zelf
zoudt moeten minachten, kon niet de
zinspreuk van uw huis, het eerste en
laatste woord van heel uw leven zijn.
Hij verscheurde de couvert en las
Steeds strakker stond zijn gelaat, asch-
grauw werd zijn kleur. Nu eens lachte
hij kort en spokend, dan weer trachtte
hij tevergeefs de tranen in te houden
die hem uit de oogen vloeiden. Op eens
echter kwam een kreet uit zijn mond,
zoo vreeselijk en angstwekkend, dat hij
door de deuren heen tot in de andere
kamers doordrong. De bedienden uit
het tweede vertrek stormden op den deur
toe en klopten, maar tevergeefs zij
was gesloten.
„Meneer Ehrenkrans," klonk het" „om
Godswil, doe open of willen wij de
deur laten openbreken
Het duurde eenige oogenbljkken, eer
er van binnen antwoord kwam. De
stem was zwak als die van een klein
kind.
„Dank u, blijf maar, het was slechts
een lichte duizeling. Ik zal dadelijk open-
d ,en.
Toch duurde het nog minuten lang,
eer de deur van het „heiligdom" geopend
werd en de bedienden tegenover hun
gestrongen gebieder stonden.
Zij verschrikten het was, alsof een
vreemde hun tegemoettrad. De koopman
was vreeselijk veranderd in dien korten
tijd. Een diepe, pijnlijke plooi lag om
zijn mond, een onuitwischbaar kenteeken
van de diépste zielesmart.
„Meneer Ehrenkrans!"
„Ik de koopman scheen nauwe
lijks te weten wat hij zeide. De koorts
gloed brandde hem op de wangen. „Ik...,"
Hij nam zijn zakdoek en veegde zich
liet klamme voorhoofd af. Als een be-
schonkene wankelde hijdienstvaardig
ondersteunden hem de klerken.
„Ja, laat maar ik dank u. Er
moeten gewichtige dingen gebeuren.
Oogenblikkelijk aan Scharnrode. Luite
nant Déplautik bedoel luitenant
Maubourg moet komen Als hij reeds
weg is, moet men hem achterna rijden.
Ik moet weten, waar hij te vinden is.
De eer van het huis Ehrenkrans vor
dert het.
„Uwe bevelen zullen terstond uitge
voerd worden, meneer Ehrenkrans,"
sprak Helling. Maar sta toe, dat wij u te
bod brengen. De vreeseljjke gebeurtenis
van dezen nacht, die wij gehoord hebben
moet uw laatste krachten wel hebben
uitgeput. Neem u in acht, bedenk toch..."
„Bedenken, laat mij toch niet denken,"
riep de anders zoo bedaarde man in
woesten toorn uit, „dwazen zijn het die
denken. Geloof, vertrouwen, eer, het zijn
allen maar droombeelden."
„Niet de eer van het huis Ehrenkrans
en van hen die aan het hoofd der firma
staan," viel Helling hem kalmeerend in
de reden. „Maar kom nu, we zullen dade
lijk iemand naar den dokter zenden."
„De dokter? Maakt die mijn zoon weel
levend Geneest hij soms de wonden der
ziel'? Waarvoor heb ik geleefd, waarvoor
is mijn zoon gestorven?"
„Roept een dokter riep hij, plotseling
opspringend. „Wie heeft recht om rech
ter te zijn in de zaak van zijn eigen eer
Haal mij tegelijk met luitenant Maubourg
ook Anna Werner uit Scharnrode. En
Helling, roep Karker terug. De firma
liquideere niet maar lioude van nu af
bijzondere boeken. Karker's instructie
moot vernietigd worden."
In het voorvertrek ontstond eenig ru
moer. Een barsche stem met duidelijk
uitgesproken Frahsch accent vroeg naar
Thomas Ehrenkrans, en nade op bevenden
toon gegeven inlichting van den jongsten
klerk trad een politie-commissaris, met
de driekleurige sjerp om de schouders,
door twee lagere ambtenaren gevolgd
het kantoor binnen.
.Meneer Thomas Ehrenkrans?" klonk
het op den drempel.
Zooals een kaars van goede kwaliteit
nog even opvlamt in hellen glas voordat
ze uitgaat, zoo onderging' de chef van
het huis Ehrenkrans voor de oogen van
het verbaasde personeel een laatste ver
andering Wel moest er een reusachtige
geestelijke kracht noodig zijn 0111 den
commissaris tegemoet te treden zooals
Thomas Ehrenkrans het zelfs op dit
oogenblik deed.
„Ik ben Thomas Ehrenkrans en it
ken het doel uwer komst. Mijn boek
houder
is in verzekerde bewaring ge
nomen, en ook gij moet onmiddellijl
volgen. Ik vertrouw, dat het wel nie
noodig zal zijn, geweld te gebruiken."
„Wees onbezorgd, ik ben tot uw be
schikking. Waarheen brengt ge mij, af
ik vragen mag?"
„Naar vorst Eckmüll en dan waai
schijnlijk naar Parijs. Hebt ge noj
eenige schikkingen te treffen'? In zoove
het mogelijk is, zal u daartoe gelegenhei.
worden gelaten. Wilt ge mij volgen?"
De koopman zette zijn) hoed op en tro.'
de bruine jas aan, die hem bij zijn toch
naar Scharnrode gediend had.
„Ik ben gereed", sprak hij. „Slecht
.lit vraag ik aan de Fransche rogeerinj
dat mij de gelegenheid worde gegeve
njijn testament te maken en mij van ee
eereschuld jegens een officier in Fransche
dienst te kwijten, Is dit geschied, da
moge Frankrijk met den vader handeléi
zooals het met den zoon gehandeld heef
Naar Parijs? Ha, ik begrijp waarom. Oo.
Hamburgsch koopinansbloed heeft zij
waarde, en dé loopgraven van Vincenne
zijn reeds lang droog van het bloêt
daar bij den gerechtelijken moord o
deu prins van Enghien vergoten.
„Man, neem u in acht," sprak de con:
missaris met donderende stern, „lu
geldt uw leven!"
(Wordt vervolgd.)