van geluk sneller doen kloppen: het laatste was
haar als een zwaard door het hart gegaan.
Als de kleine toch maar eens wist, hoeveel smart
Mariette had moeten lijden bij het besluit om haar
zoontje aan de zorg van anderen over te laten.
Kon ze hem maar zeggen dat niemand anders dan
„moesje Mariette" zijn eigen moeder was!
Maar neen, dat zou hij nooit te weten komen.
Ten einde toe zou ze de oude dienstbode blijven
in het gezin, waar haar kind werd opgevoed en
waar haar moederliefde zich vergenoegen moest
met de kruimels, die van de tafel des rijken vielen.
Genoot zij bovendien niet meer geluk dan zij
eigenlijk redelijkerwijze nog mocht verwachten? Zij
kon haar kind ieder oogenblik van den dag zien,
sliep met hem onder hetzelfde dak en hoorde voort
durend zijn lief stemmetje. En dan zijn vader! Die
deftige rijke man was haar zoon, de zoon van de
dienstbare die zij gebleven was.
Haar liefde was met een zeker gevoel van eerbied
vermengd, en zij vond het eigenlijk heel natuurlijk,
dat zy de dienstbode was van haar zoon.
En nu begon haar lijden.
Zij wist eigenlijk niet of de vervlogen dertig
jaren niet éen lange droom waren geweest, waarop
thans het zoo bittere ontwaken volgde.
Intusschen, ze had toch altijd een vaag voorgevoel
en een soort van vrees gehad voor hetgeen nu te
gebeuren stond. Ondanks de vriendschap, die de
moeder van haar kleinkind haar om de wille van
haar echtgenoot betoonde, had zij toch nooit haar
kind zonder een gevoel van wrevel in Mariette's
handen gezien.
En vooral in den laatsten tijd, nu zij de vrees
voor besmetting bij Mariette's huidziekte niet van
zich af kon zetten, had zij een manier van de
oude vrouw tot de orde te roepen, die Mariette
het hart deed ineenkrimpen.
Arme Mariette! Telkens beloofde ze haar mees
teres: „Mevrouw, het zal heusch niet meer gebeuren!
Wees toch niet boosu kunt er bepaald op rekenen
ditmaal 1"
IJdele beloften! Telkens als zij zich alleen waande,
kuste Mariette de kleine op
nieuw, totdat ze nu voor het
onvermijdelijke stond.
Ze sprong op van haar bed.
„Neen," riep ze, „ik ga
niet weg. Ik zal hun smeeken
te mogen blijven, en als dat
niet helpt, zal ik hem
zeggen
Ja, wat zou ze hun zeggen!
Dat zij de grootmoeder is van
het kind, dat men haar thans
wil ontrukken De groot
moeder, en dus de moeder
van den vader, dien ze dertig
jaar geleden voor de deur van
den rijke te vondeling legde
Mijn God, wat zal ze begin
nen Ze drukte beide handen
tegen haar kloppend hart, dat
dreigde te bezwijken in de
vreeselijke zielesmart.
Drie dagen zijn verloopen.
Mariette denkt er niet lan
ger aan, zich tegen haar droevig
lot te verzetten. Zij begrijpt
thans dat ze boeten moet voor
de fout, eenmaal in haar wan
hoop begaan.
Wel heeft de barmhartige Voorzienigheid alles
ten beste geschikt, maar het uur der boete is thans
toch geslagen. En nadat de eerste aanval van groote
droefheid bedaard is, begrijpt Mariette dat God nog
barmhartig met haar gehandeld heeft.
Haar koffers staan gepakt. Binnen enkele uren
zal ze ver weg zijn. Maar vóór haar vertrek wil ze
ten minste van haar meesters de belofte ontvangen,
dat zij het kind van tijd tot tijd zal mogen bezoeken.
Als haar dat is toegestaan, zal zo ten minste met een
wat minder bezwaard gemoed vertrekken.
Zij weet dat haar zoon alleen is in zijn werkvertrek
van die gelegenheid moet gebruik worden gemaakt.
„Zoo, ben jij daar, Mariette? Al klaar om te
vertrekken, ja?"
Een minuut lang spreken ze dan geen van beiden.
Mariette doet heldhaftige pogingen om haar tranen
te weerhouden.
Als eindelijk het stilzwijgen te drukkend wordt,
vraagt hij: „Hoeveel jaren ben je nu hier geweest,
Mariette
„Iets meer dan acht en twintig jaar, meneer
George."
„Dan hebt ge dus uw rust wel verdiend, beste
Mariette."
Ik hoop, dat ge daar ginds gelukkig zult zijn."
Mariette schudt het hoofd.
„Waarom niet?"
„Ik kan niet gelukkig en tevreden zijn ver van
uw kind."
„Maar wij zullen u geregeld bericht zenden. En
bovendien kan je ons toch van tijd tot tijd komen
bezoeken I"
„Mag ik dat wezenlijk?" vroeg Mariette.
Eigenlijk had hij dat laatste maar uit een soort
van beleefdheid gezegd, zonder te vermoeden welk
een vreugde hij de arme vrouw daarmee bezorgde.
Maar zij herhaalde, duizelend bij de gedachte aan
het geluk, dat haar dan ten minste nu en dan nog
wachten zou:
„Vindt u wezenlijk goed dat ik van tijd tot tijd
het kind; kom bezoeken? Ach, als ge eens wist hoe
goed hetmij doet dat ge dit beloofd hebt! Mis
schien vindt u het wel
vreemd dat ik zooveel van
het kind houd. Maar als
u eens vermoedde waarom
dat isziet ge, ik ben
niet de oude dienstbode waar
voor ge mij altijd gehouden
hebt. Dertig jaren geleden
stierf mijn man en toen heb
ik mijn kind" haar stem
klonk bijna toonloos bij deze
bekentenis „te vondeling
gelegd. Eveneens uw moeder,
heb ik mijn kind bij een
rijke familie voor de deur
gelegd en ben toen wegge-
loopen. Ach, minacht daarom
uw moeder nooit, beklaag
haar liever! Nooit zult ge
omvatten kunnen wat een
vrouw geleden moet hebben
alvorens tot zoó iets te
komen
Hijgend naar den adem,
houdt zij op.
Maar de man vóór haar
grijpt haar beide handen en
vraagt
„Wat bedoelt ge met dit
alles, Mariette?"
Een oogenblik ontmoeten
hun blikken elkander.
Mariette zat op haar meidenkamertje te schreien,
met een kinderportret in de handen.