ONZE ROMAN. Onder de Roodhuiden. 18 Zooals tuij in het uorige nummer beloofd hebben, beginnen tue deze u;eek een roman in ueruolgen. We hebben daaruoor het oog laten uallen op een fraai geillustreerd spannend uerhaal uan pater Robert Streit, dat we hieronder in uitstekende uertaling beginnen. Het staat bij ons uast, dat de episode uit het leuen uan pater Diaz, den „laatsten Franciscaner pater uan Texas", door al onze lezers zal worden genoten, waartoe de pakkende illustratiën ongetwijfeld niet het minst zullen bijdragen. =2, HOOFDSTUK I. „Heidaar manl Laat eens wat van je hooren!" Geen antwoord. „Dat's vreemd," sprak de ruiter hoofdschuddend, terwijl hij zich in den zadel oprichtte. „En toch kan ik me niet vergist hebben. Daar in dat cactus- boschje ligt stellig een menschelijk wezen. H. Moe der Gods van Los Pilar, sta uwen dienaar bij Hij steeg van zijn paard en bond het aan een der lage mosquito-boomen, die scheef en gekromd, als een rij slaapdronken wachtposten, daar lange den weg stonden. Hij naderde het struikgewas en boog voorzichtig de takken uit elkander. Daar lag, vlak vóór hem, een mensch als levenloos op den grond uitgestrekt. De ruiter boog zich over den on gelukkige heen en raakte hem voorzichtig aan. Een smartelijk gekreun steeg uit de borst van den bewustelooze op. „Wat moet ik daarmee beginnen 1" dacht de ruiter. Ik heb geen druppel water meer in mijn flesch, en er is hier in den omtrek niets te vinden ook." Als om hulp smeekend keek hij rond. Naar alle icanten strekte de eindelooze prairie zich uit. De zonnegloed brandde op de dorre grasvlakte. Geen geluid verstoorde de stilte, geen koeltje bewoog de kopjes der roode en gele bloemen, die boven het verschroeide gras uitstaken. Weer boog de man zich over den gewonde, die nu zachtjes begon te zuchten en te kreunen. Dikke bloeddruppels sijpelden door zijn kleeding en kleur den de dorre grashalmen donkerrood. De ongelukkige moest aan zijn arm of aan zijn schouder verwond zijn. Ook het gezicht was op verschillende plaatsen erg gekwetst en de lange baard voor een gedeelte uitgerukt. De rechterhand omklemde krampachtig een bebloed bowie-knifede linker was op de plaats van het hart als vastgedrukt. De ruiter knielde neer om den gewonde wat op te richten, maar verschrikt deinsde hij terug. Een kreet van afschuw ontsnapte aan zijne lippen. „Indianenwerk riep hij. En inderdaad, de schedel van den vreemde was één wonde. De hoofdhuid was geheel afgerukt, de woeste Roodhuiden hadden den arme gescalpeerd. „Ongelukkige!" fluisterden de lippen van den ruiter vol medelijden. „Wat moet ge vreeselijk lijden. Maar er is hier geen tijd te verliezen: ik moet water heb ben. Wacht, misschien heb ik nog een teug wijn." Hij sprong overeind, snelde naar zijn paard en greep in de zadeltasch. Uit een klein fleschje goot hij den gewonde eenige versterkende droppels tus- schen de bebloede lippen door in den mond. „Tot aan de naaste bron zal het een goed half uur zijn," rekende hij, „Dat maakt dus een uur heen en terug. Het moet gaan. Kom Rosa, je bent wel vermoeid, maar het geldt hier een menschen- leven en misschien ook wel het leven eener ziel," voegde hij er nog bij, terwijl hij op den man daar aan zijn voeten een medelijdenden blik wierp. „Rosa, vooruit." Het verstandige dier spitste de ooren. Het was, alsof het begreep, hoe noodzakelijk hier spoed was. Nauwelijks zat haar meester in den zadel, of als een pijl uit den boog vloog ze over den straatweg. „Mijn Jezus, genade en barmhartigheid voor deze arme ziel," klonk het van tijd tot tijd in innig smeeken van de lippen des ruiters. Onze lezers heb ben hem zeker al herkend als een dier ijverige mis sionarissen, die zonder ophouden onder de Rood huiden het Evangelie prediken. Het was pater José Antonio Diaz, de laatste Franciscaner pater van Texas, een der zuidelijke Staten van de groote Noord-Amerikaansche Unie. In den vroegen morgen reeds was hij te paardge- stegen om zijn roode kinderen te St. Augustine te be zoeken. Alle jaren ondernam hij zulke missiereizen onder de Indianen, die vroeger tot de missie van Onze Lieve Vrouw van Los Pilar behoorden. Het was vooral de stam der Addays geweest, onder welke het Evangelie met veel vrucht gepredikt was. Maar evenals zoovele andere staties was ook deze opgeheven, toen de Indianen naar hun wouden en prairiën terugkeerden. Het vroegere geslacht, dat zoo gretig de prediking der vrome missionarissen aanhoord had, was uitgestorven, en een nieuw ver wilderd volk groeide op. Het onkruid des heiden- doms met zijn bloedige gruwelen begon weer over de harten te groeien, zooals het klimop over de ver woeste missie kerken. Pater Diaz intusschen zocht te redden, wat nog te redden was. Na verloop van een uur stond de missionaris weer bij den gewonde. Nog altijd was deze buiten be wustzijn. Maar toen het frissche water verkoelend voorhoofd en wangen raakte, slaakte hij een diepen zucht. Voorzichtig wiesch de missionaris den bebloe- den mond schoon en bevochtigde de brandend heete tong met water, dat hij met een scheutje wijn ver mengd had. Eenige minuten gingen voorbijlang zaam keerde het bewustzijn terug. Hij sloeg de oogen op, maar ze dwaalden rond als die van een zinne- looze en merkten niet eens den man op, die daar vóór hem geknield lag om hem te helpen. „Water," steunde hij, en sloot toen de oogen. De missionaris reikte hem een teug, en daarna werd de zieke aanmerkelijk rustiger. Nu nam de barmhartige Samaritaan uit zijn zacleltasch een kleine spons, maakte ze nat en begon het gezicht van den zwaar gewonde van bloed en stof te zuiveren. Hevig ver schrikt echter deinsde hij terug, toen hij op het voorhoofd van den man, die daar nederlag, een groot litteeken ontdekte. Hij hield op en beschouwde onderzoekend de gelaatstrekken van den vreemde. „Mijn God," mompelde hij nog meer verschrikt, „het is José Orreko, de verrader en verwoester van onze missie aan den Jacinto." Een heftige storm ontstond in de ziel van den goeden pater. Een ge- DE BARMHARTIGE SAMARITAAN.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 8