„Water," steunde de gewonde, en sloot toen de oogen weer. voel van weerzin en afschuw kwam in zijn ziel op en bracht hem zelfs op de gedachte, dezen boos wicht aan zijn lot over te laten. Maar slechts één oogenblik aarzelde hij. „Vergeef mij, mijn God," fluisterde hij, en nog ijveriger dan eerst ging hij voort, den gewonde te verplegen. Uit boomtakken en zacht prairie-gras maakte hij in de schaduw van een mesquitoboom een leger voor den zieke. Daarheen droeg hij hem voorzichtig om hem voor de gloeiende zonnestralen te beschutten. Toen begon hij opnieuw het voor hoofd van den arme af te koelen. Nogmaals sloeg de man de oogen op. Ditmaal was zijn blik vast en helder. De herinnering aan het gebeurde ontwaakte in zijn ziel en uit de van koortshitte flikkerende oogen spraken woede en ver twijfeling. Hij balde de vuisten, en als een vloek kwam het van zijn bevende lippen: „Ha, dieroode honden 1" „Wind u niet op," sprak de missionaris op zachten toon. „Man, wie ben je?" klonk het. Een doorborende blik richtte zich op den monnik. „Ge zult me toch zeker wel kennen, José!" Een oogenblik heerschte er een diepe stilte. Toen overviel den gewonde opeens een aanval van de hoogste woede. „Wat wilt ge van mij?" riep hij. „Gij zijt een van die bruine monniken, nietwaar, en zeker hier gekomen om mij te kwellen. Pak je weg, denk je misschien dat ik al sterven ga?" De gewonde wilde zich oprichten, maar zonk met een smartelijken kreet weer achterover. „Neen, ik droom niet! O mijn hoofd, mijn arme hoofd! Het brandt als vuur! Vuur in de missie vuur in mijn hoofd vuur in de hel neen, ik wil niet sterven! Hoor je, monnik, ik wil niet sterven hoor. Maak dat je weg komt, wacht, waar is mijn mes?" ,Blijt rustig, José" smeekte de missionaris, en 19 zacht drukte hij den gewonde op zijn legerstede terug. „Ik heet geen José en ook geen Orreka," riep de zieke. „Mijn naam is Melton. Dat kan elke woud- looper tusschen de Colorado en de Sabine u zeggen." „Hier moogt ge nu heeten zooals gij wilt," antwoordde de missionaris. „Maar aan den Jacinto hebt gij Orreka geheeten en uw moeder liet u doopen als José. Kent ge mij nog?" Bij deze woorden van den monnik scheen het, alsof den gewonde opeens al het bloed uit de door de koorts gekleurde wangen geweken was. Doodsbleek staarde hij den missionaris aan. Daarop zuchtte hij diep en sprak: „Gij zijt pater Diaz! O God, Gij zijt rechtvaardig!" En met een rilling sloot hij de oogen. „Ik ben het," antwoordde de pater, terwijl hij zich liefderijk over den zieke heenboog. „José, God is wel rechtvaardig, maar Hij is oók barmhartig. Daarom deed Hij u hier door mij vinden. Dertig jaar geleden heb ik u deze ontmoeting voor speld nu is het oogenblik aangebroken De gewonde knikte met het hoofd, en de missionaris ging voort: „Toen, José, waart gij nog de door allen geachte zoon van den commandant aan den Jacinto, thans zijt ge naamloos en veracht. „Mijn God," sprak de pater zacht bij zichzelf, „welk een geluk hebt ge dezen man geschonken, en hoe heeft hij het met voeten getreden „Ja, Gods hand heeft mij getroffen," steunde José. „De Indianen heb ik van hun geestelijke herders beroofd, en nu zit de Indiaansche kogel mij in het hart!" Hij wilde nog verder spreken, maar een zware bloedgolf kwam hem uit den mond, en smartelijk steunend drukte hij de hand op het hart. Snel sprong de pater op, veegde het bloed af en reikte hem een beker water. Het rommelde aan den horizon. Bezorgd keek de missionaris vóór zich uit in de prairie. In het zuidwesten verzamelden zich gele wolken en de drukkende, zwarte lucht geraakte in beweging. „Er komt een onweer op," sprak hij „We kunnen hier niet blijven. We moeten naar de bosschen aan de rivier, een halfuur gaans ver. Kom, het zal wel gaan. Eer het onweer losbreekt, heb ik hem wel geborgen!" Hij haalde het paard en legde er den gewonde voorzichtig op. Terwijl hij met de linkerhand den armen man ondersteunde, hield hij in de rechter den teugel. Zoo ging het langzaam op den met bosch begroeiden rivieroever toe. Op de vleugelen van den storm rukte intusschen het onweer nader. Vurige stralen schoten door de .zwarte wolken en dof rolden de donderslagen als de boodschappers vair een geweldigen veldslag over de prairie. En als waren 't de voorboden van een machtig leger, zoo gleden de wolken naderbij en verduisterden den horizon, terwijl zware windstooten het stof meters hoog deden opdwarrelen. Maar toen de eerste zware waterdruppels begonnen te vallen, was de barmhartige Samaritaan al met den zieke onder het beschuttend dak der zware loofboomen aangekomen. HOOFDSTUK H. De bekentenis van een stervende. Aan den met machtige boomen begroeiden oever der rivier verhief zich een vrij hooge rotsvlakte. Mos en allerlei slingerplanten waren er in weelde- rigen overvloed overheen gegroeid.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 9