Openbare Godsdienstoefeningen in de R.K. Kerken te Haarlem en omliggende plaatsen.
Naaml. Venn. „Drukkerij de Spaarnestad."
No. 56, 2e Jaargang
Zondag 27 October.
Gratis voor de Ahonne's van „Nieuwe Haarl. Courant" en „Stad en Land.'
DER
ABONNEMENTSPRIJS:
Per week 5
Per Kwartaal40
Franco per post per kwartaal50
Ct.
Ct.
ct.
UITGAVE VAN DE
K1NDERHUISVEST No. 31—33. HAARLEM.
Directeur: F. H. M. v. d. GRIENDT.
ADVERTENTIE N:
Van I tot 6 regelsf 1.20.
Elke regel meer0.20.
Ingezonden mededeelingen tusschen den tekst ten
minste 5 regels f 1.50; elke regel meer 0.80.
Het Auteursrecht op
den inhoud
van dit blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 29 Juni 1881 (Staatsblad No. 124,)
DRIE-EN-TWINTIGSTE ZONDAG
NA PINKSTEREN.
Les nit den brief van den H. apostel aan
de Philippensen; lil, 17IV, 3.
Broeders! Weest navolgers van
mij en let op diegenen, die zóó wan
delen als gij ons tot een voorbeeld
hebt. Want daar wandelen er velen
van wie ik u dikwijls zeide (en nu
ook weenend zeg), dat zij vijanden
zijn van Christus' kruiswier einde
verderf is, wier God hun buik en
wier eer in hunne schande is, die
hunneuzinne stellen op het aardsche.
Maar onze wandel is in den hemel
van waar wij ook als Zaligmaker
verwachten onzen Heer Jesus Chris
tus, die het lichaam onzer gering
heid hervormen zal, zoodat het
gelijkvormig worde aan het lichaam
zijner heerlijkheid, ingevolge de
werkkracht, waardoor Hij ook alles
aan Zich onderwerpen kan. Zoo
dan, mijne veel geliefde en zeer
beminde broeders, mijne vreugde
en mijne kroon weest aldus stand
vastig in den Heer, zeer geliefden
Ik bid Evodia en smeek Syn-
tyche, eensgezind te zijn in den
Heer. En ook u bid ik, oprechte
medewerker! sta haar bij die met
mij gearbeid hebben in het Evan
gelie, met Clemens en mijne overige
medearbeiders, wier namen in het
boek des levens staan.
Evangelie volgens den li. Mattheüs;
In dien tijd, terwijl Jesus tot de
scharen sprak, zie, naderde er een
overste, die Hem aanbad, zeggende
Heer! mijne dochter is zooeven ge
storven; doch kom, leg uwe hand
op haar, en zij zal Teven, jesus nu
stond op en volgde hem met zijne
leerlingen.
En zie, eene vrouw, die gedurende
twaalf jaren aan bloedvloeiing leed,
naderde Hem van achteren en raakte
het boordsel van zijn kleed aan.
Want zij zeide bij zich zelveIndien
ik slechts zijn kleed zal hebben
aangeraakt, zal ik gezond zijnEu
Jesus, Zich omkeereud en haar
ziende, sprak: Vertrouw, dochter!
uw geloof heeft u gezond gemaakt.
En de vrouw was gezond van dat
uur af.
Toen Jesus nu in het huis van
den overste gekomen was en de
fluitspelers en de misbaar makende
menigte zag, zeide HijGaat heen
want de jonge dochter is niet dood
maar slaapt.En zij belachtenHern.En
als nu de menigte uitgedreven was,
ging Hij bi enen en vatte haar bij
de hand. Eu de jonge dochter stond
op. Deze mare nu werd door die
gansche landstreek verbreid.
Evangelieverklaring.
DRIE-EN-TWINTIGSTE ZON DAG
NA PINKSTEREN.
In het Evangelie van dezen Zon
dag worden ons twee wonderen van
dengoddelijkenZaligmaker verhaald,
die ons beide leeren dat het geloof
noodzakelijk is als wij eenige gunst
van God willen verkrijgen, maar
tevens dat aan een bede door een
levendig geloof bezield, niet zal
geweigerd worden.
Vooreest de zieke vrouw, waarvan
de genezing ons verhaalt wordt. Zij
had voorzeker van vele wonderen
des Zaligmakers gehoord, maar dat
een zieke genezen was door het
enkel aanraken van Jesus. of van
iets dat hij droeg, dat was door
haar niet vernomen, en voor zoover
wij weten ook nog niet geschiedt.
Toch zegt zij tot zich zelve„als
ik alleen zijn kleeding zal hebben
aangeraakt, zal ik genezen." Uit
nederigheid durfde zij den Zalig
maker niet toetreden, en ook de
schaamte wederhieid haar om in
het openbaar te verklaren aan wel
ke kwaal zij leed,maar het geloof aan
Jesus' Almacht en Liefde gaf haar
in dat zij in het geheim, zonder
dat de omstanders er iets van merk
ten, de verlangde gunst kon ver
krijgen, zoo het haar slechts mocht
gelukken den zoom van zijn kleed
aan te raken. De toestand dier
vrouw was hoogst beklagenswaardig
Reeds twaalf jaren achtereen leed
zij aan eene kwaal die tevens be
schamend als lastig was. Bij vele
geneesheeren had zij tevergeefs hulp
gezocht. Hare kwaal was steeds ver
ergerd, en door de vele kosten die
zij gemaakt had, was zij bovendien
tot armoede vervallen. Daar vernam
zij dat Jesus in hare nabijheid was
en aanstonds is haar vertrouwen
opgwekt.Tot den grooten geneesheer
van zoovele zielen zou zij ook hare
toevlucht nemen, en zeker zou haar
dit genezing aanbrengen, zoo zij
slechts zijne nabijheid kon door
dringen. Zonder dralen verliet zij
bare woning, en spoedde zich tot
Jesus. En zij mocht van den god-
delijken Meester de verblijdende
loftuiging vernemen: „Wees vel
gemoed, dochter, uw geloof heoft
u gezond gemaakt." En van dien
stond af was zij genezen.
Ook Jaïrus, zooals volgens de
andere Evangelie-verhalen de naam
is van den overste die tot Jesus
kwam, is ons een sterksprekend
voorbeeld van een geloof dat krach
tig en levendig is. Wij vergeven
liet den bedroefden vader gaarne
dat hij verlangde dat Jesus met
hem zoude medegaan en aan het
stervende kind de haud opleggen.
Wij willen het hem niet ten kwade
duiden als hij meende dat Jesus
tegenwoordigheid noodzakelijk was,
dat een persoonlijke aanraking ge
vorderd werd, voordat de genezing
mocht verwacht worden. Hij bad
immers reeds vele blijken van een
groot geloof gegeven, zijne stervende
dochter verlaten om zich naar
Jesus te spoeden, om op Diens
medelijden een beroep te doen, na
alle middelen te hebben aangewend
zich tot Jesus gewend en op Hem
al zijn vertrouwen gesteld. En ter
wijl hij heenging kwam men hem
boodschappen dat zijne dochter
overleden was, en nu vooral gaf
hij blijk van zijn levend geloof,
want niet alleen de genezing, ook
de weder ten leven opwekking van
zijn kind verwachtte hij van Jesus.
En Jesus wilde zijn vertrouwen
niet beschaamd maken. Hij volgde
hem naar zijn huis, waar rouw en
smart hun intrek genomen hadden,
om die droefheid in vreugde te
veranderen. „Toen Jesus in het
huis van den overste gekomen was,
en de treur-pijpers gezien had en
het misbaar makende volk." Volgens
de gewoonte der Oosterlingen, toen
en nog in onze dagen, wordt door
daarvoor gehuurde dienaren onder
veel misbaar de wacht gehouden
bij een overledene.
Toen Hij de dienaren zag, het
bewijs dat bet kind waarlijk over
leden was, zeide Hij tot hen„gaat
weg, want het meisje is niet dood,
maar slaapt." De Zaligmaker wilde
hiermede te kennen geven dat haar
dood niet zooals gewoonlijk een
onherroepelijk scheiden uit dit leven
geweest was, maar dat evenals een
slaap door het ontwaken eindigt,
zoo ook haar dood door Zijne
almachtige ingrijping weldra een
einde zou nemen. Maar zij die
Zijne woorden in letterlijken zin
opvatten en zeer goed wisten dat
het kind overleden was „zij belach
ten Hem." Echter, zij gehoor
zaamden aan Zijn bevel, en Jesus
giDg binnen en vatte de baud van
het meisje en zeide baarIk
zeg u sta op." De Heer van leven
en dood had gesproken, en de dood
gehoorzaamde aanstonds en gaf
zijne prooi terug, die ziel keerde
weder uit bet verblijf waar zij het
machtwoord van God had vernomen,
en vereenigde zich weder met het
lichaam.
„En de mare hiervan ging uit
door geheel het land." Verwon
dering en verbazing wekte deze
wonderdaad overal waar zjj ver
haald werd, en hoewel Jesus volgens
den H. Marcus, geboden had aan
de ouders dat niemand dit zoude
weten, toch kon hunne dankbaar
heid niet zwijgen, en verkondigden
zij overal de Almacht en Goedheid
van den goddelijker' Meester.
De schriftverklaarders zien in het
gestorven kind een zondaar voor
gesteld, die met den goeden wil
bezield is, om uit den geestelijken
dood, den dood der ziel, op te staan.
Hij moet vooreerst de genade van
den Zaligmaker afbidden en Hem
smeeken hem het leven der genade
terug te geven. Maar meer nog
wordt van hem gevorderd.
Toen Jesus het huis van Jaïrus
was binnengetreden joeg Hij de
misbaarmakende menigte weg.
Evenzoo moet de christen, die den
weg der deugd wil inslaan, zich
losmaken van het luidruchtig ru
moer der wereld. Is dan eenmaal
in het hart plaats gemaakt dan
kan Jesus daar binnengaan om
Zijne wondermacht te toonen, dan
zal Hij ook door den mond van
den priester, zijn plaatsvervanger
zeggen Ik zeg u sta op, en dan
zal die ziel het leven der genade
terugontvangen, dan zal een wonder
verricht worden veel grooter dan
het opwekken van een lichamelijk
gestorvene ter leven.
Leeren wij uit het Evangelie van
dezen Zondag, in allen lichamelijken,
maar vooral in allen geestelijken
nood met groot vertrouwen onze
toevlucht te nemen tot Jesus, Hij
zal ons vertrouwen nimmer bescha
men, maar ons uitkomst geven, al
zou Hij ook de grootste wonderen
daarvoor verrichten moeten.
Drie-en-tachtigste Conferentie.
Men zou mij uitlachen,
3o. De zonde van de vrees.
Het menschelijk opzicht, de vrees voor de openbare
meening is een vreemd verschijnsel, waarvan wij de
macht en de uitgebreidheid gezien hebben. Het is ook
een dwaasheid, die zich niet laat rechtvaardigen voor
de rechtbank der rede. Een laatste woord over dit
onderwerp. Het menschelijk opzicht, de vrees voor de
openbare meening is een zonde, wier zwaarte en ge
volgen wij beden zullen beschouwen.
I. Het menschelijk opzicht, de vrees voor de open
bare meening is een zonde van verloochening.
lo. Ik verklaar mij nader. Wat is God? God is onze
meester en onze vader.
God is onze meester, en Hij heeft gesproken, en
Hij heeft gezegd in het Evangelie van den H. Mat-
thaeus: „Hij die zich zal schamen over Mij en over
Mijn godsdienst voor de mensehen, Ik zal Mij schamen
over hem voor Mijn Vader en voor de geheele wereld
bij het laatste oordeel. En hij die volhard zal hebben
ten einde toe, niettegenstaande de bespottingen, hij
alleen zal zalig worden." De waarschuwing is duidelijk,
Hij die ze ons geeft is de opperste Meester, de eeuwige
Rechter, Hij die niet ijdel spreekt en die zelf verklaart
dat hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar dat Zijne
woorden niet zullen voorbijgaan. En vervolgens tegelijk
dat God onze meester is, is Hij ook onze vader.
Welnu, luistert eens. Op zekeren dag betreurde .J. B.
Rousseau de eerste opvoering van een zijner komedie
stukken die een zeer groot succes had.
Zijn vader was, zonder uitgenoodigd te zijn en zonder
dat de dichter het wist, bij de toehoorders, vereenigde
zich met de toejuichingen van het publiek, kon zijn
vreugde niet bedwingen en zeide tot allen die hem
omringden, dat hij de vader van den schrijver was.
Toen het stuk geëindigd was zocht de brave man ge
heel bewogen haastig zijn' zoon op om hem te omhel
zen. Hij treft hein bij den uitgang van hot theater, en
spreekt hem met treffende woorden aan om aldus te
eindigen: „Eindelijk, ik ben uw vader."
„Gij, mijn vader..." roept Rousseau uit, en op het
zelfde oogenblik ontvlucht hij hem, zijn armen vader
vol droefheid en in tranen uitbarstend. Zulk een ge
drag wekt uwe verontwaardiging op.
Een kind dat zijn vader verloochent verdient aller
afkeuring. Maar wat zult gij dan zeggen van den
mensch die zijn God verloochent'? Alle brave harten
kunnen niet anders dan hem veroordeelen. Het men
schelijk opzicht, de vrees voor de openbare meening
is een zonde van verloochening ten opzichte van God.
Laten wij oppassen voor die zonde.
2o. Laten wij ons weten te verklaren voor God, wan
neer het noodzakelijk is, wanneer de gelegenheid er
ons voor geboden wórdt.
Aan een feestmaal was een christelijke vrouw geze
ten naast een heer, ridder van het Legioen van eer.
Volgens hare gewoonte, maakte zij het kruisteeken
alvorens te beginnen. „Wat doet gij daar?" vroeg
de heer lachende. „Mijnheer," zeide de edele christin
op hare beurt, „gij schaamt u Diet voor uw kruis.
Waarom zou ik mij dan schamen voor het kruis van
Jesus Christus, dat mijn doopsel heeft ingewijd en dat
mijn graf overschaduwen zal?" En de heer had de be
leefdheid en het gezond verstand zich te verontschul
digen. Ziedaar wat het is zich voor God te verklaren,
Hoort daaromtrent nog het woord van een braaf
werkman. Toen hij ziek was had-hij op zijn bed ge
biecht en den volgenden dag zou men hem den goeden
God brengen. „Hoe laat? vroeg de geestelijke. In uwe
omgeving wonen nog al twijfelachtige Keden. Misschien
zoudt gij wel gaarne willen dat ik vóór het aanbreken
van den dag kwam?" „Neen, neen, antwoordde de
zieke, gij zult op klaarlichten dag komen. De goede
God heeft gezegd dat Hij zich zou schamen over hen,
die zich schamen over Ilem. Ik wil niet dat Hij zich
schame over mij." Welk een schoon woord. Het is
evenveel waard als het grafschrift dat een groot schrij
ver, Louis Veuillot, voor zich zeiven gemaakt heeft:
„lk hoop op aarde op Jesus, ik heb mij niet ge
schaamd voor zijn geloof, op den laatsten dag zal Hij
zich ook niet schamen over mij voor Zijnen Vader."
Het zou in onze dagen moeielijk zijn de afvalligen te
tellen, die de zaak van God verraden. Laten wij zijne
dienaren en zijne vrienden zijn zonder vrees en zonder
blaam. Wanneer zoovele anderen zich siaven maken,
laten wij vrij blijven.
II. Het menschelijk opzicht, de vrees voor de open
bare meening, is een zonde van slavernij.
lo. Ik verklaar mij nader. Wij hebben het recht
niet ons te verlagen, ons te onderwerpen aan een ont-
eerende slavernij. Wij zijn groot door ons verstand.
God heeft de vrijheid van denken in het diepst van
onze ziel geplant, en als wij het willen, kan niemand
ons dit ontrooven. Welnu, hij die zich een slaaf maakt
van de openbare meening, doet afstand van zijn ver
stand, berooft zieh van zijne vrijheid om voor zich zelf
te oordeelen, duldt de vernederendste van alle onder»)
drukkingen. Wij hebben het recht niet ons aldus tè
verlagen.
Wij zijn groot door ons geweten. Voor de eischen
der openbare meening, voor de vorderingen van de
macht en de brutale aanmatigingen van het welslagen,
moet het geweten standvastig, onbewogen, onschend
baar blijven. Men moet zich zeiven moed geven, liet
hoofd opheffen en zeggen: „lk ben een eerlijk manen
een christen. Ik ken mijn plicht. Mijn fortuin moge
eer ten gronde gaan dan mijn geweten." Maar neen,
men buigt zich, men kromt zich, men laat zich den
voet op den nek zetten. En wiens voet Den voet van
een gewonen heerschzuchtige, den voet van een spotter
zonder waardigheden zonder verdienste, den voet van
den een of anderen samenzweerder van de straat, den
voet van den eersten den besten. Wij hebben het recht
niet ons zoo te verlagen.
De slaven der oudheid waren niet zoo diep gezon
ken. Zij kozen zelf hun slavernij niet, bouwden met
eigen handen de muren van hun kerker. Vrijwillig
verlaat de slaaf van het menschelijk opzicht zijn over
tuiging en verraadt zijn plicht, bezoedelt zijn ziel en
zijn leven. Het menschelijk opzicht, de vrees voor de
openbare meening is een zonde van slavernij ten op
zichte van ons zelven. Laten wij ons wachten voor de
zonde.
2o. Laten wij onze vrijheid opeisohen, de vrijheid
om te gelooven en ons geloof te beoefenen, de vrijheid
het kwaad te vermijden en het goed te doen.
Een dezer dagen bevonden zich in dei;zelfden trein
een welopgevoede jonge dochter en een reiziger die zijn
mond slecht in bedwang hield; nauwelijks gezeten,
begon deze laatste aanstonds gemeene liedjes te neuriën.
De jonge dochter lette niet op wat haar buurman uit
kraamde. Daarna begint zij eensklaps te geeuwen,
zonder eenige moeite te doen om dit te verbergen. „O,
mejuffrouw, ik dacht dat gij mij gingt opeten."
„Pardon, mijnheer, ik ben Jodin, en mijn godsdienst
verbiedt mij varkensvleesch te eten." Gezicht van den
reiziger. Hij had een jonge dochter ontmoet, die dapper
haar recht 'op eerbiediging verdedigde.
Louis Philippe vereenigde aan een groot diner alle
burgerlijke en militaire autoriteiten, Het was op een
Vrijdag en er werden slfcehts vleeschspijzen opgediend.
Ter rechterzijde van de koningin was geplaatst gene
raal Bruin de Villeret, beroemd officier van het kei-
DE OFFICIEELE KERKLIJST
IX, 18—26