w* =z=m
Onder de Roodhuiden,
82
5.)
NEGENDE HOOFDSTUK.
De warme stralen der morgenzon hadden de ver
moeide slapers aan de Sabinerivier doen ontwaken
en nieuw leven gebracht in het kamp. De vuren
werden opgepookt en de waterketels er over heen
gehangen. De knechts dreven de dieren naar de
rivier om te drinken, daarna werd alles voor de
voortzetting van den tocht in gereedheid gebracht.
Allen hadden handen vol werk, en de afwezigheid
van Jackson was niemand opgevallen. Eerst toen
het gezelschap zich in beweging zette, keerde deze
terug.
„Goeden morgen, waarde Jackson", riep Mr. Allen
zijn gast toe. „Hoe hebt ge geslapen?"
„Zeer goed, dank u waarde gastheer, zooals men
gewoonlijk na zulk een langen tocht slaapt."
„Als ge ons tot Nacogdoches vergezellen wilt,
heel gaarne. Het paard van den ouden John loopt
daar toch zonder berijder. Ge kunt er gebruik van
maken".
Jackson nam de aanbieding aan.
„Wilt ge nu de Sabine al over?" vroeg hij.
Mr. Allen knikte van ja.
„En dat wilt ge dan hier wagen?" riep Jackson
schijnbaar zeer verbaasd. „Een paar honderd meter
stroomopwaarts is het water veel kalmer".
„Maar ook veel dieper", klonk een stem.
„Kerel, wat weet gij daarvan?" vloog Jackson op.
„Wilt ge een ouden padvinder den weg leeren?"
„Houd u kalm, waarde Jackson", kwam Mr. Allen
tusschenbeide. „Ik kan u verzekeren dat deze man,
onze gids Williams, ons tot nu nog geen enkele
maal op een verkeerden weg gevoerd heeft".
„O, bent u Mr. Williams? Het verheugt mij zeer
u te leeren kennen", sprak Jackson aanstonds.
„Kom, padvinder, hier is uw paard, stijg op",
klonk het nu eenigszins ongeduldig uit den mond
van Mr. Allen. „Ziet, de eerste dieren zijn al in het
water. Ze hebben nog vasten grond onder de voeten".
Mr. Allen gaf zijn paard de sporen en Williams
volgde hem. Jackson daarentegen wendde zich naar
de achterhoede.
De overtocht der rivier ging zonder bezwaren. Aan
den anderen kant werd de orde in de karavaan
weer hersteld. Mr. Allen reed met den gids Williams
aan de spits; daarna volgden de zwaar met koop
waren beladen dieren. Gewapende knechts vormden
de achterhoede. B j deze hadden zich Jackson en de
Indiaan aangesloten. Intusschen scheen de laatste
op den woudlooper niet zwaar meer.te.letten-
Williams reed eerst de vlakte in, daarna echter
keerde hij zich naar het meer noordwaarts gelegen
heuvelland. „Zoo besparen we ons een omweg en
vermijden een ontmoeting met de spionnen der
Roodhuiden", sprak hij tot Mr. Allen.
Tegen den middag bereikten ze een dalketel. Daar
werd voor een wijle halt gemaakt. Pratend stonden
de mannen bij elkander. De Indiaan stond in de
nabijheid der rijdieren; niemand lette op hem, maar
zijn scherpe blik was voortdurend op Jackson en
Williams gericht. Het was hem niet ontgaan, dat
die twee elkaar in het geheim woorden toefluister-
dèn. Ook wist hij, dat de karavaan in de Davis-
kloof overvallen zou worden. Deze kloof was nu
op een uur afstands en de vijand moest dus in de
nabijheid zijn. Jackson en Williams stonden beiden
zóo dat ze in de richting van het Noorden een vrij
uitzicht hadden. Ook dit had de Indiaan bemerkt
en zijn blik ging in dezelfde richting. Daar waai
de weg een scherpe bocht maakt om de heuvelrij,
viel zijn oog op een machtigen eik, wiens forsche
kruin zich hoog boven de andere boomen verhief.
Juist wilde hij zich weer naar de beide blanken
richten, toen uit den top van den hoogen boom
als met een doek heen en weer gezwaaid werd. Hij
volgende oogenblik was het weer verdwenen, maar
de Indiaan wist genoeg. Langzaam stond hij op en
ging het woud in, zonder dat zijn verdwijning door
iemand opgemerkt werd.
De dieren waren uitgerust en men brak wedei op.
De heuvelen aan beide zijden van den weg be
gonnen al hooger te worden. Een goed uur kon
voorbij zijn, toen men aan een diep dal kwam.
Reeds waren de eerste dieren in de Davis-kloof.
Plotseling gaf Williams zijn paard de sporen en reed
de karavaan een flink eind vooruit.
Jackson was aan den ingang der kloof achterge
bleven. Het gezelschap had ongeveer het midden
van het dal bereikt, toen van den linkerkant een
scherp gefluit door de heuvelen klonk. Mr. Allen
hield zijn paard in, maar op hetzelfde oogenblik
kraakte een schot en het dier stortte doodelijk ge
wond ter aarde. Slechts met moeite kon Mr. Allen
zijn voeten uit de stijgbeugels bevrijden.
Met het eerste schot was ook het teeken tot den
aanval gegeven. Van drie kanten tegelijk werd de
expeditie overvallen. William had zich aan het einde
der kloof aan de spits zijner kameraden gesteld,
terwijl Jackson met een tweeden troep de mannen
van Mr. Allen in den rug aantastte en een derde
uit het woud aangerend kwam. De aanval geschiedde
zóó plotseling, dat de bedreigden als verlamd ston
den van schrik. Ook de dieren waren onrustig ge
worden, en een noodlottige verwarring dreigde den
ondergang der karavaan te veroorzaken. Mr. Allen
zag het gevaar en riep met luider stem:
„Rüstig, mannen! Vormt een carré! Vlug, de ge
weren omhoog!"
Het bevel werd terstond uitgevoerd, en de mannen
kregen hun koelbloedigheid weer terug.
„Geef u over, mr. Allen," riep de aanvoerder der
derde bende. Het was een man van ineengedrongen
gestalte en fantastische kleeding. De korte lederen
jachtrok was met breed zilverborduurwerk bezet en
een breede Spaansche sombrero beschaduwde het
gelaat.
„Ons overgeven?" riep mr. Allen. „Dat nooit.
Mannen, we moeten vechten voor ons leven, want
roode Jack kent geen erbarmen!"
Weder klonk een schril gefluit, en van drie kanten
kraakten de geweerschoten. Twee knechts en eenige
dieren stortten getroffen ter aarde.
De bandieten omsingelden nu de expeditie en
stormden van alle kanten er op los. Het was een
geduchte overmacht, -en na een wanhopigen tegen
stand werden mr. Allen en de zijnen dan ook over
mand en gevangen genomen.
„Waar is die bruine-pij-drager?" riep roode Jack.
„Met hem vooral heb ik nog wat af te rekenen.
Hij wou ons den boel bederven, maar zijn Adday's
kwamen te laat."
Jackson trad op den kapitein toe en deelde hem
mede wat er dien morgen gebeurd was.
„Ha zoo, uitmuntend," riep de kapitein. „Van
avond nog zullen we den monnik aan zijn eigen
koord ophangen!"
Hij riep twee van zijn maunen en gelastte hen,
pater Diaz terstond te gaan halen.
Maar nauwelijks hadden deze twee het dal ver>
DE OVERVAL.