88
Een nuttig meubeltje.
Onze Illustratie geeft niet alleen uitspanningslec-
tuur maar we streven er ook naar, nuttige en we
tenswaardige dingen mede te deelen. En hier is er
een van. 't Is een huismeubeltje, dat vooral in
grootere steden heel goede diensten kan bewijzen.
Zijn er niet velen, wien wel eens een overjas is
ontstolen of voor een andere van je minste
kwaliteit natuurlijk is geruild? Vooral bij ver
gaderingen, in café's en dergelijke komen zulke
diefstallen voor, en zelfs bestaan er in de groote
steden georganiseerde dievenbenden, die zich met
het stelen van overjassen onledig houden, ook aan
de deur, door bij avond „naar mijnheer" te vragen
en van 't oogenblik dat het dienstmeisje naar boven
gaat, gebruik te maken I
Die dieverij wordt met den patent-jashaak „All
Right", dien we hierbij afbeelden, onmogelijk.
Elke jashaak is voorzien met een eigen sleuteltje,
verschillend van elkaar, en als de jas opgehangen
is, sluit de haak van zelf, en kan niet dan met be
hulp van het sleuteltje weer worden geopend. Voor
garderobes van schouwburgen of café's en ook voor
particuliere huizen, is deze jashaak een nieuwigheid
die ons uitermate practisch toeschijnt.
Geweigerd.
De wijnhandelaar Frans Gruber kwam juist van
de Beurs. Hij had mooie zaken gedaan, die hem een
aardig winstje opleverden, en was dan ook in uit
stekende luim. Hij zwaaide met zijn parapluie en
had bijna een voorbijgaand heer den hoed van het
hoofd geslagen.
„Zoo, meneer Gruber", riep deze, „ge wordt heusch
gevaarlijk, hoorl Mag ik de oorzaak van uw ener
gieke bewegingen aan een vroolijke opgewektheid
toeschrijven?"
„Nu, ik moet zeggen dat ik werkelijk in mijn
schik ben", antwoordde Gruber, en hij wendde zich
half naar den ander om.
„Dan schijnt mij de gelegenheid uiterst gunstig
om u een zeer gewichtige mededeeling te doen."
„Een gewichtige mededeeling I Laat hooren!"
„Morgen is het de groote Dibsheimer paarden
loterij 1"
„Kijk, noemt ge dat een gewichtige mededeeling
„Natuurlijk. En voor zoover ik weet, waarde heer
Grubw, hebt gij nog geen lot in deze loterij!"
„Neen, dat is ook zoo."
„Nu, ge kunt toch nog op dit oogenblik zoo ge
lukkig worden 1"
„Kom, kom I"
„Welzeker, koop er even een van mij
„Ik denk er niet aan, mijn waarde!"
„Wat, zoudt ge zoo'n goede gelegenheid om een
elegante equipage met vier prachtige paarden te
winnen, willen laten voorbijgaan?"
„Wel zeker!"
„Nu, maar dat is toch dwaasheid! Neem een
lootje, ik heb er nog juist twintig!"
„Zoo, verkoop ze dan allemaal, maar ik neem er
geen, hoor!"
En met een vluchtigen groet sloeg Gruber een
zijstraat in en liet den collecteur met zijn mooie
lootjes staan. Deze stak met de gelijkmoedigheid,
zulke menschen eigen, de verzameling weer in zijn
zak en begaf zich naar zijn kantoor. Aan zijn lesse
naar gezeten, nam hij een enveloppe, stak er een
lot in de Dmsheimer paardenloterij in en adresseerde
het stuk aan den heer Frans Gruber.
„Hij zou de eerste niet zijn, dien ik op deze ma
nier gelijmd heb," dacht hij bij zichzelf.
Toen Gruber de laatste post nakeek, vond hij
daarbij den brief van den collecteur, die het „ge-
lukslot" bevatte.
„Zoo'n drommelsche vent!" riep hij uit. „Daar
stuurt me nu de kerel het loterijlot tóchMaar het
gaat direct terug! Dat ontbrak er nog maar aan,
om zoo het geld weg te werpen!"
„Hebt ge vroeger al eens in een paardenloterij
gespeeld 1" vroeg zijn vrouw.
„Eens? Misschien wel een dozijn malen! Maar
geluk heb er nog nooit mee gehad!"
,,'tls toch anders wel een eigenaardig nummer,
10011"
„Ja, 't is een gek nummer, waar je je geld zeker
op weggooit
„Als 't een ander nummer geweest was, had ik
het nog wel gedaan", sprak mevrouw op veelbe-
teekenenden toon.
„Maar niet met mijn goedvinden, Caroline", sprak
Gruber energiek en stond op. Hij ging naar zijn
schrijftafel, nam een enveloppe met firmahoofd en
stak daar het lot in, om het terstond aan den af
zender te retourneeren.
Meneer Siering, de collecteur, was op trekkings-
dagen altijd erg zenuwachtig. Tot nu toe had hij
nog nooit een loterij gehad, waar hij nu eens flink
geld aan verdiende. Toen hij dan ook den volgenden
morgen zijn kantoor betrad, was hij alles behalve
goed gestemd. En dat werd nog erger, toen hij merkte
dat er een van zijn twee leerlingen er nog niet was.
„Zeg eens, waar is Messing?" sprak hij grimmig
tot den ander. „Slaapt de kerel nog 't Is al half
tien! Dat exemplaar zal ik maar wegjagen!"
„Ik geloof dat Messing hevige kiespijn heeft,
meneer", waagde de ander te zeggen,
„Wat kiespijn! Is dat nu een reden om niet hier
te komen! Er zit tegenwoordig geen pit meer inde
jongelui! Heb je al de adressen voor onze klanten
al geschreven?"
„Ja meneer".
„En de loten nauwkeurig geteld?"
„Ja meneer".
"En opgelet dat ge aan ieder het juiste nummer
stuurt
„Zeker."
„Nu, als Gruber soms zijn lot mocht terugzenden,
dan neem je het niet aan hoor, maar schrijft met
groote letters op de enveloppe:
„Geweigerd."
Met deze woorden verliet Siering zijn kantoor.
D» leerling scheen dit volstrekt niet onaangenaam