r L n om hun betrekkingen op te zeggen, de buren be gonnen het huis te mijden. Heel een leger van detectieven was in de weer, om de raadselachtige geschiedenissen op te helde ren, en de heer en mevrouw Mill Mannings leefden in den grootsten angst. Er werd besloten, dat een aantal detectieven in het huis zouden verborgen worden op verschillende plaaatsen, en dat men zoo tot de ontdekking van de wonderbaarlijke gebeurtenissen zou pogen te komen. Drie nachten gingen voorbij zonder dat er iets ernstigs gebeurde. Op den vierden nacht hoorde een van de wakers een deur dichtslaan, 't Was de deur van de slaapkamer der echtelieden, en een witte gedaante kwam er uit. Onhoorbaar schreed ze de lange gangen door, girg naar de slaapkamer der kinderen en even later kwam zij met den oudsten knaap, 'n jongetje van twee en een half jaar, in haar arm de kamer uit. Met vasten tred schreed de witte gedaante de trappen af, steeds gevolgd door den detec- tief, die zoo stil mogelijk achter haar aan sloop, en nog juist de gedaante vastgreep, toen ze het kindin den put wilde werpen. Met een luiden gil ging de forsche greep van den detec- tief, die het kind opeens aan de witte gedaante ontrukte, gepaarddie gil kwam uit den mond vanmevrouw Mill Mannings zelve, die op dat oogenblik uit haren slaap ontwaakte en verbijsterd be merkte dat ze in nachtgewaad op de stoep van haar huis stond 1 Mevrouw Mill Manning was een slaapwandelaarster, die voor haar trouwen zeer aan die kwaal had geleden, doch sinds dien nooit meer iets gehoord of gemekt had ervan, dan nu, nu zij het zilver had weggenomen, haars mans zakken had doorzocht en-ten slotte zelfs haar eigen kind had pogen weg te nemen en in een put te gooien reiziger blijkbaar, had met verbazing dit antwoord gehoord en toen de laatste spreker even naderhand was op|estaan en heengegaan, wendde de nieuws gierige heer zich tot den anderen en zeide „Mag ik u vragen, die meneer met een bestelling van verleden jaar en een van 't volgende voorjaar, waar reist die eigenlijk in?" „In ijzeren spoorwegbruggen", was 't antwoord. Een uergissing moest het wezen! goede moment. D'r was volkstelling geweest. Men weet het: om de zooveel jaren heeft de officieele volkstelling plaats, en we kennen er heel wat, die erg nieuwsgierig zijn naar den uitslag van de telling in de plaats waar ze wonen, en die met een soort van vergeeflijken trots er groot op gaan, als de plaats hunner inwo ning met de laatste volkstel ling goed vooruit is gegaan. Na de jongste telling in- for neerde dan ook een bui tenman van onze kennis op een der Noord-Hollandsche dorpen, toen mijnheer pastoor eens 'n visite kwam maken, met veel belangstelling naar al- of niet-vooruitgang van zijn dorp. „En hoeveel zielen tellen we nou, meneer pastoor?" vroeg de leuke boer zoodra hij het gesprek maar op de zaak kon brengen. „Precies kan ik het je niet meer zeggen, waarde vriend," antwoordde de geestelijke, „maar düt weet ik wel, dat we sinds de laatste telling, vijf jaar geleden, slechts vier zielen méér in de gemeente hebben dan toen I" „Wat kom je me nou ver tellen, meneer pastoor!" viel de boer verontwaardigd in, „dat moet bepaald een vergis sing wezen: die kerels heb ben weer verkeerd geteld, want je weet toch zélf, meneer pastoor dat wij voor ons al zóóveel tot de vermeerdering hebben bijgedragen: twee- Dat uerschilt! Twee heeren zaten bij elkaar in een, door handels reizigers vooral drukbezocht café-restaurant aan de leestafel. „Nogal veel zaken gedaan in den laatsten tijd?" vroeg de een aan den ander. Deze knikte en zeide: „de beurs was willig van daag, ik heb flinke orders uitgevoerd". En in een adem voegde hij erbij „En u, hebt u in den laatsten tijd nogal bestel lingen gehad of orders kunnen uitvoeren?" „Och, ik heb heelemaal geen klagen", antwoordde de tweede heer; „verleden jaar in 't voorjaar heb ik nog een order kunnen plaatsen, en ik heb goede hoop, dat ik den volgenden zomer weer een bestel ling krijg I" Een van de andere heeren aan de leestafel, een maal heb u zelf nog een tweeling van ons gedoopt I En dan reken ik boer Japitse, en boer Willem, en Jansen, en den schoolmeester niet eens mee!" Het was onzen boer heel moeilijk aan z'n ver stand te brengen, dat de volkstelling niet alleen een optelsom, maar ook een aftreksom bevat! Niet eerlijk. Twee hengelaars gingen eens samen visschen en ze wedden, wie van hen wel het meest zou vangen. Langer dan een half uur hadden ze al vrijwel zonder succes, beproefd de visschen te ver schalken, toen opeens de kleinste zich te ver voor over boog en in het water viel. Met een nijdig gezicht wierp de ander zijn hengel neer en riep: „Hoor eens Dirk, als jij naar de vis schen gaat duiken, kun je het gemakkelijk winnen. Ik wed nooit meer met je, vrind!" tSj.ru oe Tandentrekker: „Maar als die leies nutoch'n halfjaar geen pijn meer heeft gedaan, waarom zou je hem dan nü laten trekkent" „De patiënt": „Man, ik heb er nü net het geld voor, en ik weet niet of ik de duiten wel hebben zal als ik ooit nog weer eens kiespijn krijgen zou I"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1907 | | pagina 23