DAGBLAD voor NOORD- en ZUID-HOLLAND.
Gelouterd.
SCiBidephuisvest 31-33» HaaHem
De troonopvolging.
BUITENLAND.
Woensdag 20 november 1907.
No. 6742, 329te Jaargang.
Bureaux van Redactie en Administratie:
Inlerc. Telefoonnummer I42&.
We hebben onlange in oen hoofd
artikel gesproken over de wensche-
Ujkheitl, een voorziening te treffen
voor het betreurenswaardige, hoewel
mogelijke geval, dat het huwelijk
van M. de Koningin kinderloos
zou blijven.
„Het Huisgezin," dat reeds
Vroeger over dit onderwerp een
artikel had gepubliceerd, bespreekt
nu ook onze opvattingen, en deelt die
niet.
Wij hadden er voornamelijk den
nadruk op gelegd, dat een voorstel
otn de erfopvolging in onze Grond
wet voor dit bijzondere geval te
regelen, o.i. niet van een of andere
politieke groep moet uitgaan, samen
gekoppeld aan kiesrechtvoorstellen
of wat dan al, maar dat bet vau
eerbied voor H. M. zou getuigen,
Haar het initiatief te laten, en
zulk een nieuwe regeling dan ge
heel afgescheiden van elke andere
Grondwetswijziging tot stand te
brengen.
Een ministerie dat wist wat het
wilde, zon H. M. reeds lang in
dien geest hebben geraden zoo
betoogden wij verder.
Over het initiatief van de
Koningin schrijft „Het H n i s-
gezin" dan 't volgende:
„Wat de „N. Haarl. Ct." wenscht
is er feitelijk reedsde koningin heeft
het recht, alleen en bij uitsluiting
hot recht, het voorstel te doen, om in
een gegeven geval van de orde van
erfopvolging af te wijken.
IntuSBchen is het geval zeer wel
denkbaar, dat Hare Majesteit oin re
denen van persoonlijken aard liever
niet van dat recht gebruik maakt.
Namen wij eens aan, dat het de
persoonlijke wensch der koningin zou
zijn, dat'bij haar overlijden, in geval
baar huwelijk kinderloos was gebleven,
haar geniaal koning van Nederland
zou worden, en niet de een of andere
Duitsche prins, die krachtens de thans
bestaande bepalingen der Grondwet
de eerstgeroepene tot den troon zou
zijn.
Men voelt, dat het voor de konin
gin moeilijk zou wezen, tot een dergelijk
voorstel het initiatief te nemen, en
met het oog op baar gemaal, én met
het oog op den Duitechen prins, wien
zijn aanspraak op den Nedèrlandschen
troon zou worden ontnomen.
Een dergelijk voorstel zou beter
door de Staten-Generaal, de vertegen
woordigers des volks, dan door de
koningin kunnen worden gedaan.
Niet vermetel lijkt onB de onder
stelling, dat de Staaatscommissie door
dergelijke overwegingen werd geleid,
toenzij voorstelde,cat ook vandeStaten-
Generaal het initiatief tot toepassing
der bepaling van artikel 19 zou kunnen
uitgaan.
„Zoowel het algemeen belang van
den Staat alshetb ij zonder belang
van de Kroon schreef zij in haar
verslag kan het wenschelijk ma
ken, dat de eerste stap door de Volks
vertegenwoordiging worde gedaan.'1
Voor deze meening valt wel iets
te zeggen dunkt ons.
Intusschen, met een bijzondere voor
ziening in een bepaald geval zijn we
er niet.
Het zou toch kunnen voorkomen,
dat H. M. de koningin het, om welke
reden dan ook niet wenschelijk achtte,
bij haar leven een voorstel te doen
tot wijziging der erfopvolging, maar
dat zij in een testament haar wensch
dienaangaande te bennen gaf.
Zulk een wensch zou, bij de tegen
woordige bepalingen der Grondwet,
niet eens vervuld kunnen worden.
Wèl, indien zij de bepaling bevatte,
dat bij kinderloos overlijden der
koningin de Staten-Generaal, in dub
belen getale bijeen te roepen, een
opvolger aan te wijzen.
In dit geval zou met den wensch
der koningin rekening kunnen wor
den gehouden, zouden, laten wij lie
ver zeggen, de Staten-Generaal bet
zich tot plicht achten, den uitersten
wil hunner vorstin te vervullen.
Merkt men op, dat dit laatste
slechts een wensch is, en geen ze
kerheid geeft dat hel verlangen der
koningin inderdaad zal worden in
gewilligd, dan staat hiertegenover
dat ook thans do koningin slechts
bevoegd is een voorstel to doen en
dat de Staten-Generaal bevoegd zijn
zulk een voorstel te verwerpen.
Alleen als men in de Grondwet
schreef: „de Koning is bevoegd ver
andering te brengen in de orde van
erfopvolging", zou aan de koningin
de beschikking over den troon na
haar dood worden toegekend.
Maar een dergelijke bepaling zou
toch, gelooven wij, niemand wenschen.
De koningin zelf het allerminst, dunkt
ons.
Het betoog van „bet Huis
gezin", het interessant, ook, gaat
ons voor een groot deel voorbij
Dat art. 19 G. W. aan de Ko
ningin het recht toekent, voor
stellen te doen tot verandering der
erfopvolging, was ons natuurlijk
bekend. Maar we hadden het niet
erover, dat H. M. het recht moet
hebben om het eerste woord te
spreken, doch we wezen erop, dat
men algemeen bezig is, dat recht
op den- achtergrond te schuiven en
de wcnachelijkheid om de Staten-
Generaal te doen spreken, vooraan
te dringen.
En dat achten wc niet het ware
standpunt.
Terwijl het evenmin dunkt
oas een gevolg van eerbied voor
H.M. kan heeten, Haar juist op
dit voor Haar Stamhuis en ge
slacht zoo allergewichtigste punt
er buiten te houden!
Het komt ons voor, dat ook
„Het Huisgezin" de Staten-
Generaal te veel wil laten beslissen:
zelfs acht het blad het gewensebt
na een eventueel kinderl, os over
lijden van H. M. de keuze van een
opvolger geheel aan (le Staten-Ge
neraal, zij bet ook „in dubbelen
getale" over te laten!
Hiertegen moet onzes inziens
worden gewaarschuwd. Reeds bij
de bespreking van Mr. van Houten's
geschrijf over deze kwestie wees
„d e Tij d" erop dat tegen de alge-
heele vrijheid die van zekere zijde
in de materie der troonopvolging
wordt opgeëischt voor de Staten-
Generaal, principieel moet wprden
stelling gekozen. De mogelijkheid
mag zelfs niet worden opengelaten,
dunkt ookons,om op z'n Noorweegsch
een koning uit te zoeken uit ver
schillende pretendenten, nadat men
eerst al eens over 'n republiek ge
dacht heeft.
ITet geldt hier een zaak, dieous
volk betreft, maar die toch ook,
en zeker veel meer, het geslacht
der Oranje's aangaat! Alwie de
historische banden tusschen ons
vorstenhuis en ons volk re
specteert, moet wenschen dat de
regeling der erfopvolging na H.M.
onze Koningin een voortzetting
geve van de regcering der Oranje'3
over Nederland. En niet een totaal
nieuwe dynastie, door keuze van
de Staten-Generaal erin geko
men.
Men zal zeggenook itw wensch
om de traditie der Oranje's voort
te zetten en bij gebrek aau een
Oranjetelg dan toch een zeer nauw
aan de Oranje's verwant vorst te
krijgen ook die wensch kan zeer
wel vervuld worden door de keuze
der Staten-Generaal
Zeker
Maar..de mogelijkheid bestaat
toch van ui et!
En die mogelijkheid zelfs wenschen
we weg te nemen. Ook dfuirom
moet naar onze meening van Hare
Majesteit-Zelve het voorstel uitgaan
tot regeling der erfopvolging in dit
bijzonder geval, na Barer Majes-
teits eventueel kinderloos overlij
den
Dat niettemin dan nog verschil
lende artikelen der Grondwet, die
op deze materie betrekking hebben,
kunnen en moeten worden gewij
zigd, staat buiten de kwestie hoe
in dit speciale geval de opvolging
zijn moet!
Onze andere opmerkingdat de
kwestie der troonopvolging niet
moet worden gekoppeld aan een
Grondwetsherziening, maar dat de
zaak ernstig genoeg is om alleen
en afzonderlijk te worden geregeld,
die opmerking wordt door H e t
Huisgezin niet besproken.
Mogen we daaruit afleiden dat
het blad liet met ons eens is?
Algemeen Overzicht.
Nu de reis van keizer Wilhelm
naar 't tweede plan van ons buiten-
landsch overzicht is verhuisd, kijken
we eerst eens in de buurt rond en
laten 't oog vallen op België.
België maakt tegenwoordig, dat
is ontwijfelbaar, een crisis door wat
z'n Koningstroon betreft
Koning Leopold, die in de laatste
tijd steeds vreemder doet van
z'n langdurig wegblijven uit het
land hebben we onlangs al veiteld
wordt door de pers van elke
richting knaphandig te verstaan
gegeven, dat het voor 't land en
voor de dynastie verrewc-g het beste
zou wezen als hij z'n ontslag maar
nam
Prins Albert, 's KoningS reef,
mag zich in de warme sympathie
der Belgen verheugen, maar koning
Leopold kijkt men er liefst uit!
De Antwerpsche „Matin" b. v.
zegt. zoo opeulijk mogelijk dat onder
de leden van de koninklijke fami
lie en in den staatsraad, ook dege
nen die niet gelooven aan de nood
zakelijkheid van een aftreden van
koning Leopold, in de voortdurende
afwezigheid van den vorst toch een
voldoende motief zien tot instelling
van een regentschap, waarmee dan
prins Albert zou worden belast!...
Nogal kras!
De nabetrachtingen over het kei
zerlijk bezoek aau Engeland hou -
den natuurlijk nog niet op.
'n Paar kranten-beschouwingen
volgen hier.
De „Westminster Gaz" 'zegt, dat
de eerste minister voor hij onge
steld werd, van harte mede deed
aan de pogingen om alle beletseleu
voor een wezenlijke verzoening tus
schen Engeland en Duitschland weg
te nemen. De bizondere berichtge
ver van de „W. G."van wien
al deze inlichtingen uit de eerste
hand afkomstig zijn had Zondag
een lang gesprek met minister von
Schoen, en deze bleek zeer voldaan
over de uitkomst van de afgeloopen
week. De betrekkingen tusschen
dé twee koninklijke huizen bleken
hem weer hartelijk geworden, ea
het wantrouwen tusschen de twee
regeeringen verdwenen. Dus was
er een grondslag gevonden, waarop
Londen en Berlijn voortaan met
welwillendheid en vertrouwen kun
nen spreken over kleine en groote
kwesties, die er uit deu aard der
zaken moeten rijzen.
Ziehier nog een beschouwing van
de unionistische „Daily Graphic"
„De toespraken van den keizer
en de ontvangst, die hij bij de
burgers van Londen gevonden heeft,
hebben bet verzoeningswerk, waar
aan men reeds geruimen tijd bezig
was, bezegeld. Er is niets in Europa
veranderd, er,is slechts een waar
borg voor den vrede temeer. De
lucht van de Eugelsch-Duitsche
betrekkingen is van haar dwaas,
maar daarom niet minder gevaarlijk
vooroordeel en haar verdachtmaking
gezuiverd|Het is voor twee groote
en trotsche volken, gelijk de Britten
en Duitschers zijn, onmogelijk, hun
belangen niet bij geval met elkaar
in strijd te vinden. Maar dat is
geen reden waarom het eene het
andere van kuiperijen verdenken
zou."
Over den laatsten dag van het
keizerlijk bezoek nog dit: de keizerin,
door een groot aantal vorstelijke
personen en den keizer begeleid,
ging het eerst naar het station te
Windsor.
Na haar vertrek reed het gezel
schap naar een ander station, van
waar de keizer na een hartelijk
afscheid de koning stond tot
't laatste oogenblik aan 't portier
met den keizer te praten naar
Hinton vertrok. Van dit station
giug het met rijtuig naar Highcliffe
Castle, bet landgoed van kolonel
Stuart Wortley, die er den keizer
van het station af heenbracht.
adelijk, ofschoon het regende,
ging de keizer op het huiten
wandelen.' Hij scheen verrukt van
het schoone landschap. Ia strikte
afzonderi ug zal de keizer hier, naar
't plan is, een twee of drie weken
blijven.
Maar het kasteel is telefonisch
en telegrafisch rechtstreeks met
Londen verbonden, en al is ven
Schoen, zijn minister van buiten-
landsche zaken, naar Duitschland
onderweg, Wolff-Metternicb, zijn
gezant te Londen, vertegenwoordigt
bij hem buitenlandsche zaken.
Verder is er nog een tamelijk
uitgebreid gevolg mee. De keizer
schijnt er van te houden, allerlei
menschen die hij uoodig kan hebben,
in zijn omgeving te zien. Op
Windsor bestond het gevolg van
hem en de keizerin uit 90 personen,
en die hadden liet allen aldoor druk
In de Westminister Gazette geeft
iemand uit de onmiddellijke om
geving van den keizer, veelal met
diens eigen woorden, uiting aan de
groote voldoening, die de keizer
van zijn verblijf in Engeland en de
ontvangst van het Engelsche volk
heeft. De keizerin en hij nemen
van Windsor de prettigste en onver
getelijke herinneringen mee.
Toch over En ge land pratende,
kan hier nog wat gezegd worden
over den zieken eersten minister.
Een geneeskundig bulletin, gis
teren over Campbell-Bannerman,
uitgegeven, zegt,' dal de gezondheid
van den eersten minister nu bevre
digeud is, maar het, met het oog-
op de parlementaire zitting, voor
hem noodig is, eenige weken vol-
sla en rust te nemen.
De eerste zitting van de Doe-
ma is al met langdradige discus
sion ingewijd!
De heeren liebhenuit en ter na
gepraat over de formaliteiten, die
in acht te nemen waren voor de
verkiezing van twee ondervoorzit
ters
Tot eerste ondervoorzitter werd
gek zen de Octobrist, baron Meyen-
dorff, een lid van de adelspartij
uit de Oostzee-provincies, met 262
tegen 135 stemmen. Tot tweeden
ondervoorzitter werd gekozen prins
Wolkonski, een lid van het Verbond
van het Russische volk, met 259
stemmen tegen 140. De kadet Ma-
klakof kreeg 164 stemmen, terwijl
prins Lwof, een lid van do partij
van vreedzame vernieuwing, 166
stemmen kreeg.
Tot secretaris werd gekozen de
manarchist Sosanowitsj, professor
aan de universiteit te Warschau.
De kwestie van het aantal ad
junct-secretarissen lokte ook al lang
durige debatten uit.
De Octobristen stelden voor zoo
veel adjunct-secretarissen te benoe
men als er politieke partijen waren
Nadat de lijst der sprekers gesloten
was, werd de beslissing van deze
kwestie met een door delinkerijde
het centrum en de rechterzijde tegen
de uiterste rechterzijde gevormde
meerderheid tot de eerstvolgende
zitting uitgesteld.
Nadat daarop het reglement van
orde was aange nomen, splitste zich
de Doema in elf afdeelingen tot het
onderzoeken van de geloofsbrieven
der afgevaardigden De zitting werd
daarop gesloten.
De datum der volgende zitting
is nog niet vastgesteld.
Als een staaltje van den warboel
die in het hedendaagsehe Italië
heersebt en die nu door het proces
tegen Nasi zoo heerlijk aan het
licht komt, kan het volgende die
nen.
In het jaar 1902 schonk een rijke
meneer den heer Nasi 400,000 lire,
om daarvoor in de plaats den titel
van markies te krijgen.
De directeur-generaal van het
ministerie van Onderwijs, Fiorelli,
vroeg daarvoor het oordeel van..,.
Mascagni
Waarvoor, dat moge meu ir. Ita
lië weten!
De componist werd zoowaar ook
gepolst over de vraag wat er met
die 400.000 lire gebeuren moest.
Mascagni gaf den raad, er jonge
kunstenaars mee in gelegenheid te
stellen reizen te ondernemen.
Fiorelli vond dat een goed idee,
doch een feit is het, dat Mascagni
nooit meer iets hoorde van de be
stemming, die de 400,000 gekregen
hadden
Nieuwtjes in drie regels.
Het Zuiden van Italië wordt alweder
door heftige aardbevingen geschokt.
Verschillende dorpen zijn al vernield.
In Rusland is een ernstige spionnage-
zaakontdekt. Demobilisatieplannen zijn
aan Duitschland verkocht.
Het bericht dat de koning van Ru-
menië ziek zou zijn (ook door ons over
gebracht) wordt tegengesproken.
Te Koustautinopel zijn cholera
gevallen voorgekomen onder pelgrams
voorMekka.De quarantaine is ingesteld.
In Chinaschijnt 'n ernstige opstand te
dreigen in 't Jang-tse-gebied. Er zijn
verschillende oorlogschepen heen.
FEUILLETON.
INK HMRLEMSCHE COHUUiï
ABONNKMENTSP R IJ S:
Per 3 maanden voor Haarlem f 1 .85
Voor de plaatsen, waar een agent ia gevestigd (kom der gemeente) 1.35
Voor de overige plaatsen in Nederland franco per post 1,84 'I
Afzonderlijke nummers„0.05
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1—6 regelsfO.00 (contant) fO.50
Elke regel meer0.10
Groote letters naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen 25 cent per advertentie A contant.
Naar liet Dnitseh vau Kaiu,. Ed. Klopper.
15.
„Ja, ja! Wij willen opheldering! Wat
drommel 1 zijn wij dan slaven, dat wij
niet eens vernemen mogen, waarom men
ons liier ophoudt. Wij betalen toch
Een paar Polen drukten zich in een vloed
van smaadredenen uit en vonden van
alle kanten bijval. Olfers steeg eveneens
uit en sloot, zich aan lvij de ontevredenen,
die het slecht verlichte perron vulden en
bevredigde zijn ongeduld door het genot
Van eene cigarette.
„Wij willen weten, wat er gebeurd is,
hoort gij klonk het meer en meer ver
bitterd van de opdringende menigte.
„Vooruit, gij daar voooraan, dringt de
glazen deur open Wij wachten niet lan
ger? Wat moet dat worden? Hoe lang
zal dat nog duren?"
Eindelijk werd de deur opengestooten
en de stationschef verscheen op den
drempel, gevolgd door zijn ondergeschik
ten.
„Allen uitstappen!" riep hij met eene
duidelijko stem. „De trein kan lieden
niet verder gaan!"
Eene stilte vau eenige seconden volgde
op dit verrassend bericht. Toen ontstond
er eene ware orkaan van vsrbaasd en
verbitterd geroep.
„Drommels,waarom dan toch?" riep
men van alle kanten. „Wat is er dan
toch gebeurd?"
De chef hief nu den arm op, opdat
men plaats voor hem zou maken. Toen
wenkte hij zijne ondergeschikten, die zich
naar alle richtingen verstrooiden, en
stapte op den hoofdconducteur toe, wien
hij fluisterend zijnen bevelen gaf.
Het was een zonderling tooneel, dat nu
op dit perron plaats had, dat misschien
nog nooit zoo levendig was geweest. Het
duurde lang, eer men scheen begrepen
te hebben, dat er aan het bevel van den
stationcef niets te veranderen was, doch
eindelijk besloot men dan toch maatre
gelen te nemen. De meer verstandigen
keken rond, vroegen naar een dragelijk
nachtverblijf en lieten ziJli hunne bagage
geven; anderen jammerden en scholden
nog lang, maar te vergeefs, terwijl zij,
die niets bijzonders te verzuimen hadden,
alles aanwendden om van de heen en
weder loopende conducteurs iets naders
over de oorzaken van de buitengewone
storing te vernomen. De armsten over
laadden den strengen stationschef met
verzoeken, dat men hun de wachtkamers
als slaapplaatsen zoude inruimen. En zoo
bleef er, zelfs nadat men zich zoo goed
mogelijk in het onvermijdelijke had ge
schikt, nog onrust genoeg op het station,
dat de zinnen in de war bracht. Olfers
was onder degenen, die zich vooral be
ijverden de oorzaak van het oponthoud
uit te vorschen. Hij kon echter slechts
zooveel gewaar worden, dat er eene be
lemmering in het verkeer had plaats ge
had en dat er vóór morgen aan geen
verder reizen te denken viel De laatste
inlichting beroofde hem bijna van zijne
tegenwoordigheid van geest. Defijd, dien
hij gewonnen had, door zoo spoedig mo
gelijk Si. Petersburg te verlaten, was voor
hem waardeloos geworden. En met angst
dacht hij er aan, dat een telegrafisch bevel
tot zijn aanhouding reeds sedert don mid
dag verzonden moest zijn en dat hij nu
alleen nog maar op een gelukkig toeval
rekenen mocht, om weg te komen. Ein
delijk, toen de helft der lantaarns van
het st ation uitgedoofd waren en de mees-
leu, die buiten overnachten moesten, op
het open perron waren achtergebleven,
besloot hij de overigen te volgen, die
zouden trachten in bet stadje Swensjany
een ondei komen te vinden. Toen hij het
station verlaten had, bemerkte hij echter
tot zijne niet geringe verbazing, dat dit
plan niet zoo gemakkelijk uit te voeren
was. Met de verondersteling, zich onmid
dellijk te Swensjany te bevinden, had hij
zich vergist. Achter het station strekte
zich het vrije veld uit en eerst in de verte
lieten enkele lichten, die jin den nacht
flikkerden, raden, dat men daar een stadje
voor zich had.
Een voorbijkomende conducteur gaf
hem op zijn vragen het weinig bemoedi
gend antwoord, dat hij tot aan het stadje
nog drie wersten moest afleggen en dat
de weinige rijtuigen, die zich gewoonlijk
op het station bevonden, nu natuurlijk
af lang vertrokken waren. Nu bleef hem
niets anders over dan zich op weg to be
geven met een deel van zijne lotgenoo-
ten. De vermoeidheid, die hem bijna de
leden verlamde, maakte hem den weg
nog moeielijker weldra bleef hij hij de
anderen achter en toen hij eindelijk het
ellendige nest bereikt had, dat men
Swensjany noemde, bemerkte hij, dat het
bijna middernacht was en dat hij over
den weg van het station daarheen een volle
vijf kwartier besteed had. De naaste her
berg was voor hem do beste, hoe wei Ag
aanlokkelijk zich deze ook aan hem voor
deed, In de rookerige gelagkamer trof
hij natuurlijk weder een menigte reizigers
uit don trein aan en bij mocht blijde zijn
voor geld en goede woorden een sober
maal te krijgen. Ook met hel. begeerde
nachtlogies zag het er droevig uit, do be
schikbare vertrekken waren door de vroe
ger aangekomenen reeds bezet. „Bedden
heb ik niet meer," verklaarde de kaste
lein wel met oprechten spijt, want de
netjes gekleede jonge heer schoen hem
iemand toe, die op geen geld zag. „Maal
ais u met twee paar dekens en wat stroo
gediend mocht zijn.
Oifers bedacht zich niet lang; hij kon
inderdaad de moeite niet nemen ra dit
akelig plaatsje eene andere herberg op
te zoeken, waar hij misschien nog slech
ter onderkomen zou gevonden hebben.
„Wat kan me het schelenGeef mij maar
een plaatsje, waar ik mij kan nederleg-
gen!" De kastelein riep eene zeer on-
oogelijk uitziende dienstmaagd en deze
bracht deu laten gast niet een branden
de kaars in de hand over halsbrekende
trappen naar een zolderkamertje, waar
van zij de deur pende, vervolgens aan
Olfers 'de kaars overgaf en met een goe
den nacht, terugkeerde.
Olfers had echter nauwelijks zijn slaap
kamertje betreden en (1e deur achter
zich toegeslagen, of daar ontdekte hij, tot
zijn spijt, dat hij niet alleen was. Door
't gedruisch van de deur werd eene don
kere gestalte opgeschrikt, die zich nu
vlug van zijn geïmproviseerd bed op de
vloer verhief. In het volgende oogenblik
bemerkte Oscar bij het flikkerende licht
zijner kaars, dat de hier zoo onverwacht
gevonden slaapkameraad niemand anders
was, dan dezelfde jonge man in den ver
sleten zwarten jas, die hem reeds dien
morgen in de coupe gedurende het traject
van St. Peterburg naar Gatschina in liet
oog gevallen was.
Deze, was niet minder verlegen bij de
ontmoeting. Een oogenblik stonden bei
den zwfjgend tegenover elkander. Toen
ontviel Koloff, misschien onwillekeurig de
korte uitroep „Olfers!" De aangesprokene
kromp bijna vau schrik ineen. Hij was
herkend; de naant, die op dit uur al op
de lijst der zwaarste' misdadigers moest
staan, was luid uitgesproken en het was
te laat om zich terug te trekken. Met
onvaste hand zette Olfers zijne kaais op
de kleine waggelende tafel, die in den
hoek van het kamertje stond. Daarbij
overlegde hij spoedig, hoe hij zich hou
den zon.
Toen hij zich omkeerde, vertoonde zich
een verlegen lachje op zijn bleek gelaat.
„Inderdaad het schijnt, dat wij elkan
der kennen.
„O, dus herinnert gij mijner toch
nog?" zei de ander verlogen en reikte
hem de hand.
„Mjjuheer Koloff, geloof ik?" hernam
Olfers, zijne hand niet minder verlegen
aannemende, om ze dadelijk weder los te
laten. „Ik heb mij dus niet vergist, dat
wil zeggen ik, ik kwam eerst later,
toen ik dezen morgen in een andere
coupé verdwaald -was, op bet vermoo-
don
De houding van Oscar was te in het
oog loopend, dan dat het den ander had
kunnen ontgaan. Hij nam hem scherp
op en kreeg toen veel meer zekprheid,
dan hij zooeven getoond had.
„Gjj 'verwondert u over mijn uiterlijk,
dat juist niet van welvaart getuigt, is he
niet En gij zoudt liever gezien hebben,
dat u deze ontmoeting met een vroeger en
schoolkameraad ware bespaard gebleven?"
„Hoe kunt gij zoo laag vau mij den
ken," beijverde Olfers zich te verzekeren.
Nu kwam er deelueming in zijnen toon,
daar hij werkelijk moeite wilde doen, den
aan lager wal gekomene de meening uit
het hoofd te praten, dat hij, uit trot-
schen hoogmoed zou gewensoht hebben,
dit wederzien vermeden te hebben. Hij
greep hern opnieuw bij de hand.
„Maar gij kunt n toch niet verwonde
ren, dat het toeval, dat ons tot elkander
brengt, mij verbaast, beste Koloff. Even
zoo bevreemdt mij uwe mededeeling, dat
gij tegenspoed zoudt gehad hebben, voor
zoover ik mij herinner, hebt gij mij vóór
vijf jaar, toen wij kennis maakten, mede
gedeeld, dat gij do beurs van een rijken
vorst genoot en na het eindigen van uwe
studie in zijnen dienst zoudt treden."
„Ja, ja!" antwoordde Koloff met een
bitteren lach. „Ik stond ook tot voor
korten tijd in vorstelijken dienst. Toen
verloor ik mijne betrekking en waar
om zal ik het verzwygen? Van dat oogen
blik af heb ik veel armoede geleden.
Ge kunt u daarvan geen denkbeeld maken.
Gij zijt immers do zoon van eene ge
goede familie, geboortig uit Riga of Mi-
tau, nietwaar? En vandaar zijt ge naar
St. Petersburg gekomen wegens zo*
ken 1"
Oifers moest zich omkecren om te ver
bergen wat in hem omging.
Wordt vervolgd.)