132
Concurrenten.
Slaston was een klein, maar gelukkig plaatsje,
't Had geen trams, fabrieksrook was er onbekend,
't Was eigenlijk maar één straat, uitloopende op de
klippen.
Toen op een goeden dag Eber Brown in Slaston
te land kwam, beviel het er hem. Er waren geen
winkels van eenige beteekenis en dit vond hij erg best.
Er viel wat te verkoopen, als men 't goed aan
pakte. En zoo gebeurde het, dat een paar weken
later de ingezetenen tot hun verbazing ontdekten
dat er een groote winkel was geopend in hun mid
den. Op een bord stond de naam Eber Brown,
't Was een pracht van een winkel, men kon er van
alles krijgen, wat men verlangde, als men maar geld
had. En Brown had geen spijt, zich daar gevestigd
te hebben, de zaak ging opperbest.
Maar zie, het gebeurde, dat Ezichia Jones in dit
vergeten oord te land kwam. Hij wreef zijn oogen
uit en staarde verbaasd in 't rond.
Maar één winkel en handel genoeg voor twee, dacht
hij. Ik zal er eens over denken.
En dat deed hij, met het gevolg dat tot verbazing
van Slaston een gloednieuwe zaak geopend werd
tegenover de andere, met den naam „Ezichia Jones"
in schreeuwende kleuren boven de deur. De verschij
ning van een concurrent werd door Brown met niet
minder belangstelling aanschouwd. Hij maakte zich
woedend en doodelijk beangst tevens.
Jones daarentegen bleef koel. Hij bestudeerde
nauwlettend Brown's klanten en hun bijzondere be
hoeften. Zijn winkelvoorraad leek precies op dien
van zijn overbuur. De menschen kwamen uit nieuws
gierigheid eens bij hem en ontdekten, dat hij min
stens even goede waar gaf als zijn concurrent.
Brown zag, dat elke kooper, die bij Jones binnen
ging, voor hem verlies was. Jones zag, dat elke
toevallige kooper, met zorg behandeld, een vaste
klant kon worden. Slaston had geen bijzondere ver
plichtingen jegens den een, zoo min als tegenover den
ander. Beiden waren vreemdelingen, hadden ver
wanten noch relaties in de buurt. Brown was on
getrouwd, een eind over de vijftig, Jones was ook
ongetrouwd, een paar jaar verwijderd van de halve
eeuw. Hun kansen stonden gelijk. De beste zou win
nen op de lange baan. Van dat oogenblik af begon
een bittere, langdurige haudelsoorlog tusschen de
concurrenten. Ze spraken niet tegen elkaar, ze wier
pen zich op hun zaken en vergaten bijna dat zij
menschen waren.
Brown was de eerste, die een overwinning be
haalde, dat wil zeggen, hij vergrootte aanzienlijk zijn
winkel en liet een mooie spiegelruit aanbrengen.
Toen 't karwei gereed was, kwam Slaston hem
complimenteeren. De grappenmakers van het dorp
voorzagen veel pret van den concurrentiestrijd.
Brown had schik over zijn meesterstoot. 's Avonds
vóór het sluiten ging hij op de straat staan om
trotsch te genieten van zijn glorieus winkelfront.
Jones was als door den bliksem getroffen. Dat
winkelvenster was groot genoeg om ieder naar bin
nen te lokken. Een paar dagen leed hij onder de
nederlaag. Toen besloot hij de wereld te laten zien,
wat hij vermocht.
Spoedig liet Jones werkvolk uit de stad komen,
die een schutting voor zijn huis sloegen en klopten
en hamerden, wel een maand lang. De nieuwsgierig
heid was ten hoogste gespannen. De werklui lieten
niets uit en Jones wandelde nu en dan op en neer
voor het verborgen huis met een geheimzinnig lachje
op het gelaat.
Eindelijk viel de schutting en het geheel her
schapen huis stond als een prachtpaleis, de meerdere
van den winkel zijns overbuurs. Slaston verklaarde
eenstemmig, dat hij zich schitterend gewroken had,
Die arme Brown verging van nijd, toen hij het fiere
pand zijns mededingers aanschouwde.
„Ik zie er niets anders in, dan ook een verdieping
te bouwen", zuchtte hij.
Inderdaad daagden ook bij hem werklui op. Brown
maakte geen geheimen van zijn plannen, doch er
was één ding waarover hij zich niet uitliet. Toen
de verdieping klaar was, was de gevel precies drie
voet hooger .dan die van den overbuur. De arme
Jones was weer verslagen.
Heel het dorp stroomde Brown's winkel binnen.
Jones was verloren en zon op middelen om zijn
tegenstander te overbluffen. En die vond hij l Hij
huurde een bediende, een heuschelijken levenden
bediende l Hij bediende de klanten, terwijl Jones aan
de deur stond met zijn duimen in de vestzakken en
een uitdagendea lach op het gelaat. Charlie Robinson
heette de bediende; het was een opgewekte knappe
jongen. De meisjes ontdekten een mijl in het rond,
dat zij noodig iets van Jones moesten hebben.
Brown merkte op, dat zijn klandizie beperkt be
gon te borden tot het mannelijk geslacht. Na ver
loop van tijd vonden de mannen 't ook prettiger
bij Jones te gaan winkelen. Charlie was een verba
zend cricketspeler en als voetbalspeler had hij zijns ge
lijke niet.
Brown zag zich genoodzaakt het voorbeeld van
zijn concurrent te volgen, maar 't was geen jong-
mensch dien hij huurde, maar een heel aardige
jongedame I Daisy Dale heette zij. De openbare
meening was haar heel gunstig. Zij veroverde stor
menderhand aller harten.
De verlaten winkel werd weder met koopers ge
vuld. 't Werd nu Brown's beurt lui te zijn. Den
heelen dag slenterde hij de dorpsstraat op en neder.
Jones' gemoedstoestand was ver van ideaal. Zijn
ontvangsten verminderden snel, de zaak ging ach
teruit ondanks Charlie's ijver. Zoo liepen ze eenige
maanden. Jones kwam de deur bijna niet uit, hij
schaamde zich.
Vlak in het centrum van het dorp werd een huis
gebouwd, waarvan niemand de bestemming kende.
Op zekeren avond sprak Daisy haar patroon ver
legen aan... „Meneer ik... wou u even spreken."
„Wel, wat wou u, juffrouw Dale?" vroeg hij
joviaal.
„Mijnmijn
„Wat is er, kindlief?" zei Brown galant.
„Mijn ontslag wou ik graag hebben, 'k Ga trouwen."
„Trouwen?" schreeuwde Brown verschrikt.
„Ja, meneer."
„Met wien?"
„Met Charlie Robinson."
„Wablief? Robinson van Jones?"
„Ja, meneer, wij kennen elkaar allang."
Brown vloog de straat op. Voortstormend zag hij
Jones, die hem wenkte. Het verleden vergetend voor
de groote vraag van het oogenblik, snelde Brown
op hem toe, nog duizelend van verbazing.
„Heb je 't nieuws gehoord, Brown? riep Jones,
die niet minder in de war scheen.
„Die jongelui van ons gaan trouwen l Anders
nietl En zeyullen dat groote in aanbouw zijnde huis
betrekken. Tegen ons tweeën zullen zij daarin een
zaak oprichten."
„Waarom hebben wii de zaken niet gelaten, zooals
zij waren?"
„Ja, hadden we dat maar gedaan," beaamde Brown.
Thans kent Slaston geen Brown en geen Jones meer.
De heer en mevrouw Charlie Robinson hebben alle
klandizie tot zich getrokken.